Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, collega’s, sinds 1 september 2019 is het decreet Jeugddelinquentie van kracht. Met dit decreet heeft Vlaanderen de klemtoon gelegd op de verantwoordelijkheid van de jongere die een jeugddelict heeft gepleegd en op herstel. Zo heeft niet alleen de rechter ruime mogelijkheden tot het opleggen van een maatregel of een sanctie, de jongere kan ook zelf een positief project voorstellen aan de jeugdrechtbank of aan het openbaar ministerie. Hij of zij krijgt daarbij ondersteuning van de jeugdadvocaat en de begeleiders van de HCA-diensten (herstelgerichte en constructieve afhandeling). Dat zijn de diensten voor herstelgerichte en constructieve afhandeling. Het positief project vat de essentie van het decreet Jeugddelinquentierecht, met name het responsabiliseren op een constructieve, herstelgerichte manier met betrekken van de context op een goede manier.
In antwoord op mijn schriftelijke vraag van 15 maart laatstleden, minister, hebt u cijfers gegeven over de toepassing van het positief project, tot op heden. Daaruit blijkt dat er wel wat verschillen zijn tussen de verschillende voormalige gerechtelijke arrondissementen. Ik noem er enkele: zo werd in 2020 het vaakst een positief project opgestart in de afdelingen Turnhout (29), Halle Vilvoorde (17), Antwerpen (16) en Brussel, Dendermonde en Mechelen (telkens 12). Daartegenover zijn er afdelingen die er amper gebruik van maken, zo bleek. In Oudenaarde en Ieper bijvoorbeeld slechts één keer vorig jaar en in Tongeren zelfs geen enkele keer.
Nochtans, zo stelde u in antwoord op diezelfde schriftelijke vraag, minister, wordt het positief project zowel door de jeugdrechters en het openbaar ministerie als door de HCA-diensten doorgaans als goed geëvalueerd. De mogelijkheid tot het opleggen van een positief project biedt immers bijkomende differentiatie op maat in de reacties op de jeugddelinquentie en bij de jongeren zelf leidt het tot gedragen, creatieve en constructieve acties.
In uw antwoord, minister, had u het ook over een onderzoek van het Steunpunt Welzijn, Volksgezindheid en Gezin (WVG) over de ‘monitoring en evaluatie van het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht’.
Mijn vragen zijn de volgende, minister:
Hoe verklaart u die regionale verschillen in de toepassing van het positief project? Om welke reden wordt er op sommige plaatsen blijkbaar amper gebruik van gemaakt?
Welke maatregelen zult u nemen om de toepassing van het positief project op elke plek in gelijke mate ingang te doen vinden? Zult u hierover overleg aangaan met de parketten?
Op welke manier wordt de toepassing van het positief project zowel kwantitatief als kwalitatief opgevolgd binnen de vernoemde studie van het Steunpunt WVG? Hoe gebeurt de evaluatie?
Minister Demir heeft het woord.
Collega Schryvers, dank u wel voor uw vraag. Ik had u in dit verband inderdaad al een schriftelijk antwoord bezorgd. Zoals u weet worden positieve projecten al toegepast voor lichtere feiten, zoals drugsgebruik en kleinere winkeldiefstallen, meestal in combinatie met nog andere voorwaarden, zoals een leerstraf. Dat wordt meestal op parketniveau beslist, als het parket de feiten niet zwaarwichtig genoeg vindt om naar de rechtbank te gaan. Die jongeren mogen dat niet zomaar zelf beslissen. Ze worden begeleid door een parketcriminoloog die gaat kijken of het voorstel van de jongeren voldoende is.
Indien een positief project niet voldoende afgerond is, krijgen ze ook nog een vervangende straf opgelegd. Als het niet lukt, komt er een straf in de plaats, zoals bij de werkstraffen het geval is.
