Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Brouns heeft het woord.
Het Vlaamse onderwijslandschap kent een enorm lerarentekort. Het is een van de grootste uitdagingen waarvoor we samen staan. Dit tekort wordt versterkt door een grote uitstroom uit het onderwijs, voornamelijk bij startende leerkrachten, zoals genoegzaam bekend. Volgens cijfers uit 2018 bleek dat specifiek in het secundair onderwijs maar liefst 44 percent van de leerkrachten binnen de eerste vijf jaar van het uitoefenen van het beroep, stopt met lesgeven. In het kleuteronderwijs is dit 26 percent, in het lager onderwijs 25 percent.
In het regeerakkoord 2019-2024 en de beleidsnota Onderwijs 2019-2024, wordt expliciet melding gemaakt van het aantrekken van zijinstromers in het onderwijs. Ik citeer uit de beleidsnota:
“Voor vakken waar de tekorten het grootst zijn, trek ik zijinstromers aan. Om specifieke profielen aan te trekken zoek ik creatief naar samenwerking met andere sectoren, zet ik in op outplacement richting onderwijs en stimuleer ik LIO-banen (leraren in opleiding), onder meer door ze beter bekend te maken. Daarnaast voer ik een actief beleid om eventuele drempels voor nieuwe zijinstromers versneld weg te werken. Zo maak ik werk van een gefaseerde aanpak voor de erkenning van de anciënniteit van nieuwe zijinstromers voor knelpuntvakken.”
In het antwoord op mijn schriftelijke vraag over zijinstromers in het Vlaamse onderwijs kon u geen cijfers geven op de vraag hoeveel zijinstromers stoppen met lesgeven binnen de eerste vijf jaar van hun indiensttreding in het onderwijs.
Minister, de uitstroom van jonge leerkrachten in het onderwijs is groot. Bent u bereid om onderzoek te doen naar dit fenomeen en om de motivatie van leerkrachten die het onderwijs verlaten, te bevragen? Wat is uw visie over een goede monitoring van de in- en uitstroom van leerkrachten, in het bijzonder van de zijinstromers? Bent u bereid jaarlijks te onderzoeken hoeveel zijinstromers binnen de vijf jaar na hun indiensttreding in het onderwijs nog actief zijn als leerkracht?
Minister Weyts heeft het woord.
Het is belangrijk dat we erin slagen om steeds meer mensen te kunnen aantrekken uit de privésector via die zijinstroom, maar ook om ervoor te zorgen dat ze wel degelijk in het onderwijs blijven.
De uitstroom van jonge leerkrachten wordt op regelmatige basis in kaart gebracht. Dat gebeurt in het kader van academisch onderzoek, zoals dat van Ilse Laurijssen en Ignace Glorieux uit 2018 waarin wordt nagegaan in welke mate de afgestudeerden van een lerarenopleiding in het beroep stromen en al dan niet uitstromen na enkele jaren. Daarnaast volgt mijn administratie de uitstroom van jonge leerkrachten ook systematisch op door de analyse van personeelsdatabanken.
Wat betreft de cijfers over de uitstroom van zijinstromers onderscheid ik twee groepen. De eerste groep kan genieten van de extra geldelijke anciënniteit wegens tewerkstelling in knelpuntambten of -vakken. Dat gaat om een beperkte groep en de maatregelen om die groep zijinstromers aan te trekken zijn pas genomen. Die groep is wel nog maar recent in het onderwijs aan de slag, terwijl we de uitstroom meestal over langere periodes bekijken, vaak een periode van vijf jaar. Dat is een oefening die zeker zinvol is om in kaart te brengen. Maar omdat we die maatregel pas dit het schooljaar hebben ingevoerd, is dat ongetwijfeld nog te vroeg, maar we kunnen dat doen.
