Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de uitbreiding van duaal leren
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Collega’s, minister, ik heb een vraag over de toekomst van het duaal leren. In een gezamenlijk advies vragen de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) extra aandacht voor de groep jongeren die op het einde van dit schooljaar afstuderen en een kwalificatie via duaal leren behalen. De coronacrisis zorgde ook hier dat de organisatie van duaal leren een hele uitdaging was. De Vlor en de SERV hopen dat de onderwijsverstrekkers en werkgevers het nodige begrip zullen kunnen opbrengen voor deze uitzonderlijke situatie en de jongeren alle kansen zullen geven door bijvoorbeeld een intensieve aanvangsbegeleiding.
Beide adviesinstanties kijken ook uit naar de toekomst van duaal leren en engageren zich om een verdere groei te ondersteunen. Ze formuleerden hierrond ook een zestal actielijnen. Ten eerste benadrukken de Vlor en de SERV het belang om altijd en overal de juiste terminologie te gebruiken, zodat die duidelijk is voor alle actoren. Verder geven de organisaties aan dat er extra aandacht moet zijn voor de begeleidingsopdracht van zowel trajectbegeleiders als mentoren op de werkplek. In de commissievergadering Onderwijs van 20 mei stelde ik u daar trouwens al een vraag over, minister. U gaf aan dat er een gezamenlijke visie rond trajectbegeleiding wordt opgemaakt. Trajectbegeleiders, werkplekbegeleiders en sectormedewerkers zijn trouwens ook de geschikte personen om in te zetten voor een goede matching tussen de leerling en de onderneming. Om tot een goede matching te komen, is er uiteraard ook een uitgebreid, doordacht, gericht, geografisch gespreid aanbod van duale trajecten nodig. Volgens de Vlor en de SERV is er ook nood aan een doorgedreven, doel- en doelgroepsgerichte sensibilisering naar leerlingen, ouders, scholen, centra voor leerlingenbegeleiding, sectoren en ondernemingen. En tot slot uit men ook hier de bezorgdheid rond de meest kwetsbare leerlingen, die geen plaats zullen vinden in het stelsel van duaal leren. Een complementair aanbod van leerwegen waarin álle leerlingen hun plaats vinden, is een vereiste voor beide adviesraden.
Minister, bereikten u ondertussen ook de signalen rond extra moeilijkheden naar aanleiding van de coronacrisis bij het afsluiten van het leertraject voor dit schooljaar? Hoe gaat u hiermee om? Welk advies geeft u aan de scholen?
Kunt u ondertussen al wat meer info geven over de gezamenlijke visie rond de trajectbegeleiding waar u het over had in de commissievergadering van 20 mei?
Welke acties plant u ter ondersteuning van de scholen om de mogelijkheden van duaal leren bij potentiële leerlingen en hun ouders nog beter bekend te maken en om de verschillende vormen van werkplekleren duidelijk van elkaar te onderscheiden?
Bent u in overleg met uw collega bevoegd voor Werk, mevrouw Crevits, om eventuele communicatiecampagnes of andere acties op elkaar af te stemmen?
De heer Daniëls heeft het woord.
In 2019 is het duaal leren echt van start gegaan. Er zijn heel wat jaren voorbereiding aan vooraf gegaan. Ik heb dat toen nog in mijn eigen school mogen meemaken. Er is heel zwaar aan gewerkt, zowel door scholen als door het bedrijfsleven. Ik herinner mij ook nog de eerste duale opleiding, die ook nog eens netoverschrijdend was. Dat was echt een sterk iets.
Het doel van het project is om leerlingen kennis te laten maken met de arbeidsmarkt, maar niet alleen met de arbeidsmarkt, het is ook enkele dagen les volgen en leren op een werkplek. Dat is eigenlijk de kern van de zaak: we erkennen dat je op een werkplek kunt leren, dat het niet enkel inoefenen is wat je geleerd hebt op school, maar dat je wel degelijk op de werkplek ook daadwerkelijk kunt leren.
Momenteel zijn er 96 opleidingen duaal leren en kunnen 1792 leerlingen terecht bij 14.700 ondernemingen. Het aantal opleidingen zal volgend jaar uitgebreid worden naar 128. Voor degenen die zeggen dat het allemaal wat sneller mag: ja, dat zou kunnen, maar die opleiding moet natuurlijk ook duaal gemaakt worden. Dat is niet onbelangrijk om mee te geven. Daar kruipt wel een beetje tijd in, want je moet ook afspraken maken met de sector die dat gaat opnemen.