Regionale verschillen gaan gepaard met de mogelijkheden die het decreet voorziet. Het decreet, waar jullie vorige legislatuur aan hebben gewerkt, voorziet in een gedifferentieerd pakket aan reactiewijzen. Het maakt het mogelijk om meer te werken op maat, en dit op het niveau van het openbaar ministerie, om snel en gericht te kunnen optreden.
Op federaal niveau is er sinds de start van het jeugddelinquentierecht in de schoot van het expertisenetwerk jeugdbescherming een draaiboek opgemaakt voor de Vlaamse jeugdparketten, om wat meer uniformiteit na te streven.
Niettemin gaan de diensten systematisch in overleg met de jeugdmagistratuur in de verschillende gerechtelijke arrondissementen. Hieruit blijken toch een aantal terugkerende elementen als verklaring van de schommelingen. Zo speelt op het niveau van het openbaar ministerie mee of er al dan niet parketcriminologen beschikbaar zijn om een dossier voor te bereiden. Een tweede element is de impact van corona dat de mogelijkheden tot persoonlijk contact beperkte, wat net voor een positief project een element is om de inschatting te maken of dit een gepaste reactie is. Een derde element is de keuze voor andere afhandelingsmogelijkheden, waar wij natuurlijk geen vat op hebben. Dat zijn allemaal mogelijkheden die ook voorzien zijn in het decreet.
Daarnaast doen we de opvolging en monitoring ook op Vlaams niveau met alle actoren in onze opvolggroep, waar dus ook de parketten en jeugdmagistraten in zetelen. Einde 2020 werd daarom een stand van zaken gegeven vanuit de Vlaamse diensten voor herstelgerichte en constructieve afhandeling rond de eerste bevindingen inzake de nieuwe mogelijkheden, zowel naar cijfers als naar inhoud. Hier werden de regionale verschillen eveneens besproken, maar nogmaals, die gaan breder dan het positief project. Er zijn bijvoorbeeld ook regionale verschillen naar plaatsing in een gemeenschapsinstelling. In Antwerpen en Oost-Vlaanderen gebeurt dat bijvoorbeeld vaker dan in andere regio’s. We gaan die redenen voor verschil in aanpak in kaart brengen.
Het onderzoek ‘Evaluatie en monitoring van het decreet jeugddelinquentierecht’ resulteert in de indicatoren om vanuit een nulmeting van het jeugddelinquentierecht systematisch effecten en veranderingen in de manier waarop we in Vlaanderen omgaan met jeugddelinquentie te monitoren. Het is evident dat we de toepassing van het positief project hierin opvolgen.
Het aantal verwijzingen wordt sowieso permanent gemonitord om de evoluties in de afdelingen van de gerechtelijke arrondissementen te volgen en om te zien of acties en overleg leiden tot effectieve verschuivingen.
Verder is bij wijze van nulmeting een eerste bevraging gebeurd van hoe alle actoren, namelijk jeugdrechters, jeugdparketten, het werkveld enzovoort, op het terrein kijken naar de nieuwe mogelijkheden in het jeugddelinquentierecht, dus ook naar het positief project. Op basis van deze gegevens uit de praktijk kunnen we dan systematisch evalueren of hier evolutie in zit, wat de eventuele meerwaarde is, waar er moet worden bijgestuurd, in welke gevallen een bepaalde reactiewijze al of niet geschikt is en welke de goede en minder goede praktijken zijn die in Vlaanderen worden ontwikkeld.
Na veel vertraging hoop ik het onderzoek volgende week of ten laatste binnen twee weken te mogen ontvangen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik geef toe dat de toepassing van het nieuwe decreet Jeugddelinquentierecht nog niet lang bezig is. U hebt er terecht op gewezen dat het een heel scala aan gedifferentieerde maatregelen bevat. Vorige week is er trouwens in de ministerraad een ontwerp van decreet behandeld, dat wellicht binnen enkele weken naar het parlement zal komen, om te remediëren na de vernietiging van een bepaling door het Grondwettelijk Hof. Maar ook in dat ontwerp van decreet wordt hier verder op ingezet.
