Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, de coronacrisis is voor veel mensen zwaar geweest op het vlak van mentaal welzijn, maar extra zwaar voor jongeren en studenten. Uit een bevraging van de studentenraad van de KU Leuven waarbij meer dan tienduizend studenten vragen beantwoord hebben, blijkt dat drie op de vier studenten zich eenzaam voelen, twee op de drie studenten zeggen zich niet goed in hun vel te voelen en vooral – en dat is wat mij het meeste zorgen baart en aanleiding voor mijn vraag – vier op de tien van die studenten houden hun psychische problemen voor zichzelf. Ze spreken daar met niemand over. Bij die jongeren is er een kleine bereidheid om hulp te gaan zoeken.
Ook eerdere studies wezen al in dezelfde richting, namelijk dat jongeren en studenten het echt zwaar hadden. Maar dat die bereidheid om hulp te zoeken of de mogelijkheid die mensen zien om daar met anderen over te spreken zo klein is, is toch wel een nieuw belangrijk element. De studententijd is de tijd van de wilde jaren. Maar deze mensen bleven vaak alleen op hun kot, ter bescherming van alles en hun grootouders. Ze konden ook geen contact hebben met medestudenten, vrienden of maar heel erg beperkt.
Minister van Onderwijs Ben Weyts heeft al ingezet op verbindingsofficieren in grote studentensteden. Dat is een mooi initiatief. Dat kan het lokaal aanbod rond mentaal welzijn verbeteren. Dat zou het ook moeten verbreden en uitbreiden. Hij werkt hiervoor samen met het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs (SIHO). Dat is alvast een mooi initiatief, maar het zal natuurlijk onvoldoende zijn om die grote en brede groep aan jongeren en studenten voor wie het erg moeilijk is geweest, om die hele generatie opnieuw vooruit te helpen. Minister, daarom heb ik een aantal vragen ook binnen uw bevoegdheden.
Welke investeringen zult u doen om dit mentaal welbevinden van jongeren, en specifiek studenten, te verbeteren?
Zijn daarbij ook concrete initiatieven op korte termijn?
Hoe zult u er ook voor zorgen dat het aanbod zodanig laagdrempelig georganiseerd wordt dat de stap naar hulp ook kleiner wordt en zodat het voor de groep studenten die nu helemaal alleen tegen die problemen aankijkt ook eenvoudiger wordt om de stap naar iemand anders te zetten?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, het is van belang om de acties die door de verschillende ministers genomen worden goed op elkaar af te stemmen. Ik kan u zeggen dat er vanuit de federale overheid, in afstemming met mijn kabinet en dit van minister Weyts, recent een bijkomend aanbod is opgestart van proactieve psychologische groepsinterventies aan jongvolwassenen, meer specifiek de studentenpopulatie. Er worden preventieve en ondersteunende maatregelen uitgewerkt via vijf academische pools. De bijkomende middelen zijn ter beschikking gesteld van 15 april 2021 tot en met 31 december 2021.
Het is de bedoeling om in twee fasen te werken: in een eerste fase de versterking van bestaande initiatieven en in een tweede fase het opstarten of het versterken van initiatieven voor studenten bij hun fysieke terugkeer in september 2021 naar de hogeschool of de universiteit. Deze twee fasen wordt samen met de betrokken onderwijsinstellingen voorbereid tegen eind juni 2021. Studenten die na het volgen van een groepsinterventie verdere psychische zorg nodig hebben, worden doorverwezen naar het bestaande hulpaanbod binnen de onderwijsinstellingen of naar de netwerken geestelijke gezondheidszorg.
Vanuit het project ‘Online hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg’ zal er gestart worden met de ondersteuning van een project om depressiehulp.be in gebruik te nemen bij studentenvoorzieningen van de KU Leuven. Bij de opstart van het academiejaar 2021-2022 wil de KU Leuven blended hulpverlening aanbieden via het gebruik van depressiehulp.be, zowel voor groepen van studenten als individueel. Er zullen twintig hulpverleners verbonden aan de KU Leuven opgeleid en gecoacht worden voor het blended gebruik van deze tool.
En verder herinner ik u graag aan de uitbreiding die we eind vorig jaar toekenden aan de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) waarbij het de opdracht was om minstens de helft van de bijkomende middelen in te zetten voor de doelgroep kinderen, jongeren en jongvolwassenen.
