Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, heel wat kinderen en jongeren in Vlaanderen groeien op in een gezin waar de papa of de mama ernstig ziek is of een chronische aandoening heeft. Een aantal jaar geleden heeft Kind en Samenleving voor de eerste keer een studie uitgevoerd en daaruit bleek dat heel wat kinderen en jongeren binnen hun gezin ook mee de zorg opnemen voor hun zieke moeder of vader. De rol die deze kinderen en jongeren op zich nemen, heeft vanzelfsprekend heel wat gevolgen voor hun eigen leven, voor hun leefwereld en ook voor hun ontwikkeling.
Op 6 januari 2016 keurde het Vlaams Parlement een voorstel van resolutie betreffende de ondersteuning van jonge mantelzorgers goed. Ik had dat samen met een aantal collega’s ingediend. Nadien zijn jonge mantelzorgers expliciet als categorie opgenomen onder een van de vier thema’s in het Vlaams Mantelzorgplan 2016-2020.
Er werden sindsdien twee onderzoeken gevoerd die zich richtten op de leefsituatie van deze specifieke groep kinderen en jongeren. Ten eerste is er de Health Behaviour in School-aged Children (HBSC)-studie, georganiseerd door de Universiteit Gent. Ten tweede werden drie deelonderzoeken over jonge mantelzorgers ingebracht in het onderzoek ‘Loopbanen in het Secundair Onderwijs’ (LiSO). In antwoord op mijn schriftelijke vraag van 28 april 2021 zei u, minister, dat de resultaten ervan besproken werden op de stuurgroep jonge mantelzorgers van 10 mei 2021 en dat de definitieve resultaten eind juni opgeleverd zouden worden. Dat is ondertussen gebeurd. Daaruit blijkt dat jonge mantelzorgers niet alleen negatieve, maar ook positieve gevolgen ervaren uit hun eigen situatie. Beide worden sterker naarmate jonge mantelzorgers meer thuis helpen. Zo hebben jonge mantelzorgers die minstens vier uur helpen, te kampen met verschillende welzijns- en gezondheidskenmerken, zoals slaapproblemen, kwaliteit van leven of zich zorgen maken over de thuissituatie.
U antwoordde op mijn schriftelijke vraag ook, minister, dat de resultaten van die studies zouden worden meegenomen bij de opmaak van een nieuw mantelzorgplan. Het evaluatietraject van het afgelopen plan zou bijna afgerond zijn. Uit het antwoord op een schriftelijke vraag die ik stelde aan minister Weyts, bevoegd voor Onderwijs, over de aandacht van hogescholen en universiteiten voor jonge mantelzorgers, blijkt dat sommige instellingen een heel uitgewerkt beleid hebben. Zo deed bijvoorbeeld de University Colleges Leuven-Limburg (UCLL) al een verkennend onderzoek naar de noden van studerende mantelzorgers en werd in 2020 een gelijkaardig onderzoek opgestart door de Hogeschool Gent. Die aandacht van het onderwijs voor jonge mantelzorgers was trouwens een van de grootste krachtlijnen van de resolutie van enkele jaren geleden.
In het kader van het actieplan Zorgen voor Morgen werd ook een subsidie van 249.000 euro toegekend aan het Vlaams Mantelzorgplatform voor het project ‘uitbouw van een aanbod van psychosociale ondersteuning voor mantelzorgers’. De bedoeling is om outreachend te werk te gaan, vooral ook naar specifieke groepen mantelzorgers, waaronder de jonge mantelzorgers. Dat project werd opgestart in december en loopt nog tot het einde van het jaar.
Ik heb de volgende vragen, minister. Kunt u meer informatie geven over de resultaten van de twee genoemde studies naar de leefsituatie van jonge mantelzorgers? Wat zijn de belangrijkste conclusies? Welke maatregelen koppelt u daaraan?
In hoeverre liggen de resultaten in het verlengde van de eerdere studie uit 2013 van Kind en Samenleving over jonge mantelzorgers?
