Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, het is niet de eerste keer dat ik het hier in dit parlement heb over de ijkingstoetsen, toetsingen, proeven – ik zie collega Danen al kijken – alle mogelijke afkortingen, de groep van toetsen waarmee we beginnende studenten willen helpen, oriënteren, kijken waar er nog leemtes zitten in hun kennis en kunde, om met goed gevolg een opleiding in het hoger onderwijs te kunnen aanvatten en afronden. Het slaagpercentage voor de ijkingstoetsen met verplichte deelname ligt dit jaar merkelijk lager dan de voorgaande jaren. Dat blijkt uit de resultaten van de Vlaamse universiteiten. Voor de ijkingstoets burgerlijk ingenieur slaagde 37 procent van de deelnemers, terwijl normaal gemikt wordt op een slaagpercentage tussen 50 en 60 procent. Dat is toch een aanzienlijk lager resultaat.
Die ijkingstoetsen zijn bedoeld als hulpmiddel bij de overgang van het secundair onderwijs naar het academisch onderwijs. In dit geval krijgt de toekomstige student aan de hand van meerkeuzevragen een beeld van zijn wiskundige en wetenschappelijke vaardigheden en kennis, in verhouding tot het verwachte instapniveau van de bacheloropleiding in kwestie.
De proef is verplicht voor de opleidingen burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect, diergeneeskunde en industrieel ingenieur. Diergeneeskunde is er recent bij gekomen, dat weet u, collega’s. Daar ben ik uiteraard blij om, ook vanwege de resolutie die ik daar in het verleden mee rond heb gemaakt. Aan de twee deelnamesessies, op 5 juli en 13 augustus, deden dit jaar 5.171 studiekiezers mee, voor een van de 22 deelnemende wetenschappelijke opleidingen, waaronder de opleidingen waarvoor het verplicht is en die ik net heb opgesomd. In 2020 waren dat er 4.120. De stijging valt grotendeels te verklaren door het verplicht maken van de ijkingstoets, waar met 1.629 studiekiezers bijna drie keer meer deelnemers waren dan vorige keer. Ik vind dat wel belangrijk, en ik wil eigenlijk ook de studenten die deelnemen aan de niet-verplichte proeven wel bedanken dat ze dat doen. Het toont aan dat je als student eigenlijk wil weten: waar sta ik nu, wat moet ik eventueel nog bijwerken? Ten tweede geeft het ook aan de instellingen van het hoger onderwijs, en specifiek aan de docenten, belangrijke informatie over wie daar zit en waar de leemtes zijn. Zo kunnen die instellingen hoger onderwijs ook hun beleid daarop richten.
Voor de lagere scores worden een aantal verklaringen gegeven, zoals een schommeling in de moeilijkheid van de vragen, het feit dat de proef maar drie uur in plaats van vier uur mocht duren, de mogelijkheid dat de studenten door het moeilijke coronajaar minder gemotiveerd waren, of lagere startcompetenties van de deelnemers omdat de scholen het afgelopen jaar een aantal keren moesten sluiten. Dat zijn mogelijke verklaringen.
Tijdens de commissievergadering van 25 februari gaf u aan dat vanaf het academiejaar 2022-2023 gefaseerd nog een aantal bacheloropleidingen zullen aansluiten in het traject van verplichte deelname.
Minister, wat is uw reactie op het lagere slaagpercentage op de ijkingstoetsen? Welke verklaringen kunnen er worden gegeven? Wordt daar eventueel onderzoek naar gedaan, al dan niet in de schoot van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) of de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR)?
De start van het academiejaar staat voor de deur. Welke gevolgen geven de betrokken studenten aan het resultaat van hun ijkingsproef en is dit het gewenste resultaat volgens u, als u daar al zicht op hebt?
Laat u de resultaten van de ijkingstoetsen meer in de diepte analyseren, zoals bijvoorbeeld het net en de richting die de studiekiezers voordien volgden in het secundair onderwijs?
