Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Collega’s, naast het extra budget dat wordt vrijgemaakt voor personen met een beperking kon er op 6 juli 2021 via de pers vernomen worden dat de minister extra zal investeren in de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Dat kunnen wij als fractie alleen maar toejuichen.
De centra voor geestelijke gezondheidszorg krijgen de komende jaren meer geld. Alleen had er al veel vroeger ingegrepen moeten worden. Vlaanderen telt twintig centra voor geestelijke gezondheidszorg, en deze centra zijn gespecialiseerd in ambulante hulpverlening voor mensen met ernstige psychische problemen. Nu krijgen die twintig centra samen jaarlijks 72 miljoen euro. Tegen 2024 zal dat verhoogd worden tot 79 miljoen euro.
Nu door de coronacrisis het mentaal welzijn van heel de bevolking, waaronder ook jongeren, onder druk kwam te staan is het logisch dat meer mensen psychische hulp nodig hebben. Maar het hulpverleningsaanbod komt al jaren niet tegemoet aan de vraag naar psychologische hulp; de wachtlijsten en wachttijden zijn hier het schrijnende voorbeeld van. Nochtans is het cruciaal dat problemen tijdig gesignaleerd en aangepakt kunnen worden om verdere escalatie te voorkomen.
Minister, een deel van dit budget wilt u vooral inzetten op de hulp aan kinderen, jongeren en jongvolwassenen tot en met 23 jaar. Bij deze groep zou de meeste gezondheidswinst te boeken zijn. Minister, het meer investeren in geestelijke gezondheidszorg is broodnodig, maar een meer structurele investering is nodig om alle wachttijden te kunnen wegwerken, en dit zowel voor jongeren als volwassenen.
Acht u de huidige extra investeringsplannen voldoende om alle wachttijden voor kinderen en jongeren weg te werken?
Welke doelen stelt u bij deze investeringen voorop?
Welke andere initiatieven neemt u nog om een tijdige en gepaste psychologische hulpverlening te kunnen verzekeren voor kinderen, jongeren en volwassenen?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, deze legislatuur zal de capaciteit van de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) met de uitbreidingsmiddelen fors uitgebreid worden. Maar u weet ook dat de wachttijden een complex gegeven zijn, die niet enkel afhangen of op te lossen zijn met meer capaciteit.
Internationaal onderzoek toont aan dat een eenvoudige verhoging van het aantal professionals en voorzieningen in de geestelijke gezondheidszorg niet leidt tot een reductie van de onbeantwoorde nood in de algemene populatie. Ik verwijs onder meer naar de recente publicatie van Zorgnet-Icuro in samenwerking met professor Ronny Bruffaerts, met als titel ‘De mythes voorbij. Het public health perspectief als leidraad bij hervormingen in de geestelijke gezondheidszorg’. Hierin wordt letterlijk gesteld dat het louter verhogen van een bepaald aanbod die wachtlijsten niet ineens zal doen verdwijnen. Het tegendeel is waar, zo schrijft hij. Na het verwerken van de wachtlijst zal die zich opnieuw vullen met personen met nog niet aangemelde problematieken, die eveneens de weg naar zorgverlening vinden.
Wachttijden worden ook bepaald door organisatieprocessen. Elk CGG staat in voor het eigen instroombeleid. Binnen dat instroombeleid worden criteria bepaald en afspraken gemaakt om zo efficiënt en effectief mogelijk antwoorden te geven op de vele vragen. De wachttijden zijn bovendien niet enkel afhankelijk van het instroombeleid, maar ook van het doorstroom- en uitstroombeleid. Binnen de CGG-sector zijn daar al interessante analyses rond uitgevoerd en de CGG-directeurs beschikken over een uitgebreide set aan registratiegegevens om deze processen binnen alle teams te monitoren.
Het is de opdracht van elk CGG om de bijkomende middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten en te verdelen over hun deelwerkingen op basis van de noden die er zijn.
Een andere factor die de wachttijden bij de CGG’s beïnvloedt, is het overige aanbod aan welzijnszorg en geestelijke gezondheidszorg in een regio. Hierin zijn er grote regionale verschillen en grote verschillen op het vlak van specifieke doelgroepen.
Ook de afwezigheid van een toegankelijke geestelijke gezondheidszorg op de eerste lijn is een belangrijke factor. Het huidige privéaanbod is voor vele mensen te duur. De federale investering van mijn collega Vandenbroucke in de terugbetaling van psychologische zorg in de eerste lijn zal tegemoetkomen aan een belangrijke leemte in het huidige landschap.
In de omzendbrief van eind 2020 met betrekking tot de uitbreiding van de basiswerking van de CGG’s met 4,8 miljoen euro werden een aantal prioriteiten naar voren geschoven. Zoals u zelf al aangaf, wordt er aan de centra gevraagd om minimaal 50 procent van de bijkomende middelen in te zetten ten behoeve van de doelgroep kinderen, jongeren en jongvolwassenen tot en met 23 jaar.