Een tweede groep zijn de personeelsleden die een andere job hebben uitgeoefend voor ze naar het onderwijs kwamen zonder dat ze anciënniteit hebben kunnen meenemen. Het in kaart brengen van die groep is complexer. We kijken daarvoor het best naar de leeftijd en anciënniteit van de personeelsleden. Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen: iemand van 30 jaar met nul anciënniteit. Daarbij maak je abstractie van diegenen die op latere leeftijd de lerarenopleiding hebben vervolmaakt. Sommige personeelsleden kunnen nuttige ervaring van overheidsdiensten inbrengen, dus daar moet je ook rekening mee houden en ervoor zorgen dat je die groep capteert. Vervolgens moet nagegaan worden of die specifieke groep in de daaropvolgende jaren nog in de databanken voorkomt. Dat is een arbeidsintensiever proces dat niet altijd in het tijdsbestek van een schriftelijke vraag kan worden beantwoord.
De instroom op basis van de criteria die ik schetste van bijvoorbeeld leeftijd gekoppeld aan nul anciënniteit, kan een parameter zijn. Maar voor het bepalen van de uitstroom is het algoritme iets ingewikkelder. Dat betekent niet dat het geen nuttige informatie kan zijn. Integendeel, ik denk vooral aan de vergelijking tussen die twee groepen. Hoe groot is het verschil in de uitstroomcijfers tussen beide groepen als gevolg van de maatregelen dat de anciënniteit kan worden meegenomen? Dat kan daar bijvoorbeeld op wijzen. Ik wil die oefening in het kader van de maatregelen over de zijinstroom maken, maar zoals gezegd is dat iets complexer. Daarom kon ik u het antwoord niet via schriftelijke weg geven.
Ik heb zeker de ambitie om te kijken of we de zijinstroom nog verder kunnen versterken. Momenteel is het aantal vakken relatief beperkt. Maar we moeten eerst de recent ingevoerde maatregelen evalueren om vervolgens stappen te kunnen zetten.
De heer Brouns heeft het woord.
Ik noteer dat u die monitoring belangrijk vindt. We stellen onder andere op basis van een schriftelijke vraag van collega Grosemans vast dat de instroom van zijinstromers toeneemt. Vorig schooljaar waren er meer dan 2.500. Dat is heel positief. Onze fractie vindt het alvast een sterke maatregel die we moeten blijven ondersteunen.
Het is ook een wezenlijk onderdeel van het personeelsbeleid om aandacht te schenken aan de grote uitstroom. Die ligt substantieel hoger in het onderwijs dan in andere sectoren in de eerste vijf jaar. Ik heb het in het verleden al een paar keer gezegd en ik herhaal het vandaag heel graag: het is belangrijk om te weten waarom iemand uw organisatie verlaat.
Dat kan natuurlijk aan 'Brussel' liggen, zoals sommige scholen dan zeggen, aan het statuut, noem maar op. Dat zijn zaken waar een lokale school niets aan kan doen. Maar ik vind het belangrijk om te weten waarom iemand onze organisatie Onderwijs Vlaanderen verlaat. En dan is het natuurlijk belangrijk om een goed zicht te hebben op de inspanningen die we doen ten behoeve van die zijinstromers, zoals inderdaad die opdeling die u maakt, en de inspanningen rond de geldige anciënniteit. Ik noteer uw inspanning om inderdaad die monitoring goed te doen in de toekomst.
U verwijst inderdaad naar de knelpuntvakken. U hebt daar in de begroting voor 2021 ook extra middelen voor vrijgemaakt: 4 miljoen euro. We zien nu bij de begrotingswijziging dat er een heel deel van die 4 miljoen euro ongebruikt is, onderbenut is. Hoe ziet u dat dan naar 2022 toe? Moet u dat saldo zonder meer afgeven? Hoe ziet u dat richting 2022? Want we zijn er samen van overtuigd dat die zijinstromers wel belangrijk zijn in het aanpakken van het lerarentekort.
De heer Danen heeft het woord.
Ik dank u voor het antwoord op de vraag van collega Brouns. Ik hoor dat u zegt dat we die monitoring wat willen versterken, dat we daar meer zicht op willen krijgen. Ik wil u daarvoor bedanken, want meten is weten. Dat is een spreuk die hier vaak voorkomt.