Ik vind in elk geval, collega’s, dat we kunnen zeggen dat het duaal leren hier en daar wel wat moet worden bijgestuurd, maar dat het wel degelijk een succes is. Toch zijn er nog een aantal uitdagingen om de opleidingen af te stemmen op de beschikbare werkplekken. Zo komt het voor dat er te veel leerlingen zijn voor het aantal aangeboden werkplekken in een bepaalde sector, of omgekeerd, dat er te weinig leerlingen zijn om alle aangeboden werkplekken in te vullen. Vooral voor een aantal knelpuntberoepen zien we dat toch heel stevig.
Bijkomend blijkt ook bij ouders en leerlingen nog twijfel te bestaan over het volgen van een richting duaal leren. Vanuit het onderwijs- en het werkveld is er veel enthousiasme, maar ouders en leerlingen vragen zich nog af of het echt om een evenwaardige manier van leren gaat. Dat is toch een niet onbelangrijke vraag. Er is dus nog wel wat werk om leerlingen en ouders te overtuigen om zich in te schrijven voor het project.
Minister, ik heb twee concrete vragen voor u.
Op welke manier zult u duaal leren nog bekender maken bij leerlingen en ouders en zult u hen wijzen op die gelijkwaardigheid?
Op welke manier zal er een evenwicht gezocht worden tussen het aantal werkplaatsen dat wordt aangeboden en het aantal studenten dat een bepaalde richting volgt, waarbij we er ook voor zorgen dat sectoren die werkplaatsen ook als volwaardig zien, en dat er dus met andere woorden ook enige vorm van begeleiding is voor die sectoren?
Minister Weyts heeft het woord.
Corona heeft natuurlijk op het gehele onderwijs een impact gehad, ook op het duaal leren. Enerzijds kon er voor een groep leerlingen geen overeenkomst gevonden worden, of moest de overeenkomst noodgedwongen worden stopgezet, bijvoorbeeld in de horeca of bij kappers. Om in zulke omstandigheden de leerlingen toch maximale kansen te blijven bieden, hebben we via noodregelgeving verschillende maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat ze toch ingeschreven konden blijven in duaal leren. Anderzijds kon gelukkig toch ook voor een grote groep leerlingen de overeenkomst gewoon verder blijven lopen.
Dankzij de lessen die we getrokken hebben uit de samenwerking met ondernemingen in het vorige schooljaar, hebben we de impact van de pandemie op het duaal leren dit schooljaar tot een minimum kunnen beperken.
De gezamenlijke visie rond trajectbegeleiding, waarnaar verwezen wordt, is het gevolg van een intensief kennisdelingsproces tussen verschillende onderwijsverstrekkers, samen met de onderwijsadministratie. Dat gaat eigenlijk al terug tot 2019, met het Europese project rond professionalisering van leerkrachten en trajectbegeleiders in duaal leren. Die oefening werd onlangs afgerond. De onderwijsverstrekkers vertrekken nu vanuit die gezamenlijke visie om de trajectbegeleiders van hun scholen en centra te professionaliseren.
Hoe kunnen we duaal leren verder bekend maken? Samen met mijn collega van Werk blijven we natuurlijk inzetten op het verder in de markt en de onderwijsmarkt zetten van duaal leren. We kijken beiden nogal uit naar de resultaten van de VIONA-studie (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering). Die worden verwacht in het najaar. De studie loopt tot eind november. En dan moet ze dus nog opgeleverd worden. Daarin wordt – en dat is natuurlijk ook belangrijk voor een eventuele communicatie naar bepaalde doelgroepen – de instroom in duaal leren geanalyseerd, en dan vooral de drempels die jongeren, ouders, leerkrachten en scholen ervaren. Er wordt onderzocht welke factoren een rol spelen bij het maken van een studiekeuze en in welke mate het aanbieden van informatie over duaal leren daarbij van invloed is. De studie zal dus ook aanknopingspunten bieden om in de toekomst gerichter te gaan communiceren naar bepaalde doelgroepen.
Ik moet u ook niet vertellen dat de afstemming tussen vraag en aanbod een vrij complex gegeven is, waarbij we niet steeds vanuit een centraal niveau kunnen ingrijpen op lokale dynamieken. We proberen wel een belangrijke rol op te nemen. Wat doen we ter zake? Op het niveau van het onderwijsaanbod start een proces van vraag en aanbod al met de programmatieaanvragen, waar de aanvrager expliciet de aantoonbare samenwerkingsmogelijkheden met lokale arbeidsmarktactoren en de bedrijfswereld moet duiden. Bij de beoordeling van de aanvragen worden ook de sectorale partnerschappen duaal leren betrokken via de SERV als strategisch adviesorgaan. Zij bekijken ook het element van de beschikbaarheid van werkplekken. Daar proberen we toch te zorgen voor een optimale match.
