Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, nabije, maar voldoende sterke onthaalfuncties op het vlak van welzijn en welbevinden zijn heel belangrijk. In die zin kan het concept van het Geïntegreerd Breed Onthaal (GBO), naast de reeds bestaande onthaalfuncties van het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW), een echte gamechanger zijn om tot een laagdrempelige en persoonlijke hulpverlening te komen. Het is een duidelijk aanspreekpunt voor mensen met hulpvragen, die in de breedte gaat. Het GBO bundelt de krachten van het OCMW, het CAW en de maatschappelijke diensten van de mutualiteiten, onder regie van het lokaal bestuur. Dit gebeurt door middel van een samenwerkingsovereenkomst die door de verschillende partijen wordt uitgewerkt. Zowel de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) als het steunpunt Mens en Samenleving kunnen hierbij procesbegeleider spelen.
Bepaalde gemeentes werden aangeduid als prioriteit en ontvingen specifieke subsidies om tot een geïntegreerd onthaal te komen. Logischerwijs zijn deze pioniers vele stappen voor op de anderen. Hierbij speelt het CAW zoals gezegd vaak een belangrijke rol, ook gezien hun expertise en ervaring op dit terrein.
Maar we merken op het terrein dat het uitwerken van die samenwerkingsovereenkomsten soms vrij stroef verloopt. Vaak ontbreekt het niet aan goede wil en intenties, maar, naast alle kopzorgen over corona en de nasleep ervan, draait de ultieme discussie vaak om centen en structuren. Veel actoren op het veld kijken hiervoor ook nog reikhalzend uit naar een kader dat door de Vlaamse Regering zou worden uitgetekend.
Concreet zien we een bezorgdheid bij kleinere gemeenten. Want naast het GBO, minister, hebt u ook een visie aangekondigd rond de huidige middelen voor de onthaalfunctie van het CAW. Het zou, volgens het regeerakkoord dan toch, in de nabije toekomst mogelijk worden dat de middelen die de CAW’s vandaag ontvangen voor het invullen van hun onthaalfunctie, geclaimd kunnen worden door lokale besturen om dat autonoom te organiseren. Dat staat los van de plannen rond GBO. De vrees bestaat dat er voor kleine gemeenten onvoldoende middelen over zullen blijven voor een slagkrachtig onthaal met de nodige expertise.
Grotere steden hebben vaker meer mankracht en expertise in huis om snel de onderhandelingen te voeren over het GBO, maar ook de bestaande onthaalfuncties te regelen, op de rails te zetten en die zelf waar te maken, waardoor de onthaalfunctie die voor de andere gemeenten nog wordt uitgevoerd door het regionale CAW, voor een stuk uitgekleed zou kunnen worden. Die dynamiek dreigt in de toekomst nog sterker te worden.
Het is een vreemde tegenbeweging ten opzichte van de regionale samenwerkingsverbanden. We zien op allerlei terreinen, zeker in uw domeinen, de overtuiging dat regionale samenwerking een absolute meerwaarde heeft. Naast het vermijden van overheadkosten, werkt dat ook vaak nivellerend voor het verschil in slagkracht tussen kleine en grotere gemeenten en kan het de combinatie tussen nabijheid en expertise maken.
Minister, hebt u een vinger aan de pols bij de gemeenten over hoever ze staan in het opzetten van het GBO? Wat zijn de grootste struikelstenen? Is er ondertussen een duidelijker Vlaams kader uitgetekend? Hebt u er zicht op hoeveel gemeenten de intentie zouden hebben om de huidige middelen wat betreft onthaal van de CAW's naar zich toe te trekken? Zullen die middelen geoormerkt worden, zodat ze zeker aan die doelstellingen besteed worden? Is de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) betrokken bij deze oefening? Wat is het advies vanuit de diensten van de VVSG? In hoeverre wordt de expertise die werd opgebouwd in de pioniergemeenten, ingezet bij de begeleiding van andere gemeenten?