Maar ik wilde u nog iets anders vragen, minister. Ik weet dat u inspanningen hebt gedaan om zijinstromers ook geldelijk te belonen, dat hebt u een aantal keren benadrukt. Maar ik moet u de vraag stellen of u daarin nog verder wilt gaan. Ik heb bijvoorbeeld iemand van vijftig die vanuit de bancaire sector gaat lesgeven, meer bepaald economie in de middelbare school. Hij kan acht jaar anciënniteit meenemen, met alle begrip. Maar waar de andere collega’s dan bijna aan het maximum van hun anciënniteit zitten, zit hij nog maar aan de anciënniteit van iemand van dertig die in het onderwijs gestart is. Wilt u op dat vlak stappen vooruit zetten?
Ten tweede is er ook een groep die zich momenteel al benadeeld voelt. Dat zijn mensen die eerder als zijinstromer in het onderwijs stapten, en die nooit enige vorm van anciënniteit hebben kunnen meenemen. Wilt u op dat vlak stappen zetten in de toekomst, om hen ook geldelijk meer te belonen dan waar ze nu recht op hebben?
De heer Daniëls heeft het woord.
De redenen waarom mensen stoppen of niet beginnen in het onderwijs zijn zeer uitgebreid. Wat collega Brouns aanhaalt, van exitgesprekken in de school zelf, dat is één zaak. Ik denk dat dat belangrijk is. Maar waarom verlaat men het onderwijs? Dat is een andere zaak. En waarom geraakt men niet opnieuw aan de bak in het onderwijs? Want dat is natuurlijk ook iets. Mensen kunnen wel zeggen dat ze wel willen werken in het onderwijs, maar dan raken ze nergens meer aan de bak vanwege welke uiteenlopende reden dan ook. En dan stoppen ze. Ik denk dat dat toch minstens even belangrijk is om nog meer in detail te weten.
Ten tweede is er natuurlijk de volatiliteit van het aantal leerlingen. Dat is nu eenmaal zo: ons onderwijs hangt samen met welke leerlingen er al dan niet in welke studierichtingen zitten. We hebben nu een hele grote boom gehad in het basisonderwijs. We zien nu, ook in het kader van de cijfers, dat dat daar wat daalt. Je hebt dan ook opnieuw pensioneringen. Dat zijn allemaal zaken die daarop inspelen.
Het neemt natuurlijk niet weg dat we een aantal knelpuntvakken hebben waar we geen mensen meer voor vinden, voornamelijk in het secundair. En ik ben daar groot voorstander van L tot de derde: laat leerkrachten lesgeven. Zowel collega Krekels, collega Grosemans als collega Coel, maar ook ikzelf en collega Tavernier pleiten daar al lang voor. Er is die planlast en – ik hoor het u heel graag zeggen, collega Brouns – er is 'Brussel'. Dat is inderdaad een argument dat ik heel dikwijls hoor: jammer, Brussel. Collega’s, ik denk dat we op bepaalde momenten ook allemaal moeten durven te zeggen dat dit geen beslissing is van Brussel, maar een beslissing die genomen is door het schoolbestuur. Men heeft de vrijheid om die beslissing te nemen, maar dat is geen beslissing vanuit Brussel. Het zijn niet wij in het parlement, het is niet de Vlaamse Regering, het is niet de minister van Onderwijs, en het is ook niet het departement Onderwijs.
Ik denk dat dat op bepaalde momenten echt wel belangrijk is. Ik heb deze week opnieuw vragen gekregen: ‘Als het zo zit, dan hoeft het niet. Ik mag geen examens meer geven, ik mag geen toetsen meer geven. En alles moet in geïntegreerde opdrachten. Dat moet gedaan zijn, Daniëls. Dat moet uit dat decreet.' Ze zeggen dat ik dat moet doen. En dan moet ik zeggen dat dat pedagogische vrijheid is, sorry. Dat zijn ook dingen waar mensen het onderwijs voor verlaten. Dat moeten we ook met zoveel woorden durven te zeggen. Maar dat is wel een bekommernis die ik deel, collega Brouns, om heel goed te weten waaraan het ligt.
Minister Weyts heeft het woord.