Ten laatste, hebt u al zicht op welke extra bacheloropleidingen er vanaf 2022 eventueel ook meegenomen zouden worden voor een verplichte toets?
Minister Weyts heeft het woord.
Uit gegevens van de centrale ijkingstoetscommissie blijkt inderdaad dat er voor enkele ijkingstoetsen sprake is van lagere slaagcijfers. Maar dat geldt natuurlijk niet voor alle ijkingstoetsen.
Sowieso is er bij het opstellen van de toetsen in de verschillende commissies gewerkt conform de inzichten en het onderzoek van de voorbije jaren en met aandacht voor de kwaliteitsborging op het vlak van inhoud en moeilijkheidsgraad, wars van corona.
De lagere percentages voor bepaalde toetsen worden momenteel onderzocht binnen de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de verschillende toetscommissies. Sowieso weten we – of is het aanvoelen – dat het niet mogelijk is de lagere schaalcijfers gewoon aan één welbepaalde, gedetermineerde factor te gaan toewijzen als dé oorzaak.
Motivatie en voorbereiding kunnen absoluut een factor zijn. Ook werden de toetsen afgenomen in een kortere tijdspanne – drie uur – met een lager aantal vragen, door de opgelegde coronamaatregelen. Hoe kleiner het aantal toetsvragen, hoe groter de impact van de iets moeilijkere vragen op de slaagcijfers.
Het zou tot slot ook kunnen dat de wiskundige vaardigheden ongunstig beïnvloed werden door de vaak wijzigende onderwijsomstandigheden gedurende het afgelopen coronajaar.
Om de vinger te kunnen leggen op eventuele leerachterstand, is er binnen de VLIR werk gemaakt van een vergelijking van de toetsen van 2021 en 2019, dus tijdens en voor corona. De conclusie van leerachterstand kan algemeen gesproken zeker niet hard gemaakt worden, al moeten de lagere resultaten uiteraard wel opgevolgd worden, en is het begrijpelijk dat er hieromtrent bekommernissen kunnen ontstaan.
In de verschillende universiteiten is er een zeer ruim aanbod aan remediëringstrajecten, aan zomercursussen en brugonderwijs. Dit jaar worden er ook meer deelnemers genoteerd dan voorheen, wat toch positief is. Remediëring is een gewenst effect na deelname aan een toets en bij een lager resultaat. Daar is het ons net om te doen. Ook zal er een versterkte aandacht bij de opstart in het hoger onderwijs zijn om waar mogelijk en redelijkerwijze te remediëren.
Het onderzoek van de voorbije jaren heeft uitgewezen dat de ijkingstoets een activerend effect heeft. Deelnemers geven aan dat zij gebruik zullen maken van de aangeboden mogelijkheden tot remediëring. Ik wil dus ook echt een stap verder gaan en verplichte remediëring koppelen aan de resultaten op de ijkingstoetsen, om zo het volle potentieel van de toetsen te kunnen benutten, en er voor te zorgen dat iedereen echt gemotiveerd deelneemt aan die ijkingstoetsen. We moeten vermijden dat deelnemers de toetsen niet ernstig genoeg nemen, slecht scoren en vervolgens ook niet ingaan op aangeboden remediëring. Je kunt in dat kader bijvoorbeeld zeggen dat men nu, in de coronaomstandigheden, nog minder gemotiveerd is, en dat men zich er sneller van afmaakt, omdat het toch geen bindende consequenties heeft. Ik kan me dat menselijk inbeelden, dat men zo redeneert.
Zoals elk jaar wordt er in het kader van de beheersovereenkomst met de VLIR een evaluatierapport opgesteld rond de voorbije afname van de ijkingstoetsen. Hierin wordt een diepgaande evaluatie gemaakt waarin verschillende parameters worden meegenomen, waaronder de studierichting van de student in het secundair onderwijs. Het doel van de ijkingstoetsen blijft echter wel de deelnemers een genuanceerde feedback te geven omtrent de startcompetenties van een bepaalde opleiding. De toetsen zelf zijn instellingsneutraal, net als het onderzoek dat tot doel heeft de ijkingstoets als feedbackinstrument te verbeteren. Een vergelijking tussen scholen en netten is niet de bedoeling.