Op welke manier zal er in het nieuwe mantelzorgplan aandacht zijn voor jonge mantelzorgers? Hoe zullen de resultaten van de genoemde onderzoeken worden meegenomen en hoe zullen de beleidsaanbevelingen ter harte worden genomen?
In hoeverre neemt u ook de resultaten mee van de onderzoeken die sommige hogescholen of universiteiten voeren naar de noden en vragen van studerende mantelzorgers?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de evaluatie van het aflopende mantelzorgplan en de opmaak van een nieuw mantelzorgplan?
Kunt u meer toelichting geven over de aandacht voor jonge mantelzorgers binnen het mantelzorgproject in het kader van Zorgen voor Morgen? Op welke manier worden de jonge mantelzorgers specifiek benaderd? Hoeveel jonge mantelzorgers werden er al bereikt? Hoe wordt dat project al tussentijds geëvalueerd?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, jonge mantelzorgers worden in het Vlaams mantelzorgplan 2016-2020 gedefinieerd als 'kinderen en jongeren tot 24 jaar die opgroeien met een zieke ouder, broer, zus of een ander gezinslid dat bijzondere noden heeft. Het kan gaan om een chronische ziekte of een fysieke handicap, een psychische ziekte, verslavingsproblematiek of een mentale handicap. Meestal gaat het om kinderen die onder één dak wonen met een gezinslid waarvoor het zorg opneemt.'
Twee onderzoeken geven een beeld van deze jonge mantelzorgers. Vlaanderen telt een relatief hoog aantal jonge mantelzorgers. 21 procent van de Vlaamse jongeren in de leeftijdsgroep van 11 tot 18 jaar woont bij iemand met een chronische ziekte of beperking. In deze leeftijdsgroep helpen 5 procent of iets meer dan 27.000 jongeren, minstens 4 uur per week. Meisjes zijn vaker jonge mantelzorgers. Jonge mantelzorgers helpen thuis meer, en op een meer intensieve manier, dan jonge niet-mantelzorgers. 68 procent vindt dat vanzelfsprekend. 72 procent vindt dat het zo hoort. 66 procent doet het uit genegenheid voor het gezinslid met een zorgnood.
De jonge mantelzorgers ervaren zowel positieve als negatieve gevolgen van het thuis meehelpen. Enerzijds ziet 42% van de jonge mantelzorgers sterkere gezinsbanden, of ervaart waardering van gezinsleden. Anderzijds ervaart 29% ‘anders te zijn’ dan leeftijdsgenoten. 18% kan moeilijk een rustmoment vinden en 14% geeft aan dat er geen einde lijkt te komen aan het opnemen van de taken.
Jonge mantelzorgers rapporteren vaker een lagere levenskwaliteit, een lagere levenstevredenheid en een slechtere gezondheidsbeleving, maar hebben gemiddeld wel een hogere maturiteitsscore dan jonge niet-mantelzorgers.
Jonge mantelzorgers functioneren op school op verschillende vlakken even goed als jonge niet-mantelzorgers. Ze ervaren evenveel schoolwelzijn, en ook de klassfeer wordt op dezelfde manier ervaren. Maar jonge mantelzorgers starten gemiddeld met minder bagage aan het secundair onderwijs. Omdat hun aanvangsprestaties voor wiskunde en begrijpend lezen minder goed zijn, lopen ze een groter risico op schoolse achterstand.
Jonge mantelzorgers geven aan de meeste nood te hebben aan een begripvolle houding in hun omgeving, waaronder ook de schoolomgeving. De school kan ondersteuning geven door het aanbieden van studiebegeleiding op maat. Jonge mantelzorgers hebben het meeste baat bij iemand die ze in vertrouwen kunnen nemen over de thuissituatie.
De twee onderzoeken bevatten beleidsaanbevelingen die ik wil meenemen bij het uitbouwen van een nieuw Vlaams mantelzorgplan. Ik noem de belangrijkste.