Daarnaast worden er in mijn beleid twee grote strategische doelstellingen vooropgesteld. Ten eerste, het verruimen van de toegankelijkheid van de zorg en dienstverlening die nabij en betaalbaar is en, ten tweede, het investeren in de kwaliteit van de zorg en dienstverlening. Met de uitbreiding werd onder meer beoogd om de balans tussen vraag en aanbod in de CGG-werkingsgebieden te verbeteren en de cliënttevredenheid te vergroten.
Daarnaast zal ik de komende twee jaar verder investeren in de basiswerking van de CGG’s en dit specifiek in de regio’s in Vlaanderen die vandaag een minder groot aanbod hebben. Daarvoor zullen we in 2022 600.000 euro extra ter beschikking stellen. Dat bedrag zal vanaf 2024 verder aangroeien tot 2,1 miljoen euro. Dat zal een wezenlijk verschil maken in die regio’s die vandaag verhoudingsgewijs over de minste middelen beschikken om een behandeling te bieden aan hun inwoners met ernstige psychische problemen.
Het lijdt geen twijfel dat de coronacrisis een impact heeft gehad op het psychische welzijn van de bevolking. De crisis heeft het belang van psychosociaal welzijn van mensen en zeker ook van onze jongeren, het belang van aansluiting vinden bij de buurt en in de samenleving en het belang van sociale contacten nog duidelijker in de verf gezet dan voorheen al het geval was.
Vanuit de Vlaamse overheid denk ik uiteraard aan de uitbreiding van de CGG’s, maar ook aan een uitbreiding van 1,7 miljoen euro voor de centra voor ambulante revalidatie (CAR’s). Deze uitbreiding is in voorbereiding.
Wat jongeren betreft, denk ik onder andere aan de verdere uitrol van de OverKophuizen en de samenwerkingsverbanden ‘één gezin, één plan’, waarin ook telkens een belangrijke rol voor eerstelijnspsychologen is weggelegd, en aan het versterken van de capaciteit van de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s).
Collega Somers heeft eveneens een extra budget ter beschikking gesteld van de lokale besturen om het mentale welzijn van jongeren te versterken. Er is dit jaar tot slot ook nog een uitbreiding van 1.020.000 euro voorzien voor de verslavingszorgcentra.
Verder denk ik uiteraard aan het protocolakkoord dat werd afgesloten met de federale overheid. De eerste uitrol van dat akkoord zal zorgen voor de uitbouw van de eerstelijnspsychologische functie en de financiering van gespecialiseerde ambulante geestelijke gezondheidszorg in de eerste lijn. De integratie van de geestelijke gezondheidszorg in de eerste lijn moet uitmonden in een meer laagdrempelig en geïntegreerd zorgaanbod, dat complementair aansluit op de bestaande initiatieven en zorgvormen in de deelstaten.
Specifiek in het kader van de coronacrisis zijn door de Vlaamse en de federale overheid al enkele versterkende maatregelen genomen, zoals een psychologische ondersteuning van studenten, het versterken van de capaciteit van de K-diensten van ziekenhuizen en de uitbreiding van de mobiele teams.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Bedankt voor uw uitgebreide antwoord, minister. De centra voor geestelijke gezondheidszorg zijn een onmisbare schakel in de keten van zorg. Onze fractie is dan ook enorm tevreden dat er extra geld voorzien wordt om hun werking te garanderen. Het extra inzetten op preventie, vroege detectie en vroege interventie, specifiek gericht op psychische problemen bij kinderen en jongeren, is ook enorm belangrijk. Het goed en tijdig omringen kan heel veel leed voorkomen. Ook de bijkomende investeringen in de rechtstreekse hulplijnen zijn uiteraard zeer belangrijk, zowel telefonisch als via de chatfunctie.
Psychiater Catthoor merkt op dat voor een historisch slechtbedeelde sector deze bijkomende investeringen een goed begin zijn, maar nog steeds niet voldoende. Volgens haar moeten we meer inzetten op het registreren van het tekort aan behandelingen. Kinderen en jongeren die fundamenteel tekortkomen op het vlak van behandeling, en dat is in Vlaanderen 70 procent, moeten we in het vizier krijgen, zegt ze. Wat is uw visie daarop, minister? Bent u het eens met de visie van de psychiater? Hoe gaat u dit probleem aanpakken?
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, u hebt al meermaals gezegd – en ik denk dat we het allemaal al meermaals gezegd hebben – dat deze pandemie niet alleen gevolgen heeft voor onze fysieke gezondheid, maar dat de impact op onze mentale gezondheid natuurlijk ook navenant was, om nog maar te zwijgen van het feit dat de effecten van deze aanslag op onze mentale gezondheid voor sommige mensen nog lange tijd zullen nazinderen.