Met de VLIR heb ik in het begin van de legislatuur een tijdspad afgesproken en een beheersovereenkomst opgemaakt om de ijkingstoetsen verder uit te breiden. Telkens moet je de kanttekening maken dat de toetsen voldoende valide moeten zijn alvorens we ze kunnen verplicht maken. Dat snap ik wel. Als je één keer de waarde verhoogt, dan brengt dat met zich mee dat ook de validiteit hoger moet zijn. Gelet op de desgevallende consequenties kun je je niet permitteren dat ze niet voldoende valide zijn. Dat hangt natuurlijk samen met het verplicht maken. Binnenkort bekijk ik met VLUHR welke voor het volgend academiejaar verplicht gemaakt kunnen worden.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. De N-VA-fractie is in elk geval blij dat ze er zijn. Ik vond de titel in Het Laatste Nieuws eigenlijk wel mooi: ‘Niet afschrikwekkend, wel activerend’. Dat is 100 procent het doel dat we willen bereiken: studenten activeren om hun studieproces in de hand te nemen. Ik vind dat echt cruciaal. Een student moet weten voor welk onderdeel hij extra moet inzetten, en de instellingen moeten daar kunnen op inspelen. Dat kan alleen maar in de mate dat studenten hun studietraject afleggen binnen de voorziene tijd.
Minister, het lijkt me toch zinvol om de resultaten van de studenten terug te koppelen naar de secundaire school waar ze vandaan komen. Ik vind dat echt zinvol. Als een secundaire school de studenten voor een bepaalde studierichting goed voorbereidt, maar dan de terugkoppeling krijgt dat ze telkens op bepaalde onderdelen uitvallen, dan kan die secundaire school haar beleid wijzigen in die zin. Eigenlijk zou wie uit het secundair onderwijs komt, 100 procent moeten halen op die ijkingsproef, want dat is het instapniveau dat men vraagt voor die opleiding. Wie een diploma secundair onderwijs haalt, beheerst eigenlijk een aantal doelen. Twee maand later doet die student een toets, om te kijken waar men staat, en hij slaagt niet. Dat is toch een raar gegeven, zeker als die twee op elkaar ingespeeld zouden moeten zijn. Dat is niet onbelangrijk, die terugkoppeling voor de secundaire scholen. Ik wil de instellingen hoger onderwijs of de opstellers van de toetsen oproepen om de resultaten ter beschikking te stellen voor de afstudeerstudenten, zodat het secundair onderwijs ook ziet welke studenten met welke resultaten het niet zo goed hebben gedaan. De school kan uitzoeken waaraan dat ligt. Als dat telkens opnieuw bij een grote groep gebeurt, moet de school durven te kijken waar ze dingen mist die toch belangrijk zijn voor de afstudeerstudenten.
De heer Warnez heeft het woord.
We staan uiteraard achter de ijkingstoets en geloven dat die de student kan versterken in een correcte keuze en studie-efficiëntie. De resultaten zijn inderdaad afwijkend, en dat is merkwaardig. Waarom zijn er nu minder studenten geslaagd voor de proef voor burgerlijk ingenieur? Collega Daniëls gaf een aantal mogelijke verklaringen. Dat kan natuurlijk kloppen, maar het is gissen. Het is goed dat daar onderzoek naar gebeurt.
Ik heb uit de onderzoeksmethodologie ook onthouden dat men bij een afwijkende waarde de oorzaak van die waarde moet zoeken zonder daar al conclusies aan te verbinden. Uit die mindere resultaten afleiden dat we naar het secundair onderwijs moeten terugkoppelen, lijkt me nu vrij snel, als ik dat mag zeggen.