Allereerst volg ik het pleidooi voor een grotere zichtbaarheid van jonge mantelzorgers in onderzoek, in beleid en in de praktijk.
Een tweede aandachtspunt is het creëren van verbinding tussen Welzijn en Onderwijs, tussen lotgenoten, tussen kinderen en volwassenen, zodat jonge mantelzorgers zich gesteund weten in hun engagement.
Ten derde volg ik de aanbeveling om in te zetten op het ontwikkelen en aanbieden van methodieken die de veerkracht van jonge mantelzorgers vergroten.
Er is ook het advies om al vroeg een sterk algemeen zorgbeleid op school op te zetten, eerder dan een specifiek beleid rond jong mantelzorgers. En aanvullend op de rol van scholen en CLB’s (centrum voor leerlingenbegeleiding) moet er aandacht zijn voor initiatieven in de vrije tijd vanuit het jeugdwelzijnswerk en de jeugdhulp, denk aan AWEL, de OverKophuizen, het JAC (jongerenaanbod van het CAW) of meer specifieke organisaties voor jonge mantelzorgers.
Het onderzoek van Kind & Samenleving uit 2013 was een kwalitatief onderzoek bij 28 jongeren van een ouder met een langdurige ziekte of handicap, en dus qua opzet niet vergelijkbaar met deze studies.
Desondanks zie ik verschillende bevindingen uit het onderzoek van Kind & Samenleving ook terugkomen in de recent afgeronde jonge mantelzorgstudies.
Ten eerste, het ervaren van positieve gevolgen, zoals de ervaring met het leren omgaan met ziekte of handicap en verantwoordelijkheid opnemen.
Ten tweede, het omgaan met minder grote ouderlijke beschikbaarheid door de zorgsituatie.
Ten derde, de grote bereidheid om thuis te helpen, maar tegelijk ook de momenten dat ze er absoluut geen zin in hebben, of dat het te veel is.
Ten vierde, de invloed op het leven buiten het gezin, op hun schoolleven en op hun vrije tijd, en reacties van de buitenwereld, soms vooroordelen omdat hun gezin als 'anders' wordt gezien of het ervaren van pestgedrag.
Ten slotte, het beperkt kunnen delen van hun ervaringen met de buitenwereld.
Op basis van de resultaten van de genoemde onderzoeken, maar ook op basis van de evaluatie van het mantelzorgplan 2016-2020 en de lopende studies, zoals de lopende survey informele zorg, zullen prioritaire doelstellingen en acties worden bepaald waar we de komende jaren op willen inzetten voor mantelzorgers. Extra aandacht voor de jonge mantelzorgers zal deel uitmaken van het plan. Uit het traject dat nog lopende is, zal blijken welke acties hierbij prioriteit moeten krijgen.
De doelstellingen voor het toekomstig mantelzorgbeleid zullen zeker worden afgestemd met de andere beleidsdomeinen en -niveaus, waaronder ook Onderwijs voor wat studerende mantelzorgers betreft, en met de relevante actoren op het terrein.
Het evaluatietraject van het mantelzorgplan 2016-2020 is afgelopen. Het nieuwe plan start in principe op 1 januari 2022.
Het project voor jonge mantelzorgers in het kader van ‘Zorgen voor morgen’ is nog niet van start kunnen gaan.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dank u voor uw antwoord, minister. Uit het overzicht dat u gegeven hebt, zowel het cijfermateriaal als de inhoudelijke gegevens, lijkt het mij dat de resultaten van de studie alleszins heel interessant zijn. Ik werk daar graag op verder in de volgende periode. Het is goed dat er op dit moment, op het goede moment, aanbevelingen zijn om ze natuurlijk ook mee te nemen bij de uitwerking van een volgend mantelzorgplan. Die jonge mantelzorgers vormen immers toch een grote groep, dat blijkt nu ook uit de cijfers, een groep die absoluut de nodige aandacht verdient.