Minister, het viel mij op dat er toch wel verschillen zijn, zelfs in die beperkte toepassing. Omdat ik de cijfers bekendgemaakt had, was een krant te rade gegaan bij een HCA-dienst. In dat artikel, dat ging over Turnhout, stond dat het geloof in deze aanpak van belang is: "Het parket verwijst door. We ervaren dat ze de opportuniteiten van een positief project zien en dat de parketcriminoloog in Turnhout die keuze systematisch in het hoofd heeft bij het behandelen van een dossier. Zo wordt die aanpak structureel."
Ik denk dat het wel correct is wat daar wordt weergegeven. Het gaat over het geloof in een bepaalde aanpak, men moet daar een stuk mee vertrouwd raken en daar naar teruggrijpen. We moeten dan toch zien dat er niet heel veel verschillende wegen worden uitgegaan omdat jongeren toch wel op dezelfde manier moeten kunnen worden aangepakt. Dat mag niet afhankelijk zijn van de regio waar ze wonen en waar ze dus in contact komen met een parketmagistraat als ze feiten hebben gepleegd.
Het is dus heel goed dat u aan een heel concrete opvolging doet. Ik zie ook dat ik mijn vraag iets te vroeg heb gesteld, want u zegt dat het voor volgende week of over twee weken is. Misschien mag u dan nog net voor het reces een nieuwe vraag verwachten, minister. Ik zal dan nu geen aanvullende vraag meer stellen.
De heer Parys heeft het woord.
Uit de cijfers die mevrouw Schryvers had opgevraagd, blijkt inderdaad dat de verschillende arrondissementen het positief project in verschillende mate toepassen. De vraag is dan of u vandaag al weet of ook de andere instrumenten die in de toolbox van de jeugdrechter zitten erg verschillend worden toegepast in de verschillende arrondissementen. Het zou toch wel interessant zijn om daar effectief naar te kijken.
Er bestaat een draaiboek met richtlijnen voor de Vlaamse jeugdparketten zodat de toepassing van het recht zo uniform mogelijk gebeurt. Dat is wel belangrijk. Waar je woont, mag niet bepalen welke sanctie of welke mogelijkheden je krijgt om te reageren. Aangezien er toch regionale verschillen zijn, zult u dan in uw evaluatie ook dat draaiboek meepakken en herbekijken?
U hebt al geantwoord dat dat onderzoek binnenkort wordt opgeleverd. Dat was ook mijn derde vraag. Zullen er bij die opvolggroep ook nog andere actoren worden betrokken?
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Ik heb wat problemen gehad met mijn connectie, dus ik heb uw antwoord maar gedeeltelijk kunnen horen, minister. Dat maakt het wat ingewikkelder om een opvolgvraag te stellen. Ik heb begrepen dat u met een rapport over de regionale verschillen hieromtrent bezig bent. Daar zal ik niet specifiek op ingaan.
Wat ik nog niet heb gehoord, is dat niet alleen waar je woont, maar ook wie je bent niet hoort uit te maken of je een positief project krijgt voorgesteld of dat wordt uitgevoerd. Daarrond vang ik ook wel signalen op. Een jongere die beter omkaderd is, een stabielere thuissituatie heeft, zijn weg beter vindt in justitie, krijgt eigenlijk vaker een positief project aangeboden dan een jongere die een moeilijkere thuissituatie heeft. Dan zitten we natuurlijk wel op een gevaarlijk hellend vlak. Wordt dat ook in de evaluatie meegenomen, minister? Het lijkt me heel belangrijk dat wie iemand is geen verschil mag uitmaken in de manier waarop die wordt geëvalueerd, hoe die wordt opgevolgd of hoe de eventuele straf of een feit wordt opgevolgd.