Onze fractie juicht uiteraard de bijkomende middelen toe, en ook de prioriteiten die bij de besteding van die middelen worden gelegd. De wachtlijsten, die ook voor covid bestonden, waren al heel problematisch. Hoewel ook volwassenen lang tot zeer lang op hulp moeten wachten, is het op alle vlakken nog erger voor de minderjarigen. Daarom is de beleidskeuze om de CGG’s de helft van die extra middelen prioritair te laten besteden aan de versterking van de basiswerking voor kinderen, jongeren en jongvolwassenen dan ook een goede keuze. De problemen van de wachtlijsten binnen de geestelijke gezondheidszorg zijn daarmee natuurlijk niet opgelost. We weten dat. Maar ik denk wel dat we de goede richting uitgaan. Dat mag ook wel gezegd worden.
Minister, ik heb nog een bijkomende vraag in verband met de financiering van het programma vroegdetectie en vroeginterventie binnen de netwerken ggz voor kinderen en jongeren, netwerken die gewoonlijk per drie jaar worden gefinancierd, maar waar men nu in 2021 uitzonderlijk voor een eenjarige verlenging kiest. Vanaf januari 2022 wilt u daar aan de slag met hernieuwde overeenkomsten voor meerdere jaren voor het programma, en dat ook in afstemming met de andere zorgprogramma’s die door de netwerken worden verzorgd en door de federale overheid worden gefinancierd. Daarover heb ik nog een aantal vragen. Hoe ziet u die afstemming tussen de zorgprogramma’s die Vlaanderen financiert en die zorgprogramma’s die door de federale overheid worden gefinancierd? Waar zouden de federale prioriteiten moeten liggen, zodat Vlaamse en federale programma’s maximaal rendement – als ik het zo mag noemen – leveren? Welke initiatieven gaat u nemen om te zorgen dat de federale overheid haar plannen op de Vlaamse plannen en beleidskeuzes afstemt, veeleer dan dat Vlaanderen zijn plannen op de federale keuzes afstemt? Ik denk dat het toch wel aangewezen is dat u hier de nodige assertiviteit in voorziet.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, u zei het eigenlijk al. Er was gezegd dat er een integratie zou zijn van de CGG’s en de CAR’s. Hoever staat het daarmee? Zou die integratie ervoor kunnen zorgen dat er minder overlap is, zodat er eigenlijk meer mensen zouden kunnen worden ingezet?
Minister Beke heeft het woord.
Collega Saeys, we hebben dat traject voor de integratie opgezet. Dat is een heel omvangrijk traject. Dat gaat niet alleen over de vraag hoe we de overheadkosten kunnen terugdringen en de backoffice samen kunnen organiseren, maar ook over de manier waarop de financiering op dit ogenblik gebeurt, bijvoorbeeld. Dat moet dus op elkaar worden afgestemd. Dat is dus een huzarenwerk, maar we zijn wel gestart met dat traject.
Om kinderen en jongeren die een behandeling nodig hebben maar die niet krijgen, in het vizier te krijgen, moeten we vooral de kinderen en de jongeren, en dus ook hun ouders, ervan overtuigen om te spreken over de problemen en tijdig hulp te zoeken. Dat is absoluut heel belangrijk.
Wij vinden het ook belangrijk om zaken zoals de OverKop-huizen uit te rollen en ook de eerstelijnsactoren, zoals de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s), de huisartsen, de CLB’s, de eerstelijnspsychologen enzovoort samen mee te betrekken om aan snel- en vroegdetectie te kunnen doen. Die moeten samen zorgen voor een juiste toeleiding naar de zorg, naar de diensten die gespecialiseerde zorg kunnen leveren.
Wat de opmerking over de bevoegdheidsverdeling betreft, dat is inderdaad een complexe zaak. Er is een interkabinettenwerkgroep (IKW) waarin we dat maximaal op elkaar afstemmen, en we hebben gelukkig ook nog onze regionale ggz-netwerken.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw bijkomende antwoorden.
Bijkomende investeringen in de geestelijke gezondheidszorg, zowel vanuit de Vlaamse als vanuit de federale overheid, zijn nodig, want mensen met psychische klachten kunnen op minder goede zorg rekenen dan mensen met een lichamelijk probleem. Men kent een historische achterstand in deze sector. De bijkomende investeringen zijn echt een goed begin van een positieve inhaalbeweging. Meer middelen voor deze sector betekent gezondheidswinst voor de patiënt als individu, voor diens familie en sociale omgeving, maar ook voor de economie en de maatschappij als geheel.
Naast inzetten op preventie, vroegdetectie en vroegere interventie is er, zoals ik al meerdere malen heb aangekaart, ook nood aan onderzoek naar de noden op het vlak van infrastructuur, personeel en middelen in deze sector om het hele probleem te kunnen aanpakken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.