Er zijn de voorbije periode heel wat inspanningen opgestart met die doelgroep als target. Daarnaast verwijs ik naar de initiatieven die collega Weyts heeft genomen om het welzijn van de studenten op een duurzame manier te versterken. Daartoe heeft het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs, het SIHO, een bijkomende opdracht gekregen en is er een bevraging georganiseerd vanuit de Vlaamse Vereniging van Studenten, in samenwerking met de KU Leuven. De resultaten uit die bevraging zullen tot concrete beleidsaanbevelingen leiden.
Het SIHO werkt aan de opbouw van een e-healthplatform rond studentenwelzijn. Onze partnerorganisatie voor suïcidepreventie, het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP), is daarbij betrokken. Er wordt momenteel bekeken op welke manier de onlinemethodieken in het kader van suïcidepreventie kunnen worden geïntegreerd in dat platform.
Het aanbod binnen de hulpverlening zo laagdrempelig mogelijk houden, is voor elke doelgroep van belang. Ik denk daarbij enerzijds aan het bespreekbaar maken van aandacht voor mentaal welzijn. Hier werken we onder andere ook samen met het Rode Kruis via de cursus ‘Eerste hulp bij psychische problemen’ en de bijhorende app Houvast.
Er werd eind vorig jaar ook een extra budget toegekend aan de vijftien Logo’s in Vlaanderen, om populatiegerichte universele preventie rond mentaal welzijn binnen hun netwerken nog meer aan bod te brengen. Hun netwerken omvatten een verscheidenheid aan organisaties die allen gemobiliseerd kunnen worden in de strijd tegen corona en coronamoeheid en ter bevordering van het mentale welzijn. Denk aan de lokale besturen, het verenigingsleven, onderwijs, de werkomgeving enzovoort. De accenten die de Logo’s willen leggen, zijn: werken aan verbondenheid in buurten en mentaal welbevinden en sociale cohesie bevorderen bij jongeren. De projectoproep rond zorgzame buurten sluit daar uiteraard ook perfect op aan. In zorgzame buurten is de stap tussen formele en informele zorg kleiner en trachten we ook te werken aan de oorzaken van het mentale onwelbevinden.
Daarnaast denk ik uiteraard ook aan laagdrempelige ontmoetingsplaatsen die actief een link kunnen leggen tussen vrijetijdsaanbod en hulpverlening, wat we realiseren via de uitrol van de OverKop-huizen in Vlaanderen. En ten slotte zijn er ook nog de mogelijkheden van onlinehulpverlening, specifiek om deze doelgroep te bereiken.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, u noemt een aantal vormen van hulpverlening die al bestaan, en sommige die u wat wilt versterken. Onlinehulpverlening zal volgens mij, om een tijd het hoofd te bieden waarin er veel eenzaamheid is geweest, niet noodzakelijk de best mogelijke formule zijn.
Het CGG dat u aanhaalt, is al een aantal keren ingezet, voor vele problemen. Ik geloof niet dat de wachttijden daar op dit moment al gevoelig verkort zijn. Op basis van mijn kleine steekproef blijkt dat toch niet zo te zijn. U noemt ook de OverKop-huizen. Daarbij haalt u specifieke initiatieven aan – en ik begrijp dat ook wel – voor die mensen die eigenlijk al heel bewust de stap naar hulpverlening willen zetten vanwege psychische problemen.
Wat ik mij heel specifiek afvraag, is wat wij gaan doen voor die vier op de tien studenten die zeggen zich slecht te voelen, maar er niet over spreken of de weg niet vinden of nog niet durven te nemen naar hulpverlening, maar daar wel nood aan hebben? Ik denk dat we dan ook andere aspecten moeten bekijken en andere manieren van denken moeten hebben. Misschien kunnen we daar de studentenraden en de studentenbladen bij betrekken. Misschien moeten we naar de aula’s zelf stappen, de studentenrestaurants binnengaan. Ik ben op zoek naar manieren om een heel ruime, brede groep aan jongeren, die zich niet goed voelt, te bereiken, die zich niet spontaan aanmeldt bij bijvoorbeeld een CGG of bij de voorzieningen die u al hebt genoemd, zoals een OverKop-huis. Het is goed dat die er zijn. Ik denk dat de capaciteit daar blijvend zal moeten worden versterkt. Dat zijn gevolgen die ook op de lange termijn voelbaar gaan zijn. Ik denk dus dat we meer zullen moeten doen. Maar we gaan toch ook echt initiatieven moeten hebben om die andere, heel brede en heel grote groep te bereiken. Misschien hebben die niet eens nood aan zeer langdurige interventies, maar er zal ook voor hen een vorm van aanbod moeten zijn, waar zij de stap naartoe kunnen zetten. En misschien is het belangrijk dat die stap dan veeleer in hun richting wordt gezet.
