Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
De heer Brouns heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn vraag betreft een thema dat we hier al vaker hebben besproken en dat ons beiden na aan het hart ligt, met name de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit, en dan in het bijzonder vanuit de positie van de lokale besturen: welke rol zij daarin kunnen spelen en hoe wij ze vanuit Vlaanderen kunnen steunen en versterken in hun veiligheidsbeleid, in die vandaag nog steeds ongelijke strijd.
Specifiek staat in het regeerakkoord dat de opbrengsten die de lokale besturen uit hun gevoerde handhaving kunnen puren, rechtstreeks aan de lokale besturen toekomen. Dat is onze ambitie. Die financiële ondersteuning is natuurlijk welgekomen en kan belangrijk zijn voor de besturen om de handhaving effectief vorm te kunnen geven, als sluitstuk van elke regelgeving.
Minister, wat is de stand van zaken van deze toch wel belangrijke beleidsoptie, die alle steun en uitvoering verdient?
In welke beleidsdomeinen is die beleidskeuze reeds doorgevoerd en in welke beleidsdomeinen nog niet? In geval van operationalisering: welke verdeelsleutels worden daarbij gehanteerd in geval van een zogenaamd gemengd handhavingstraject?
Wat zijn uw verdere beleidsintenties om te komen tot een optimale operationalisering hiervan?
En tot slot, in welke mate zijn ook de lokale besturen betrokken bij de operationalisering hiervan?
Minister Demir heeft het woord.
Collega Brouns, de uitvoering van deze beleidsdoelstelling uit het regeerakkoord is momenteel een opdracht voor elke minister binnen zijn eigen bevoegdheidsdomein. Dat betekent natuurlijk niet dat ik er niet naar streef om over de beleidsdomeinen heen een regeling uit te werken die beantwoordt aan de doelstelling van het regeerakkoord.
Wij willen via het kaderdecreet Bestuurlijke Handhaving tot een algemeen geldende regeling komen die zorgt voor een betere stroomlijning over alle beleidsdomeinen heen.
Zolang de algemene regeling uit het kaderdecreet niet is goedgekeurd door de Vlaamse Regering en dus nog niet van toepassing is, is iedere minister verantwoordelijk om, elk op zijn eigen bevoegdheidsdomein, de beleidsdoelstelling om te zetten.
Op mijn eigen bevoegdheidsdomein gebeurt dit momenteel als volgt. Het Departement Omgeving maakte een analyse waaruit blijkt dat twee bronnen van inkomsten moeten worden onderscheiden: ten eerste inkomsten uit de procedure tot herstel van een schending en ten tweede inkomsten uit het opleggen van bestuurlijke boetes. Beide bronnen van inkomsten zijn verschillend.
Bij herstel is er een directe link tussen de inzet van een instrument en de opbrengst en hebben beide besturen dezelfde bevoegdheden. Bij beboeting is de link minder duidelijk en is het opleggen, invorderen en innen een exclusieve gewestelijke bevoegdheid. Hier is dus geen parallelle bevoegdheid en hebben beide besturen bijgedragen in het proces.
Om die reden worden twee verschillende systemen tot verdeling van de inkomsten voorgesteld: inkomsten uit herstel kunnen worden toegewezen aan de lokale overheid die het volledige traject heeft doorlopen, inkomsten uit beboeting kunnen deels terugvloeien naar de lokale besturen in de vorm van flankerende maatregelen voor de realisatie van hun handhavingsbeleid.
De verdere uitwerking voor het Departement Omgeving wordt opgenomen in het omgevingshandhavingsprogramma dat formeel ter advisering aan de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en Vlinter wordt voorgelegd. Het werd reeds toegelicht tijdens het structureel overleg tussen het Departement Omgeving en de VVSG en Vlinter en op het Forum Omgevingshandhaving, waar de lokale besturen vertegenwoordigd zijn.
De toewijzing van de opbrengsten uit herstel aan de lokale besturen voor milieuschendingen is reeds voorzien in het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM). Voor schendingen is een decretaal initiatief vereist, dat ik op korte termijn zal nemen. Zoals ik eerder zei, moeten de opbrengsten uit beboeting flankerende maatregelen financieren.
Wat de andere ministers betreft, wil ik vooral de aandacht vestigen op de ontwikkelingen binnen het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) in verband met de verkeersreglementering en de 30/50-regeling.
Uit navraag blijkt dat het Departement MOW tot op heden kennis heeft van twee gemeentebesturen die al gebruikmaken van de mogelijkheid om beperkte snelheidsovertredingen onder bepaalde voorwaarden zelf af te handelen met een gemeentelijke administratieve geldboete, namelijk Mechelen en Willebroek.
Enkele gemeenten zouden momenteel een opstart voorbereiden, andere besturen nemen een afwachtende houding aan. Mijn collega-minister kondigde immers een evaluatie aan tegen eind 2021, waarvoor in de loop van de komende weken een bevraging gelanceerd wordt bij alle lokale besturen.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb niet meteen heel veel bijkomende vragen. Alleen over de verdeling van de inkomsten, enerzijds uit herstel, anderzijds uit beboeting, voel ik dat het nog niet heel duidelijk is uitgeklaard. Kunt u daar al iets meer over vertellen? Op basis van welke criteria zal worden bepaald hoe de verdeling bij beboeting zal gebeuren?
Minister Demir heeft het woord.
Collega, inderdaad, het departement is aan het bekijken hoe we die verdeling exact moeten doen. Ik zal nog niet vooruitlopen. We zijn ermee bezig, en ik hoop dat we er snel meer duidelijkheid over hebben.
De vraag om uitleg is afgehandeld.