Ik heb daar nog enkele bijkomende vraagjes en aandachtspunten bij. Ten eerste: vaak weten kinderen en jongeren zelf niet dat ze tot die groep behoren, dat weten we allemaal. Daarom is die detectie eigenlijk zo belangrijk. Ik denk dat bijvoorbeeld huisartsen daar een rol kunnen spelen. Mutualiteiten kunnen een rol spelen, scholen kunnen een rol spelen. Minister, mijn oproep zou alleszins zijn om ook daar een soort van kindreflex, zij het in een andere zin, te hebben, dat mensen in hun omgeving ook daar de reflex hebben: dit kind zit in een mantelzorgsituatie en heeft daardoor een bepaalde extra belasting. Bij de ene is die al groter dan bij de andere. Ik wil natuurlijk alle zorg opnemen ook niet problematiseren, maar we weten dat er kinderen zijn die meer dan een normale zorg moeten opnemen. Is daar dus een soort kindreflex mogelijk?
Ten tweede: het belang van een vertrouwenspersoon op school. Dat was al in de resolutie een belangrijke krijtlijn. Kinderen en jongeren mogen niet telkens weer hetzelfde verhaal moeten vertellen, maar moeten gewoon één iemand hebben die ze in vertrouwen kunnen nemen en die dan ook een rol opneemt naar andere leerkrachten. Dat is vanzelfsprekend ook iets waar ik verder naar zal vragen bij uw collega bevoegd voor Onderwijs.
Ten derde: het belang van lotgenoten. Ik had pas het genoegen om een gesprek te hebben met enkele jongeren van een nieuwe organisatie, die ZoJong heet. Dat is een organisatie die jonge mantelzorgers groepeert en ondersteunt. Ik denk dat we daar ook meer op moeten inzetten en vraag u dat zeker mee op te nemen.
Tot slot: hoe kunnen we de ervaring die we momenteel hebben vanuit scholen, universiteiten, hogescholen, waar een heel specifiek beleid is uitgerold op sommige plekken – niet overal, maar toch op een aantal plaatsen –, doortrekken naar het verenigingsleven, het jeugdwerk, de sportverenigingen enzovoort?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, wat toch heel positief naar voren kwam uit dat onderzoek, is dat het opnemen van de zorg door jonge mantelzorgers niet hoofdzakelijk als negatief ervaren wordt. Maar we mogen zeker niet onderschatten hoe zwaar deze zorg kan zijn naast het fulltime naar school gaan. Onze fractie is er dan ook van overtuigd dat we deze jonge mantelzorgers zo goed mogelijk moeten ondersteunen. Hun inzet is immers goud waard, maar hun persoonlijke ontwikkeling is ook heel erg belangrijk.
Minister, in heel wat scholen worden al initiatieven genomen die op jonge mantelzorgers zijn gericht, zoals een verwenweek, de oprichting van een buddy-team, waarderingspakketten of de organisatie van een praatgroep voor jonge mantelzorgers. Zult u met minister Weyts overleggen over manieren om zulke prachtige initiatieven voor de jonge mantelzorgers een hart onder de riem te steken, aan te moedigen en te ondersteunen?
Mijn fractie kijkt uiteraard uit naar het nieuw Vlaams Mantelzorgplan, waarvan de geplande ingangsdatum 1 januari 2022 is. Wanneer zal dit nieuw plan worden voorgesteld?
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, mijn fractie volgt de mantelzorgers natuurlijk van zeer dichtbij op, want dat is echt de vermaatschappelijking van de zorg ten voeten uit. Ik heb in het verleden al vragen om uitleg over de jonge mantelzorgers aan minister Weyts gesteld. Ik kan meegeven dat de zorg voor mantelzorgers in de scholen een onderdeel van de leerlingenbegeleiding is. We hebben de regelgeving op dat vlak aangepast. De leerlingenbegeleiding is een vast onderdeel van de financierings- en erkenningsvoorwaarden van de scholen geworden. Dat is alvast een goede zaak. De meerderheid heeft dit in het Vlaams Parlement goedgekeurd.