Ik vroeg me dus af in welke mate u ook al op die pistes werkt en of het een optie is om in de toekomst, zoals u zegt, nog nieuwe initiatieven uit te werken om ook daar meer aandacht aan te besteden.
De heer Parys heeft het woord.
Dit is een belangrijke vraag van collega Van den Bossche. Die cijfers zijn inderdaad zeer hoog. Als je dan vandaag de motivatiebarometer van de Universiteit van Antwerpen leest, zie je wel dat het met het algemene welbevinden van onze bevolking de goede richting uitgaat. En dat is toch al een tijdje zo. Dat heeft natuurlijk te maken met minder circulatie van het virus en het feit dat er een versoepeling van de maatregelen is en we elkaar weer kunnen zien.
Minister, u hebt al gezegd, en de collega heeft het ook in haar vraagstelling gezegd, dat minister Weyts al een heel aantal initiatieven heeft genomen om ervoor te zorgen dat we ook op deze problematiek inzetten. Vanaf 1 januari 2022 zal er trouwens een nieuw beleid rond mentaal welzijn bij studenten worden uitgerold. Wij kijken daar verwachtingsvol naar uit.
De collega heeft gevraagd hoe we die studenten gaan bereiken die vandaag zeggen dat ze zich slecht voelen, maar er met niemand over willen praten. Dan moeten we de technieken van het lelijke woord ‘outreachend’ werken gaan inzetten, die we in andere beleidsdomeinen al vaak gebruiken, en kijken hoe we die met studenten en universiteiten samen kunnen combineren. Ik ben er wel een voorstander van om online en ‘blended' hulpverlening te voorzien, maar dan is het natuurlijk heel belangrijk dat er geen bottleneck is wanneer je daarna bijvoorbeeld wordt doorverwezen naar een CGG.
Minister, in februari van dit jaar bent u met het doelstellingenkader van het Vlaamse Eenzaamheidplan 2021-2024 gekomen. Tegen de zomer zou dat plan uitgewerkt zijn. Wat is de stand van zaken daarvan? Zal er een specifieke doelstelling worden opgenomen rond studenten? Want zoals de collega aangaf in haar vraagstelling, is dat een belangrijke problematiek die vaak veronachtzaamd wordt.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
De collega's wezen er al op, minister, dat het toch iets prangends blijft. U bent daar ook van doordrongen. Dat voel ik ook wel in het antwoord. Ik maak me alleen wat zorgen omdat preventie in dezen natuurlijk een stukje te laat komt. De aanpak van het komende halfjaar zullen we niet met preventie oplossen. En dan zullen, zoals collega Van den Bossche stelt, de wachttijden alleszins niet in die mate afgenomen zijn dat meer vergevorderde hulp zo gemakkelijk beschikbaar is. We moeten onszelf ook niets wijsmaken in deze commissie. Er blijft een zeer grote uitdaging op tafel liggen.
Ik wil nog een beetje uitzoomen op de leefwereld van studenten en jongeren in het algemeen. Ik denk dat we niet alleen via de universiteiten en via ‘blended care’ moeten werken, maar dat we ook echt eens op zoek moeten gaan naar andere partners, die geen actieve stap vragen van studenten om naar hulp te zoeken of om een aantal zaken bespreekbaar te maken. En dan denk ik bijvoorbeeld aan de brug met het jeugdwerk en alles wat daarmee samenhangt: jeugdhuizen, jeugdwerk. We gaan een zomer tegemoet waarin de studenten niet aan de universiteit zitten, of misschien nog een beetje aan het studeren zijn, als ze tweede zit hebben. Maar ik wou toch eens vragen of er plannen zijn met collega Dalle over hoe het jeugdwerk in deze zomer extra ondersteund zal worden, om handvatten aan te reiken, om dat gesprek te voeren, om door te verwijzen bij eventuele problemen. Het kan niet de bedoeling zijn dat het jeugdwerk zo’n taak en zo’n verantwoordelijkheid opgelegd krijgen, maar het zal wel onder andere op die plaats zijn dat problemen gaan opduiken. In welke mate zijn daar al vergevorderde plannen over?