Ik begrijp dat er een oorzaak wordt gezocht, een beïnvloedende factor. Wat als de moeilijkheid van de vragen een determinerende factor zou zijn? Dan betekent dat dat men in het ene jaar meer studenten – als er bindende gevolgen zouden zijn – moet gaan remediëren en in het andere jaar minder. Dat zou louter en alleen afhankelijk zijn van toeval, niet van het eigen kunnen of talent van de student. Dat is anders bij een vergelijkend examen. Ik vind het gevaarlijk om daar onmiddellijk naar te kijken als men nog niet weet wat de determinerende factor is. Stel dat de moeilijkheid van de vragen de determinerende factor is, zijn er dan andere conclusies mogelijk?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik heb in het verleden al gezegd dat we de ijkingsproef een nuttig instrument vonden om te kijken waar de student staat en met het oog op remediëring. Dat is natuurlijk op voorwaarde dat de ijkingsproeven valide zijn, maar ik denk dat we het daarover eens zijn.
Ik wil nog eens terugkomen op een andere bezorgdheid daarbij. Uit wetenschappelijk onderzoek is al een aantal keren gebleken dat er een zekere genderbias zit in de proeven. Ik neem het voorbeeld van de ijkingsproef burgerlijk ingenieur. Meisjes met een lage score zijn over het algemeen minder geneigd om in te schrijven dan jongens, terwijl ze daarna wel hogere slaagcijfers halen. Daar maak ik me natuurlijk zorgen over, zeker omdat we eigenlijk willen dat meisjes meer inschrijven in STEM-richtingen (Science, Technology, Engineering en Mathematics). Dat zijn de richtingen waar de ijkingsproeven momenteel naar voren worden geschoven.
En we zitten dan ook nog eens met historisch lage slaagcijfers. Ik vrees dus dat dit misschien onbedoeld een negatief effect zal hebben op de inschrijvingscijfers van vrouwen in die richtingen. Hebt u er al een zicht op of er opnieuw sprake is van genderbias in de resultaten van de ijkingsproeven?
De heer Laeremans heeft het woord.
Ik heb nog een kleine bemerking bij wat de heer Daniëls aangaf. Ik ben zeker ook voorstander van terugkoppeling naar het secundair onderwijs. Dat is absoluut noodzakelijk. Maar er is geen een-op-eenrelatie dat wie komt uit Wetenschappen-Wiskunde moet slagen voor een ijkingstoets wiskunde. Ik vind dat een beetje te kort door de bocht, want leerlingen die soms met 60 procent, met de hakken over de sloot, die richting afsluiten, hebben misschien niet altijd ideale lessen gekregen of hebben zich niet goed voorbereid. We stellen ook vaak vast dat een aantal leerlingen de adviezen van de klassenraad niet volgen. Ze zijn geslaagd en hebben een diploma aso of tso, maar toch doen ze dan een richting die totaal boven hun niveau ligt. Dan helpt niet veel remediëring. Ik wil dat dan ook een klein beetje nuanceren.
De heer Danen heeft het woord.
Er zijn wetenschappers die stellen dat de adviezen van de klassenraad veel richtinggevender zijn voor slagen of niet slagen aan een opleiding in het hoger onderwijs dan wel zo’n ijkingstoets. De vraag is of zo'n ijkingstoets per definitie wel een goede voorspeller kan zijn. Nu, we willen het alle kansen geven en het is trouwens een aantal jaar geleden al ingevoerd. Zijn er cijfers beschikbaar of de voorspellingen die uit zo'n ijkingstoets komen in de meeste gevallen kloppen?
Minister Weyts heeft het woord.
Dit is een interessante discussie en je voelt ook wel dat we naar elkaar toe groeien.
De moeilijkheid van de vragen? Net daarom is er de discussie omtrent de validiteit. Dat zou dat effect moeten neutraliseren.
Het afschrikkend effect dat er zou kunnen ontstaan? Ik denk niet dat we dat zien bij de artsenexamens. Ik probeerde net nog op te zoeken wat de verhouding jongens-meisjes is, maar ik denk dat die de afgelopen jaren is toegenomen ten voordele van meisjes.