In de praktijk moet de match tussen werkgever en een leerling gemaakt worden. Scholen ondernemen zelf veel inspanningen om de samenwerking met bedrijven aan te gaan. Zij kunnen rekenen op ondersteuning van de sectorale partnerschappen die hier elk binnen hun eigen capaciteit ondersteunen en via onlinetools die een goed zicht te bieden op beschikbare werkplekken.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, minister, inzake het kennisdelingsproject rond de trajectbegeleiding zijn er specifieke accenten die de onderwijsactoren kunnen meegeven. Kunt u dat verduidelijken? Wat krijgen de trajectbegeleiders mee van de onderwijsactoren? Wat zijn de specifieke kenmerken of punten?
Rond de VIONA-studie is het belangrijk om te weten wat de drempels zijn en hoe we het duaal leren nog kunnen versterken. Het is ook belangrijk om in te spelen op het lokale werkveld en de programmatie af te stemmen op de aantoonbare samenwerking met het lokale werkveld. Dat is een zeer goed punt.
Ik was van plan om een vraag te stellen over het duaal leren in het volwassenenonderwijs, maar ik wil het gras niet wegmaaien voor de voeten van mevrouw Tavernier. Ik kom daar straks op terug.
Een ander zijsprongetje: wanneer bent u van plan om de leerweg uit te breiden naar het hoger onderwijs? In het rapport van de Vlor en de SERV staat dat de geplande uitrol van duaal leren in het volwassenen- en hoger onderwijs verdere kansen biedt. Het zal een invulling moeten krijgen die aangepast is aan deze onderwijsniveaus. Het moet ondertussen ook wel nog trouw blijven aan de principes van duaal leren. De hogescholen kunnen dit momenteel zelf toevoegen aan hun curriculum als ze willen. Dat was het antwoord op een schriftelijke vraag van november 2020. Hoe ziet u die invulling? Hoe zult u erop toezien dat men trouw blijft aan de principes van duaal leren?
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u voor het antwoord, minister. De match en de VIONA-studie zijn belangrijke elementen. Bij de aanknopingspunten om gerichter te gaan communiceren kan ik me helemaal aansluiten.
Ik wil nog iets anders benadrukken in het kader van duaal leren en zeker wat de centra voor volwassenenonderwijs (CVO's) en centra leren en werken (CLW’s) betreft. Een aantal scholen besteedt een deeltje van die begeleiding uit aan andere organisaties. Ik heb gisteren nog het signaal gekregen dat op die werkplek zo goed als niemand van de school het afgelopen jaar is gepasseerd. De coëfficiënten die men aan die leerlingen toekent, zijn natuurlijk niet gering voor die school. Het is belangrijk om het project te laten slagen aan twee kanten: de leerling en het bedrijf. Zij stellen plaatsen ter beschikking en er komt niets langs. Ik kan me voorstellen dat die bedrijven zich daar vragen bij stellen. Minister, als zo’n begeleiding wordt uitbesteed aan een vzw of zo, kan men dan heel goed opvolgen wat de vzw doet en niet doet? Op welke manier worden de sectororganisaties EDUCAM, Elektra, constructief bouwonderwijs, automobielcentra en dergelijke hierbij betrokken?
De heer Slagmulder heeft het woord.
Voorzitter, minister, het Vlaams Belang is zeker en vast voorstander van het duaal leren. Dat hebben we hier de afgelopen maanden al meermaals gezegd. We ondersteunen dan ook de Vlor en de SERV wat betreft hun engagement voor een aantrekkelijk en sterk aanbod van duaal leren en werkplekleren.
Nu, de SERV-voorzitter, Ann Vermorgen, zei in het kader van die open brief in de media, dat er inderdaad nog veel koudwatervrees is bij jongeren en hun ouders, en of dit wel een evenwaardige manier van leren is.
Het klopt inderdaad wel dat in de publieke opinie duaal leren, deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso) en alles daaromtrent op een hoopje wordt gegooid, en dat dit wordt gezien als iets voor jongeren die niet meekunnen in het gewone voltijdse onderwijs of voor jongeren die school- of leermoe zijn. En dat terwijl net het duaal leren een uitdagende alternatieve leerweg is voor jongeren met voldoende arbeidsrijpheid die al doende willen leren en het zeker geen plan B-onderwijs is, of zou mogen zijn.