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Ik denk dat iedereen kan onderschrijven dat het voor studenten heel zwaar is geweest en dat de gevolgen van de coronacrisis enorm zwaar doorgewogen hebben op hen. Online lessen volgen, amper sociaal contact hebben: we mogen niet onderschatten wat dat allemaal teweeggebracht heeft.
We hebben in die coronacrisis natuurlijk ook wel gezien dat heel wat universiteiten, hogescholen en middelbare scholen, maar zelfs ook lokale besturen heel creatief omgegaan zijn met heel wat initiatieven om toch maar het mentale welbevinden en het mentale welzijn te kunnen blijven stimuleren, zoals veilige studie- en examenruimtes die zijn georganiseerd vanuit de studentenomgevingen, maar ook vanuit de lokale besturen.
Het zou goed zijn dat de goede praktijken daarin ook gedeeld kunnen worden. Universiteiten en hogescholen, maar ook de partners op het terrein, weten het best op welke manier ze studenten kunnen ondersteunen en op welke manier de studenten nood hebben aan begeleiding.
Daarom wil ik vragen en oproepen, minister, om te blijven garanderen dat we de studenten een luisterend oor kunnen bieden. Want de coronacrisis is nu hopelijk wel achter de rug, maar het inzetten op het mentale welbevinden van studenten blijft natuurlijk ook in de toekomst heel belangrijk.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Onze jongeren hebben het heel moeilijk gehad tijdens deze coronacrisis. Als ik de cijfers bekijk, maak ik mij daar wel enorm veel zorgen over. Er zijn al heel wat initiatieven genomen, vanuit verschillende hoeken. Het is ook heel belangrijk dat daar een goede afstemming is, want met al die initiatieven die bij elkaar komen, moeten studenten ook nog door de bomen het bos kunnen zien.
Ik ben het volledig eens met wat collega Vaneeckhout zegt. Studenten zijn nu klaar met hun examens. De zomervakantie komt er nu aan. Het is pas eind september, begin oktober dat de hogescholen en universiteiten weer starten. Het is dus heel belangrijk dat we er in deze zomerperiode ook voor zorgen dat we de problematiek bij studenten goed onderscheppen. En dan denk ik inderdaad ook dat het jeugdwerk daar een belangrijk aspect in kan zijn.
De heer Daniëls heeft het woord.
Er zijn al veel zinvolle zaken gezegd. Ik wil nog één ding inbrengen. Het gaat niet alleen om het curatieve nadien, maar ook om het preventieve. We moeten ook werken op de weerbaarheid van onze studenten: zelfzorg, en ook leren – maar dat zit onder andere ook in de eindtermen secundair onderwijs – om soms ongelukkig te zijn. Dat gaat verder dan deze coronacrisis, voor alle duidelijkheid. Dat geldt ook in niet-coronatijden. We moeten daar ook aandacht voor hebben, want we kunnen uiteraard niet in alle gevallen, voor elke student in elke situatie psychologische ondersteuning voorzien, maar we kunnen er wel voor zorgen dat studenten elkaar helpen en dat ze bij elkaar de signalen zien en vragen of het wel gaat, en dat ze ook bij zichzelf ontdekken wanneer ze effectief op zoek moeten gaan naar extra hulp.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Het is een thema dat mij ook heel nauw aan het hart ligt. Studenten hebben het heel moeilijk gehad in het voorbije anderhalf jaar. Ik heb het thuis zelf ook gezien. Als je studenten in huis hebt die een aantal jaren op kot zitten en dan ineens gewoon een heel jaar thuis zitten, niet op een campus kunnen komen, niet in een aula kunnen komen, niemand meer zien, hoewel er ook zijn die dan heel veel alleen op hun kot zitten, dan denk ik dat eenzaamheid inderdaad om de hoek loert, en niet alleen eenzaamheid, maar ook faalangst, omdat men eigenlijk geen enkele referentie heeft waaraan men zich kan toetsen. Men krijgt ook geen feedback van collega's bijvoorbeeld. Zeker voor eerstejaars moet dat heel hard zijn.
Ik kan getuigen dat heel veel universiteiten en hogescholen zich doorheen dat jaar ontzettend hard hebben ingespannen om bij te sturen en om studenten wel bij de hand te kunnen houden, bij wijze van spreken, om hen te bereiken en soms ook te vragen hoe het ermee gaat, of ze nood hebben aan hulp en zo verder. Ik denk dat we daaruit kunnen leren, ook voor de toekomst, na corona.