Hoe kijkt u naar gemeenten die verweesd dreigen achter te blijven als de CAW's, wat hun onthaalfunctie betreft, meer en meer zouden worden uitgekleed? Hoe kunt u ervoor zorgen dat ook die burgers ergens vlot met hun vragen terecht blijven kunnen? Hoe verhoudt de tendens tot versterkte regionale samenwerking zich tot het heel laagdrempelig en nabij uitbouwen van onthaalfuncties? Is het een gelaagdheid die we ook op andere gebieden kunnen hanteren?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, de regionale beleidsmedewerkers lokaal sociaal beleid en armoedebestrijding van mijn administratie staan in nauw contact met heel wat samenwerkingsverbanden GBO en houden een concreet zicht op de ontwikkelingen op het terrein.
Om de evoluties ook wetenschappelijk in kaart te brengen, heb ik bij het nieuwe Steunpunt WVG, dat op 1 juli zal opstarten, een onderzoek besteld om de realisatie van het GBO in de praktijk te brengen. Daarnaast maken we ook werk van een uitrol van het GBO over heel Vlaanderen in het kader van het relanceplan Vlaamse Veerkracht.
We hebben er nog geen zicht op hoeveel gemeenten eventueel de intentie hebben om de onthaalfunctie over te nemen van het CAW. Het Vlaamse regeerakkoord stelt in elk geval dat een lokaal bestuur dat deze onthaalfunctie wenst over te nemen, dat verzoekt bij de bevoegde minister. De bedoeling is dan inderdaad dat er een oormerking van de middelen zal gebeuren.
In het kader van de uitwerking van de passage uit het regeerakkoord is een gemengde werkgroep samengesteld met vertegenwoordigers van mijn kabinet, de administratie, de CAW’s, de lokale besturen en de VVSG. De VVSG ziet de onthaalfunctie als een belangrijke hefboom voor het realiseren van de regierol voor de lokale besturen.
De elf pilootprojecten GBO die in Vlaanderen liepen, hebben de uitgangspunten van het GBO aan de praktijk getoetst. De bevindingen en de aanbevelingen uit het begeleidend wetenschappelijk onderzoek vormden de basis voor de bepalingen over het GBO in het besluit van de Vlaamse Regering betreffende het lokaal sociaal beleid.
Ik noem kort enkele elementen die het kader vormen voor de verdere uitrol. De lokale invulling van het GBO moet er komen op basis van een omgevingsanalyse naar lokale noden, behoeften en problematieken in de lokale context. Een bovenlokale stuurgroep en lerende netwerken zijn nodig om de opvolging van de praktijkreflecties verder op te volgen en goede praktijken te verankeren. Participatie van de doelgroep en van basiswerkers is cruciaal bij het bepalen van visie, doelstellingen en acties van een GBO. Een samenwerkingsverband GBO heeft een duidelijke coördinatie nodig, met goede afspraken over wie op het lokale niveau de regie opneemt, hoe dat gebeurt en waarom zoiets gebeurt.
Naast dat kader in de regelgeving voorziet het departement WVG in samenwerking met vzw SAM en de VVSG in een ondersteuningsaanbod voor lokale besturen en de andere kernpartners. Dat ondersteuningsaanbod is gebundeld onder de noemer ‘GBO-centrale’ en kwam tot stand op basis van de ervaringen in de huidige samenwerkingsverbanden GBO.
U wijst terecht op het belang om, in welke constellatie dan ook, voldoende garanties in te bouwen rond de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van het onthaal voor alle mensen. De regelgeving betreffende het algemeen welzijnswerk bevat een ruime waaier van bepalingen die ons moeten toelaten om kwaliteitsvoorwaarden vast te leggen, waarmee we moeten garanderen dat een burger, ongeacht waar hij zijn vraag stelt, steeds kan rekenen op eenzelfde kwaliteitsvol aanbod. Die bepalingen moeten mijns inziens ook de leidraad vormen voor lokale besturen die de onthaalfunctie zelf wensen te realiseren. Daarnaast is het belangrijk om nog mee te geven dat het begeleidingsaanbod van de CAW’s uiteraard voor iedereen toegankelijk blijft.
