Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Op zaterdag 25 september vond in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement de tweede Brusselse Dag van de Meertaligheid plaats, een initiatief van Brussels minister van Meertaligheid Sven Gatz. Voor de gelegenheid lanceerde de Brusselse overheid een campagne en organiseerde ze tal van activiteiten buiten de muren van het parlement – onder meer in het Muntpunt en het Huis van het Nederlands – om meertaligheid in het onderwijs verder aan te moedigen. Meer bepaald wil men scholen en leerlingen overtuigen om verder in te zetten op Frans, Nederlands en Engels.
Ik sta vanzelfsprekend achter de ambities van minister Gatz om meertaligheid in Brussel te versterken, maar sinds het begin van deze legislatuur heb ik sterke twijfels over de manier waarop men dit wenst aan te pakken. Het Nederlands wordt in toenemende mate beschouwd als een van de vele talen in Brussel, waarbij de unieke positie van het Nederlands, gelet op de institutionele opmaak van dit land en de verbindingsrol van onze hoofdstad tussen de taalgemeenschappen, in feite in vraag wordt gesteld.
Bovendien lijkt het mij dat de Brusselse Regering hier – en dit jammer genoeg niet voor het eerst – haar eigen bevoegdheden overschrijdt omdat Onderwijs tot nader order nog steeds een gemeenschapsbevoegdheid betreft. Deze elementen baren me als Brusselse Vlaming grote zorgen. Als Vlaams minister van Brussel vervult u hierin een belangrijke brugfunctie, zoals u zelf ook aangeeft in uw beleidsnota. Overigens vormt de versterking van de positie van het Nederlands in onze hoofdstad een van de hoofdprioriteiten van uw Brusselbeleid.
Hoe staat u tegenover het initiatief van een Brusselse Dag van de Meertaligheid? Beschouwt u deze dag als conform aan of tegenstrijdig met de beleidskeuzes van de Vlaamse Gemeenschap inzake onderwijs? In hoeverre rijmt de Brusselse Dag van de Meertaligheid met ‘de versterking van de positie van het Nederlands in de hoofdstad’ uit uw beleidsnota? Acht u het een taak van de structurele partners Muntpunt en het Huis van het Nederlands om activiteiten in het kader van meertaligheid te organiseren? Op welke manier werd de Vlaamse Gemeenschap de voorbije maanden betrokken in de verdere ontwikkeling van de meertaligheidsagenda van de Brusselse Regering?
Minister Dalle heeft het woord.
Als Vlaams minister van Brussel ondersteun ik alle initiatieven die de plaats van het Nederlands in de hoofdstad kunnen versterken. Met de organisatie van de Brusselse Dag van de Meertaligheid, die een initiatief is van de Brusselse minister van Meertaligheid, kan ik dus moeilijk problemen hebben. Het feit dat een Brussels minister vanuit zijn gewestbevoegdheid die meertaligheid erkent en waardevol vindt, mag niet betekenen dat hij de unieke positie van het Nederlands, zowel institutioneel als qua verbindende factor, in vraag stelt.
Ik heb daarover mijn standpunt al verschillende keren verduidelijkt, zowel bij de vragen om uitleg van 19 december 2019 en 15 maart 2021 als in de plenaire vergadering van 11 december 2019. De boodschap die ik uitdraag namens de Vlaamse Regering is niet gewijzigd ten opzichte van die eerdere vragen.
In het debat rond meertaligheid benadruk ik steeds dat de Vlaamse Regering het belang en de kracht van meertaligheid in Brussel absoluut erkent, als economische, emancipatorische en internationale politieke motor. Men mag echter de tweetaligheid niet uit het oog verliezen. Men zal het mij niet kwalijk nemen dat ik daarbij het Nederlands centraal stel. Brussel is uiteraard ook de hoofdstad van Vlaanderen en de tweetalige hoofdstad van ons land. Daarom zal de Vlaamse Regering steeds het belang van het Nederlands in Brussel blijven benadrukken en in haar beleid streven naar het versterken van de kennis van het Nederlands in Brussel. In de plenaire vergadering van 11 december 2019 rondde ik als volgt af: “‘First things first’. Drietaligheid graag, maar Nederlands eerst.”
Het klopt dat het Onderwijsbeleid van de Vlaamse Gemeenschap ook vandaag al een aantal proefprojecten heeft rond meertaligheid. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het CLIL-initiatief (Content and Language Integrated Learning), waarbij Vlaamse scholen een vorm van meertalig onderwijs kunnen aanbieden. Ze onderwijzen dan niet-taalvakken in een andere taal dan het Nederlands. Maar het is een debat dat ook in Vlaanderen wordt gevoerd.
Of deze dag als conform aan of tegenstrijdig met de beleidskeuzes van de Vlaamse Gemeenschap inzake onderwijs is, is een oordeel dat de bevoegde minister toekomt. Ik denk ook dat dit geen kwestie is. De Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) en het gewest kunnen binnen hun verantwoordelijkheid initiatieven nemen.