Het is inderdaad soms een spanningsveld in onderwijs waarover ik zeker in coronatijden kan getuigen. Daarbij word ik vanuit het onderwijsveld dringend gevraagd naar richtlijnen, handvaten, en regels. Maar als ik dan regels uitvaardig, wordt mij enige bedilzucht verweten. Dat is toch een spanningsveld in onderwijs. Die data zijn natuurlijk wel interessant. Wij moeten daar verder op werken, bijvoorbeeld om de vergelijking te maken tussen de uitstroom bij jonge starters en deze bij zijinstromers. Zijn die gelijk? Ik denk daarbij dat enkel kwantitatief onderzoek weinig zal opbrengen. Ik zou het toch ook kwalitatief willen bekijken, met een bevraging. Uit de cijfers kun je nog altijd niet afleiden waarom mensen afhaken.
Onze inspanningen om het lerarenberoep aantrekkelijker te maken zijn belangrijk. Je zou kunnen verder gaan in het waarderen van de anciënniteit bij een overstap naar onderwijs. Nu is het zo dat een dergelijk initiatief beperkt blijft tot maximaal acht jaar anciënniteit die kan worden meegenomen en beperkt is tot knelpuntvakken. Maar ik zou toch eerst graag deze maatregelen willen evalueren en nagaan wat de rol is van corona. Ik denk dat corona positieve en negatieve effecten met zich meegebracht zal hebben. Negatief zullen sommigen redeneren dat zij in deze onzekere tijden hun betrekking niet kunnen verlaten voor een stap in het onbekende. Dat is dan wie zich verzekerd weet van een goede zekere job. Maar anderzijds maken sommigen dan de overweging in tegenovergestelde zin, dat het misschien tijd is om de stap te zetten naar een vaste benoeming. Dat moeten wij gaan evalueren, vooraleer wij verdere stappen zetten in de zijinstroom.
Tot slot, mijnheer Danen, laat ons open en eerlijk zijn. Als het gaat over mensen die in de afgelopen decennia de fantastische stap gezet hebben van de private sector naar het onderwijs en daarvoor nooit gewaardeerd zijn voor hun anciënniteit, mogen wij daar geen valse verwachtingen creëren. Ik ben daar open en eerlijk over. Als wij dat valideren, dan kost ons dat honderden miljoenen zonder één extra leerkracht. Ik heb dat in mijn communicatie nooit verstopt. Je hebt wel een punt. Wie daarover klaagt, heeft gewoon gelijk. Het is een nieuwe maatregel voor het heden en de toekomst, maar niet voor het verleden. Je kunt daar terecht boos over zijn. Maar de vreugde van de één is toch niet het verdriet van de andere. De mensen begrijpen ook wel dat als wij dat doen, al ons geld op is zonder het lerarentekort te hebben verholpen. We moeten moeilijke keuzes maken, maar dat is ook onze job.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, uw laatste opmerking onderschrijf ik volledig. Ik denk ook dat wij niet retroactief de mensen die in het verleden zijn ingestroomd, voor hun anciënniteit van toen kunnen vergoeden, hoe erg dat ook is. De schaarse middelen die wij hebben, moeten toekomstgericht worden ingezet. Het lerarentekort is een van de allerbelangrijkste uitdagingen en daar gaan wij middelen voor vrijmaken.
U hebt op die middelenvraag niet geantwoord. Die is vanochtend al gesteld. Ik dacht dat als ik ze nu nog eens meeneem, dat u ze dan zéker volgende week zult beantwoorden. De 4 miljoen extra die in het budget voor 2021 was voorzien, en waarvan nu blijkt dat daarvan 3,9 miljoen niet gebruikt is, daar komen we dan volgende week op terug.
Maar ik onthoud natuurlijk vooral het positieve: het feit dat u werk wilt maken van die opvolging, die monitoring. U hebt dat in twee groepen onderscheiden. Ik denk dat het goed is dat we dat van heel nabij volgen. Inderdaad, de middelen die we nu gaan vrijmaken voor het systeem van de geldelijke anciënniteit, hebben hopelijk een positief effect. Hopelijk zien we bij de instroom van de zijinstromers niet dezelfde snelle uitstroom als bij de jonge leerkrachten En in de toekomst kunnen we de knelpuntvakken, waar het nodig is, nog verder uitbreiden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.