Daarom hebben collega Brecht Warnez en ikzelf daar een conceptnota over ingediend, waarin we ook een aantal voorstellen hebben gedaan, zoals een veralgemeende uitrol van buddywerking. Er zijn zoveel goede voorbeelden. Er zijn ook goede voorbeelden van online platformen, waar studenten een soort zelftest kunnen doen van hoe het met hen gaat, of ze misschien hulp nodig hebben en waar ze die hulp dan kunnen vinden enzovoort. Er zijn al heel wat goede tools. Het is echt belangrijk dat die verder worden uitgerold, maar dat is dan in eerste instantie een taakstelling van de minister die bevoegd is voor onderwijs. Maar de bezorgdheid rond mentaal welbevinden en het risico op eenzaamheid van studenten delen we allemaal.
Minister Beke heeft het woord.
Dank u wel, collega's, voor de vragen en voor jullie tussenkomsten. Ik denk dat dat een thematiek is die onze gemeenschappelijke bezorgdheid wegdraagt, het mentale welbevinden van de studenten.
Ik denk dat we daar verschillende antwoorden op moeten en kunnen geven. Het is belangrijk dat studenten elkaar kunnen terugvinden en terugzien, zeker ook na examens. Misschien is het voetbal een van die elementen om elkaar opnieuw te kunnen aantreffen in het gewone leven, maar dat is natuurlijk onvoldoende.
Ik wil van de gelegenheid nog even gebruikmaken om erop te wijzen dat hoe sneller we zo veel mogelijk mensen hebben gevaccineerd, hoe sneller we hopelijk ook terug naar het gewone leven kunnen gaan. Ik zie bij heel veel studenten ook een grote bereidheid om zich te laten vaccineren. Ze zijn zich dus goed bewust van het belang daarvan. Dat kan me alleen maar gelukkig stemmen.
Wat de studentenvoorzieningen betreft, en de inspanningen die de universiteiten en hogescholen doen, dat gebeurt natuurlijk vanuit de decretale opdracht die ze ter zake hebben. Daar krijgen zij ook middelen voor, om die in te zetten in preventieve, curatieve medische diensten. Ze worden daarvoor ondersteund. Collega Weyts heeft daarvoor ook heel wat extra middelen ter beschikking gesteld. Een aantal collega’s hebben daar al naar verwezen. Ik denk dat die studentendiensten belangrijk werk leveren, omdat ze toch ook een verbinding zijn tussen studenten onderling, niet alleen tussen universiteiten of hogescholen en studenten. Ik zie toch ook heel wat goede praktijken in hogescholen en universiteiten, wat toch aangeeft dat ze op een heel performante manier hun studenten weten te bereiken. Bijvoorbeeld in Gent worden er praatgroepen met en door studenten georganiseerd enzovoort.
Collega Parys, u hebt gesproken over het Eenzaamheidsplan. Dat zal hopelijk na de zomer klaar zijn. Daar werken we aan voort. Daarin staat geen specifieke doelstelling voor studenten. We hebben in de schoot van de regering al een algemeen doelstellingenkader besproken, maar studenten zijn daarin niet specifiek als aparte doelgroep afgebakend. Ik denk dat we voor studenten, en dat geldt eigenlijk ook algemeen voor jongeren, met het jeugdwelzijnswerk ook een belangrijk kanaal van toeleiding kunnen hebben. Wat dat betreft, hebben we ook al heel wat zaken versterkt. Ik denk dan aan Uit De Marge, De Ambrassade en Arktos. Die zetten allemaal toch ook heel sterk in op het psychisch welzijn, en maken ook de link naar de hulpverlening wanneer dat noodzakelijk is. Er gebeurt dus veel daaromtrent. Ik wil ook verwijzen naar de inspanningen die bijvoorbeeld gebeuren door de JAC’s (jongerenaanbod van de Centra Algemeen Welzijnswerk) en door de jeugdbewegingen om mentaal welzijn ook deze zomer in het jeugdwerk ter sprake te brengen.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat men toch op zoek gaat naar heel laagdrempelige manieren van aanpak, maar ik hoop dat dat ook in de toekomst uw focus moge zijn. Naast het versterken van het hulpaanbod moet er immers het besef zijn dat veel mensen enige schroom of terughoudendheid voelen om hulp te vragen. Zij hebben ook recht op zorg. Men moet verder proberen manieren te zoeken om hen te bereiken, want dat is een groep waarover we ons soms toch meer zorgen moeten maken dan over de groep die werkelijk de stap zet daarnaar.
De vraag om uitleg is afgehandeld.