Ik verwijs wel naar een uitspraak van bevoegd minister Weyts, die in de commissie Onderwijs op 7 november 2019 zei: “We staan absoluut open voor een samenwerking tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, waarbij beide Gemeenschappen ten volle hun onderwijsbevoegdheid behouden en invullen, maar waardoor ze ook de meertaligheid in het onderwijs kunnen bevorderen. Dat is vanzelfsprekend ten aanzien van de officiële talen en elkaars taal. Dat zou de meest zinvolle samenwerking zijn.” Ik denk dus dat minister Weyts die meertaligheid zeker belangrijk vindt en in het bijzonder de kennis van de landstalen Nederlands en Frans in de hoofdstad.
In mijn beleidsnota en binnenkort ook in de beleids- en begrotingstoelichting (BBT) 2022 leg ik de nadruk op de versterking van de positie van het Nederlands in onze hoofdstad en op de kracht van het Nederlands. Het is en blijft mijn overtuiging dat het Nederlands in Brussel fungeert als een verbindende factor binnen een meertalige context, doordat het de moedertaal van vele Brusselaars is, doordat het de voertaal is in de vele Nederlandstalige culturele, sociale of sportieve instellingen in Brussel, die openstaan voor iedereen, door het succes van het Nederlandstalig onderwijs, en doordat het een emancipatiemotor is.
Ik heb er geen probleem mee dat mijn structurele partners deelnemen aan activiteiten in het kader van meertaligheid, integendeel zelfs, wanneer zij daarbij het Nederlands een centralere plaats geven. Zo was dankzij de inbreng van het Huis van het Nederlands via een Patati Apéro het Nederlands expliciet aanwezig in het verhaal van een meertalig Brussel. Ik denk dat dat ook de toegevoegde waarde is van onze Vlaams-Brusselse instellingen, dat ze daarbij het Nederlands een centrale plaats en rol geven.
Specifiek voor deze Dag van de Meertaligheid heb ik begrepen dat de ministers bevoegd voor Onderwijs zijn uitgenodigd en dat de planning van de dag voorafgaandelijk werd meegedeeld aan de ministers van Onderwijs, net zoals de tweetalige brochure ‘Grandir en multilingue à Bruxelles, à l’école et en dehors - Meer taal in het onderwijs in Brussel’ vooraf werd overgemaakt aan de ministers bevoegd voor Onderwijs.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden, die mij toch wel tevredenstellen. Ik hoop dat het feit dat de minister van Meertaligheid van de Brusselse Regering zich inlaat met het onderwijs, met meertaligheid in het onderwijs, geen precedent is voor de ‘vergewestelijking’ van dit beleidsdomein en de band tussen Vlaanderen en onze hoofdstad zou verzwakken.
Los van het institutionele luik omarmt de N-VA-fractie het voornemen van de Brusselse Regering om meertaligheid in Brussel aan te moedigen. We vinden het uiteraard belangrijk dat zoveel mogelijk ketjes beschikken over een goede kennis van zowel het Nederlands, het Frans als het Engels. Het beheersen van meerdere talen is een absolute troef voor iedere jongere.
Het is dan ook niet het streefdoel an sich dat mij zorgen baart, maar wel de manier waarop de Brusselse Regering dit doel tracht te bereiken. Dat doet mij de wenkbrauwen fronsen. Hierbij maak ik me zorgen over de ondergeschikte positie die het Nederlands door dergelijke initiatieven krijgt toebedeeld. Het Nederlands wordt gedegradeerd tot slechts een van de vele talen in Brussel die aangeleerd dienen te worden.
Ik stel me de vraag hoe men meertaligheid kan en wil versterken wanneer er geen verbindingstaal is die elke leerling onder de knie heeft. Als ik lees dat men de thuistalen wil toelaten op de speelplaats, dan vraag ik me af hoe leerlingen elkaar nog zullen begrijpen. Voor de N-VA is een goede kennis van het Nederlands de hoeksteen waarop een meertalig Brussel gebouwd moet worden.
Zoals u terecht aanhaalt in uw beleidsnota en in uw betoog is het een absolute noodzaak om te blijven investeren in een betere kennis van het Nederlands, zodat leerlingen de instructietaal goed beheersen en goed meekunnen tijdens de les. Pas dan en alleen dan is werken aan vreemdetalenkennis een logische volgende stap.
In die zin vind ik het toch ergens vreemd dat de structurele partners van uw Brusselbeleid, zoals Muntpunt en het Huis van het Nederlands, worden ingeschakeld in dergelijke meertaligheidsinitiatieven. Het is de taak van beide instellingen om net van het Nederlands een prioriteit te maken en om mee te zorgen voor een doorleefde tweetaligheid in Brussel.
Daarom roep ik u als Vlaams minister van Brussel op om waakzaam te zijn en te blijven en om deze elementen blijvend in acht te nemen ten aanzien van initiatieven die de Brusselse Regering in het kader van de meertaligheidsagenda uitrolt.