Minister, ik kijk ook uit naar de evaluatie van het Vlaams Mantelzorgplan. Dat zal een belangrijk document worden en ik roep u op om die evaluatie met ons te delen. Ik denk dat we dit niet willen evalueren zoals we dat met het groeipakket hebben meegemaakt, maar u hebt al verklaard dat niet te zullen doen. Ik weet dat we moeten opletten, maar we willen vooral een goed zicht op de jonge mantelzorgers krijgen en tot een vorm van definitie komen, zodat we hen goed kunnen onderkennen en goed kunnen bekijken welke ondersteuning ze werkelijk nodig hebben en hoe we hen moeten bejegenen en ondersteunen. Dit is een belangrijk onderdeel. Net zoals voor volwassen mantelzorgers die op een bepaald moment vakantie willen nemen of er tussenuit willen gaan, geldt ook voor jonge mantelzorgers dat we ervoor moeten zorgen dat ze nog een hobby, een vakantie en dergelijke kunnen hebben.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Voorzitter, er is al veel over deze problematiek gezegd en we hebben hier in het verleden inderdaad al vragen om uitleg over gesteld, maar ik wil nog een paar belangrijke punten aanhalen.
Ten eerste moet de aangeboden hulp laagdrempelig en dichtbij zijn. Dit zijn kinderen en jongeren die al een zware belasting hebben. Die hulp moet niet iets zijn wat ze moeten doen. Ten tweede moeten we ervoor zorgen dat die hulp niet te bureaucratisch is. De hulp mag niet dwingend zijn. Een kind of jongere moet de keuzevrijheid hebben om hulp te weigeren. Ten derde moeten we ervoor zorgen dat de hulp zichtbaar en dichtbij is. Waar hebben die kinderen of jongeren behoefte aan? Wat kunnen ze vragen? Dat moeten we in rekening brengen. Hebben ze tijd om naar een OverKop-huis te gaan? Is erover praten echt wat ze nodig hebben of hebben ze concrete hulp nodig, zoals iemand die een paar uur per week langskomt om de zorg over te nemen, zodat ze iets anders kunnen doen in plaats van over hun zware belasting te praten?
Minister Beke heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, we zullen inzetten op de herkenning en de detectie van jonge mantelzorgers. De door u aangehaalde kindreflex kan daarvoor absoluut inspirerend werken. We zullen ook inzetten op het informeren en het sensibiliseren van de zorgmedewerkers, zodat ze aandacht voor de kinderen van de zorggebruikers kunnen hebben. We hebben ook initiatieven ten aanzien van het onderwijs en het jeugdwerk nodig. Dit kan ook passen in de zorgzame buurt, iets wat we hebben uitgerold en nog uitrollen.
We zullen ook in het kader van de opvolging van die studies, maar ook van het nieuwe mantelzorgplan in overleg gaan met de andere kabinetten en met collega-ministers zoals die van Onderwijs en van Jeugd. Momenteel wordt het mantelzorgplan vormgegeven. De doelstellingen en de acties zijn bepaald zodat het begin 2022 voorgesteld kan worden. Ook hier kan er over de beleidsdomeinen heen worden afgestemd.
Uit de studie blijkt dat de noden van jonge mantelzorgers vaak gelijkaardig zijn aan die van andere mantelzorgers. We kunnen daar ook uit leren, zoals het laagdrempelig beschikbaar zijn van respijtzorg en ondersteuning bijvoorbeeld. De noden en behoeften van jonge mantelzorgers zijn heel divers en we moeten kijken naar diverse acties voor heel specifieke situaties.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik kan me helemaal aansluiten, ook bij het laatste wat u hebt gezegd. Ik vraag om ook binnen de huidige evaluatie en zeker bij de opmaak van het toekomstige mantelzorgplan over alle beleidsdomeinen heen de groep van jonge mantelzorgers echt mee te nemen bij het uitwerken van een aantal nieuwe acties.
De vraag om uitleg is afgehandeld.