Minister Demir heeft het woord.
Dank u wel, collega’s.
Mijnheer Parys, het is inderdaad ook zo dat bij de andere instrumenten verschillen zitten in de arrondissementen. Ook dat nemen wij nu mee in die nulmeting en zullen we met die opvolggroep bespreken. Het draaiboek wordt ook meegenomen in de evaluatie. Ik denk dat het heel logisch is dat we dat doen. We zullen de evaluatie uiteraard ruimer dan enkel door de opvolggroep laten gebeuren. Dat is ook heel goed.
Mevrouw Groothedde, het is de logica zelf dat bij het probleem van jeugddelinquentie de overheid natuurlijk tussenkomt als de ouders geen verantwoordelijkheid opnemen of niets doen. Dat spreekt denk ik wel voor zich.
Dat was wel mijn vraag niet, minister.
Dan begrijp ik uw vraag niet. Ik heb niet het socio-economisch profiel van al die mensen nagegaan. Ik ben eigenlijk ook niet van plan om dat te doen.
Zal ik het even herhalen, zodat u kunt antwoorden? Misschien was er een connectieprobleem.
Er is geen connectieprobleem, mevrouw Groothedde. Ik antwoord op uw vraag.
Mijn vraag was dat er blijkbaar een verschillende opvolging is in de manier waarop een jongere een positief project krijgt aangeboden, al naargelang van het socio-economisch profiel, of van de omkadering. Dat lijkt me geen goed idee. Daarom vroeg ik me af of u dat meeneemt in de monitoring, zodat we kunnen nagaan of een jongere al dan niet op een verschillende manier wordt geëvalueerd. Dat gaat niet echt over de ouders, maar meer over het systeem.
Minister Demir heeft het woord.
Collega Groothedde, nogmaals, om te antwoorden op uw vraag – ik heb de indruk dat u er weer een ‘allochtoon versus autochtoon’ verhaal van wilt maken …
Nee nee, louter economisch, armoede …
Ik ben aan het woord. Mevrouw Groothedde, ik ben aan het woord. Ik heb u ook laten uitspreken, zo werkt dat in een commissie.
Dat is zo, mevrouw Groothedde. Het is niet voorzien dat u op dit ogenblik nog tussenkomt. U hebt uw vraag – uw aanvullende vraag – gesteld. De minister antwoordt zoals het haar goeddunkt.
Daar hebt u gelijk in, voorzitter.
Als mevrouw Groothedde hierover een specifieke vraag wil stellen dan moet ze een nieuwe vraag indienen. Ik antwoord op de vraag die ik heb ontvangen van collega Schryvers. Ik antwoord op de vragen die ik gekregen heb, maar voor alle duidelijkheid, mevrouw Groothedde, een positief project kan enkel gegeven worden als jongeren verantwoordelijkheid kunnen dragen. Ik denk dat dat de essentie is. Wij vertrekken van daaruit, en we maken geen onderscheid of het allochtoon of een autochtoon is, of welk socio-economisch profiel hij heeft. Zo werkt het systeem niet. Ik denk dat het ook maar goed is dat het zo niet werkt. Een positief project kan alleen gegeven worden als jongeren verantwoordelijkheid kunnen dragen. Dat is de essentie.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dank u wel, minister, ook voor uw aanvullende antwoorden. Ik kijk uit naar de evaluatie, die u op korte termijn hebt aangekondigd. Het is inderdaad van belang dat de verschillende mogelijkheden die het decreet Jeugddelinquentie biedt op een uniforme manier worden toegepast in de verschillende regio’s. U hebt ernaar verwezen dat het niet alleen gaat over het positief project, maar bijvoorbeeld ook over verwijzing naar een gemeenschapsinstelling, en dergelijke. Het is goed dat we dat zeer ruim en in algemeenheid verder kunnen evalueren, en hopelijk ook bespreken in deze commissie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.