De heer Bex heeft het woord.
In het algemeen is het zeker positief dat er initiatieven rond meertaligheid genomen worden. Ik denk dat we daar allemaal blij mee zijn en dat we ook zien dat het zeker in een Brusselse context, maar eigenlijk ook in een Vlaamse context, de toekomst is.
Ik wil proberen – maar ik weet niet of het zal lukken – om mevrouw Tavernier gerust te stellen. Uiteraard impliceert inzetten op meertaligheid niet dat de speciale positie van het Nederlands als een van de twee officiële talen in Brussel ter discussie kan worden gesteld. Maar ik denk dat de discussie zich eerder afspeelt over de manier waarop we het Nederlands in die Brusselse context zo sterk mogelijk kunnen maken. Ik denk dat de openheid die aan de dag wordt gelegd, juist heel erg belangrijk is om van het Nederlands in Brussel een nog groter succes te maken.
De discussie over de rol van thuistalen moet aangegaan durven te worden. Dat was een van de onderwerpen op die dag. Ik zie bijvoorbeeld ook dat de burgemeester van Brussel – en hij is niet van mijn politieke familie –, Philippe Close, heel trots zegt dat men ook in Brussel verder zal investeren in Nederlandstalig basisonderwijs. Dat is de weg die we moeten bewandelen: heel veel openheid richting meertaligheid, heel veel bloemen laten bloeien. Als mensen in het Nederlands naar school willen gaan, dan moet die mogelijkheid zeker blijven en zelfs versterkt worden, wat ons betreft, want er zijn nog altijd plaatstekorten. Tegelijkertijd moeten we ook initiatieven kansen geven waar meertaligheid in het onderwijs meer dan vandaag een rol kan spelen. Ik denk dat die verschillende initiatieven naast elkaar kunnen bestaan en dat er ook veel vraag bestaat naar meertalig onderwijs in Brussel, ook bij Nederlandstaligen. Al die initiatieven samen kunnen er alleen maar voor zorgen dat de positie van het Nederlands er versterkt uitkomt.
Minister Dalle heeft het woord.
Wat de betrokkenheid betreft van onze structurele Vlaamse partners, zoals Muntpunt, het Huis van het Nederlands en BRUZZ herhaal ik, mevrouw Tavernier, dat ik het net belangrijk vind dat zij wel meewerken aan dit soort van initiatieven, precies om de plaats van het Nederlands daarin te versterken. Ik zou het eerlijk gezegd heel jammer vinden mochten zij niet betrokken zijn en mocht daardoor de plaats van het Nederlands minder aandacht krijgen. Ik denk dat we op dat vlak van mening verschillen.
De discussie over de thuistalen is een heel boeiende discussie, waar zeker ook de pedagogische argumentatie heel nauw moet worden bekeken. Er is wel wat evidentie op dat vlak.
Ik wil nog iets zeggen over het succesverhaal van onze Nederlandstalige scholen. Ik was deze morgen aan de schoolpoort in gesprek met onze directrice. Zij zei – en dat is een anekdote om het grotere probleem te duiden – dat het moeilijk is om vervanging te vinden voor een aantal leerkrachten. Dat is vandaag zeer problematisch in onze scholen. Wat is voor haar bepalend? Zij beseft natuurlijk dat het beleid daarin een belangrijke rol te spelen heeft, maar dat wonderoplossingen niet voorhanden zijn. Voor haar is het essentieel dat ons Nederlandstalig onderwijs in Brussel, en meer algemeen trouwens ook Brussel, een positief imago kan hebben, zodat het ook aantrekkelijk is voor leraars uit én Brussel, én Vlaanderen. Ik denk dat we in deze commissie ook een taak hebben om zeker dat Brusselse succesverhaal van onze Vlaamse scholen te onderlijnen en om daarover op een positieve manier te communiceren naar de mensen rondom ons. Op die manier kunnen we zeker extra leerkrachten maar ook zijinstromers motiveren, niet alleen om de weg te vinden naar het onderwijs maar zeker ook naar onze Nederlandstalige scholen.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, ik ben het er absoluut mee eens dat we het positieve verhaal van ons Vlaams onderwijs in Brussel nog extra in de verf kunnen en moeten zetten. U vindt daarvoor in mij een partner, zeker weten.
Meertaligheid mag in geen enkel geval leiden tot een degradatie van het Nederlands. Dat zou absoluut zonde zijn. Een degelijke kennis van het Nederlands werkt als een hefboom voor sociale mobiliteit, voor het verhogen van de slaagkansen in het onderwijs en later op de arbeidsmarkt. Daarom is het echt aangewezen dat u aandacht hebt voor gedegen betrokkenheid van de Vlaamse Gemeenschap bij de verdere uitrol van de meertaligheid in Brussel, alsook voor de inzet van het Vlaams-Brussels netwerk, dat net door het gebruik van het Nederlands een onmisbare schakel vormt in onze hoofdstad.
De vraag om uitleg is afgehandeld.