Versterkte regionale samenwerking en een laagdrempelig onthaal sluiten elkaar niet uit. Ze zijn versterkend voor elkaar, en op die manier dus ook versterkend in het bereiken van alle burgers. Enerzijds biedt regionale samenwerking dankzij haar schaalgrootte de mogelijkheid om zorg- en welzijnspartners samen te brengen, expertise en deskundigheid te delen en krachten te bundelen. Anderzijds biedt het lokale niveau de grootste nabijheid voor de burger.
De gelaagdheid waar u naar verwijst, hanteren we bijvoorbeeld ook binnen de projectoproep Zorgzame Buurten. Projecten kunnen zich hier zelfs op het niveau van een specifieke wijk situeren, terwijl de projectindiener de eerstelijnszone of een regionaal georganiseerde zorg- of welzijnsvoorziening kan zijn.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. U verwijst naar het rapport dat u hebt opgevraagd bij het nieuwe steunpunt WVG. Wat is de timing daarvoor? Het is nu gevraagd, maar aangezien ze opstarten op 1 juli, veronderstel ik dat dat nog eventjes zal duren. Hebt u er ongeveer een zicht op wanneer dat er komt?
Ik heb in mijn inleiding al gezegd dat ik bezorgd ben dat middelen die nu gepoold zijn om expertise en efficiëntiewinsten, maar tegelijk ook nabijheid te garanderen, binnenkort – en wat mij betreft is nog niet duidelijk wat daar bij u het tijdspad voor is – zouden kunnen worden ‘gesalamiseerd’ over ieder lokaal bestuur binnen het werkingsgebied van een CAW. En dat dreigt toch bepaalde gevolgen te hebben. Ik kan me voorstellen dat in een centrumstad het relatief gemakkelijk gaat om een aantal dingen misschien over te nemen en voldoende capaciteit in huis te hebben om dat te doen, maar als het bijvoorbeeld in een kleinere gemeente gaat over een vijfde van een fulltime equivalent, die daar probeert al die onthaalfuncties te bundelen en ook nog te doen wat het CAW eigenlijk in die onthaalfuncties ook nog doet – eerstehulpverlening, overbruggingshulp en zo verder –, dreigt dat te leiden tot een soort opdrogen van de onthaalfunctie op een kwalitatieve manier.
U hebt gezegd dat we moeten garanderen, met een aantal criteria, dat dat niet het geval zal zijn. Wat is nu het verdere traject om dat kader uit te werken? Wat is het tijdspad? Op welk moment zouden die beslissingen door lokale besturen genomen kunnen worden? Momenteel is daar nog geen kader voor. Wat is het perspectief in de komende maanden of jaren om daar werk van te maken? Wanneer wilt u daarmee landen?
Minister Beke heeft het woord.
Zoals ik gezegd heb, zijn wij een traject aan het lopen waar de verschillende partners samen rond de tafel zitten om te kijken hoe we dat concreet gaan operationaliseren. Er is nu een onderzoek besteld. Dat loopt van 1 juli tot eind augustus 2022, als ik me niet vergis.
Op basis daarvan zullen we dan ook de verdere conclusies trekken en de volgende stappen nemen. Het tijdspad zal verder bekeken worden, ook in de schoot van de regering. Maar de bedoeling is wel om dit najaar te landen, samen met de andere aspecten wat de regie betreft.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Bedankt, minister. Dit was een duidelijk antwoord. U kent intussen onze bezorgdheid. Ik hoop ook dat de CAW’s zelf voldoende betrokken worden om die ervaring en expertise ook mee te nemen. Voor de rest zullen wij dit blijven opvolgen en te gepasten tijde bekijken hoe we ons daartoe verhouden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.