Terugkoppeling naar het secundair onderwijs? Sowieso zou ik dat pas zien als een ‘next step’, eenmaal we echt de waarden hebben opgekrikt door er verplichte remediëring aan te verbinden. Ik vrees vooral dat dit de weerstand zal vergroten in hoofde van het secundair onderwijs, omdat men daar zal redeneren dat het hoger onderwijs het secundair onderwijs meet met meetinstrumenten die ze zelf maken. Misschien zullen we daarmee in een slechter vaarwater komen. Zuiver politiek bekeken zou ik dat misschien nog niet onmiddellijk doen, maar ik zou het ook niet uitsluiten voor de toekomst.
Zodra het wat aanvaard is, kan dat nuttige informatie opleveren voor het secundair onderwijs, namelijk of zij hun leerlingen afdoende voorbereiden. We zien ook een ‘trickledowneffect’ van de toelatingsproeven. ‘Teaching to the test’ is natuurlijk niet altijd slecht, waarbij men in het secundair onderwijs de ambitie heeft om de eigen leerlingen, als goede school, voor te bereiden op bijvoorbeeld het examen voor artsen. Dat heeft dikwijls een positief effect op de kwaliteit van het onderwijs en de lat die wordt gelegd. Er zijn wel altijd terugslageffecten naar dat secundair onderwijs. Dat moeten we ook in rekening brengen.
Ik zie nu net dat het voor tandarts om 72 procent meisjes ging.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik denk dat we alle informatie moeten gebruiken. Je hebt én de resultaten van de leerling, én het advies van de klassenraad, dat kijkt naar die leerling en zijn evolutie, én vervolgens eventuele toelatingsproeven. Dat is die drietraps- of viertrapsraket die we met de N-VA steeds naar voren hebben geschoven en die ook in ons regeerakkoord is opgenomen, en waarbij al die stapjes worden meegenomen. Je hebt ijkingsproeven, je hebt vervolgens remediëring daarop en dan zie je op het einde van het jaar wat daaruit is gekomen. Het is die info die belangrijk is, denk ik.
Minister, ik snap uw bedenking dat men bij het secundair onderwijs dan zou kunnen denken dat men hen wil controleren, maar als je het echt meent met onderwijskwaliteit in het secundair onderwijs, en met je afgestudeerden, zeker in doorstroomrichtingen, dan wil je toch die info hebben? Dan wil je toch weten waar men staat? Wat collega Laeremans zegt, klopt, maar vandaar dat je ook die info moet krijgen per student. Stel dat uit die ijkingsproef blijkt dat die toch niet zo goed is voor een leerling die 60 procent had en die men eigenlijk had afgeraden om richting biologie of wetenschappen te gaan, maar die dat toch doet. Oké, die werkt zich bij, maar dan wil ik ook weten wat hij op het einde van de rit doet. Als die door zich keihard in te zetten dan toch slaagt, door alle toeters en bellen die errond zijn gehangen, omdat men zei dat hij er niet zou komen, door de info die hij kreeg uit die ijkingsproef, chapeau. Dan hebben alle alarmbellen gewerkt. Omgekeerd kan het ook info geven over ons adviesbeleid, zoals collega Danen zegt. Hoe zit het daarmee? Zitten we er meestal op of zitten we er eigenlijk nog vrij veel naast? En wat is de kracht van die student, wanneer die uit het secundaironderwijsmilieu en in het hogeronderwijsmilieu komt, om zelf activerend te werken? Dat lijkt me dus toch zinvol te zijn. Ik roep secundaire scholen ertoe op om hun stekels niet op te zetten, maar om dankbaar te zijn voor de terugkoppeling qua info die ze krijgen. Dat kan hun beleidsvoerend vermogen, hun info, hun lesgeven alleen maar versterken, en dat lijkt me voor alle partijen een goede zaak te zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.