Minister, er loopt momenteel een studie – u hebt dat daarnet gezegd –, maar ik denk dat het zeker interessant is om in te zetten op een extra voldoende brede bekendmakingscampagne waarin bijvoorbeeld enkele jongeren aan het woord worden gelaten, die getuigen dat ze met hun capaciteiten evengoed in een sterke theoretische niet-duale richting in het aso hadden kunnen zitten, maar dat ze uit interesse voor hun vak toch kozen voor een opleiding duaal leren, en nu aan de slag zijn met de nieuwste technieken en ontwikkelingen in een welbepaald bedrijf. Dat zou misschien de perceptie toch wat kunnen bijsturen.
Mevrouw Vermorgen stelde ook dat door een sterk aanbod te voorzien en af te stemmen op de regionale economie we nog meer leerlingen zouden kunnen aantrekken voor duaal leren. Dat is, denk ik, ook heel belangrijk, zodat je jongeren meteen kan tonen welke bedrijven in de regio meedoen aan dat project. Vaak kennen ze die bedrijven al oppervlakkig, en kunnen ze zich bij interesse meteen een meer concreet beeld vormen van de mogelijke opties.
Minister Weyts heeft het woord.
Voor het hoger onderwijs lopen er pilootprojecten, eigenlijk zoals we ook gestart zijn, denk ik, in het kader van het leerplichtonderwijs. Maar daar zitten we wel nog op een ander schema in de tijd.
Wat betreft de visie en de inhoud daarvan, heeft men zich vooral op drie elementen gebogen, namelijk: de taken van de trajectbegeleider, de competenties die nodig zijn, en wie de rol van de trajectbegeleiding opneemt. Daar is het zo dat elk van de onderwijsverstrekkers een professionaliseringstraject voor trajectbegeleiders heeft. De invulling ervan is natuurlijk ook hun autonomie, maar we hebben wel getracht om, in wat we dan de kennisdelingsoefening noemen, enige gemeenschappelijkheid tot stand te kunnen brengen in de visie ten voordele van de verschillende onderwijsverstrekkers. Andere sectoren of Volta zijn daarin niet echt betrokken, omdat het toch de verantwoordelijkheid is van de aanbieder duaal leren om met de ondersteuning van de onderwijsverstrekkers te zorgen voor die trajectbegeleiding.
En tot slot, toch ook nog even meegeven dat vooral matchmaking essentieel is. Dat is vooral een zaak van het lokale niveau, omdat lokaliteiten altijd verschillen. Zelfs binnen een provincie, bijvoorbeeld het Waasland, zijn er ongetwijfeld andere vragen en noden en opportuniteiten dan in pakweg de Kempen. Dat is dus een totaal andere aanvulling. En het onderwijsaanbod speelt daar natuurlijk ook op in. Die matchmaking moet optimaal verlopen. Kijk ook een beetje naar regionale technologische centra (RTC's) en alle andere kanalen waarbij we die versterking van die dialoog en overeenkomst tussen het afnemende veld en het onderwijs, zeker in het kader van het duaal leren, nog kunnen versterken.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u, minister, voor de aanvullende woorden.
In elk geval kan ik beamen dat het zeer sterk bepalend is in welke regio de school ligt en in welke regio de aanbieders zijn van verschillende duale trajecten. In mijn regio zijn dat vooral de kleine ondernemingen, de kmo’s. Het is mijn aanvoelen dat de trajectbegeleiding daar ook specifieke ondersteuning nodig heeft. Vandaar mijn vraag naar het kennisdelingsproces, het Europees traject dat gelopen is, wat daar de specifieke accenten zijn. Maar we vragen dat op, en we bekijken dat nog eventjes.
Voorts denk ik dat er nog heel veel werk op de plank ligt om duaal leren meer te promoten, niet alleen in het secundair maar ook in het volwassenenonderwijs. Wat betreft het hoger onderwijs, blijft onze fractie opvolgen welke stappen daar worden gezet.
De heer Daniëls heeft het woord.
Zoals u terecht zegt is lokale afstemming zeker nodig. Met de bijsturingen die wij doen, moeten wij ook dat aspect evalueren. Als het uitbesteed wordt, moeten wij kijken hoe dat effectief gebeurt en of de leerlingen effectief begeleid worden. Maar dat zal zeker in de evaluatie en de opvolging worden meegenomen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.