Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, de leerlingen in het Franstalig onderwijs en dus ook die die in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest naar school gaan, krijgen vanaf 2022 een kortere zomervakantie en een langere herfst- en krokusvakantie. Deze verandering wordt ingevoerd omdat men denkt dat het pedagogisch systeem zo beter gaat worden. Deskundigen vinden de zomervakantie te lang en vinden dat de band met de school en de opleiding te lang verbroken wordt. Aan de andere kant zijn er tijdens het schooljaar te weinig voldoende lange rustmomenten voor de kinderen. Deze stelling werd recent ook bijgetreden door bijvoorbeeld Karlien Tiebout, directeur van een school in Molenbeek.
Langs Vlaamse kant heeft minister Weyts al aangegeven dat hij niet principieel tegen die keuze is, maar dat hij op dit moment die discussie niet wil voeren. Zo ziet het ernaar uit dat het Nederlandstalig en het Franstalig onderwijs in Brussel vanaf volgend jaar verschillende vakantieregelingen zullen hebben. Dat brengt onvermijdelijk een aantal uitdagingen met zich mee, natuurlijk in de eerste plaats voor Brusselse gezinnen met kinderen die in beide systemen naar school gaan.
Ouders zullen dan voor het ene kind opvang moeten voorzien tijdens de herfstvakantie en voor het andere tijdens de zomervakantie, terwijl andere kinderen wel naar school kunnen gaan. Er is natuurlijk ook de schoolplicht, waardoor de tijd waarin een volledig gezin vakantie kan plannen, een stuk ingekort wordt voor die gezinnen. Maar ook gezinnen die onder het ene systeem vallen, kunnen geneigd zijn om hun kinderen en jongeren thuis te houden wanneer er in het andere systeem vakantie is.
De uitdagingen zijn wellicht nog groter inzake het vrijetijdsaanbod van bijvoorbeeld speelpleinen, sportkampen en taalstages. Vrije tijd kent namelijk nog veel meer een gemengd publiek en een gemengd gebruik. Kinderen en jongeren in het Franstalig onderwijs doen inzake vrije tijd een beroep op Nederlandstalige voorzieningen, en omgekeerd. Die verschillende vakantieregelingen maken het erg moeilijk om gebruik te maken van het aanbod dat niet behoort tot dat van de taalgemeenschap waar iemand naar school gaat. Kinderen en jongeren uit het Nederlandstalig onderwijs zullen bijvoorbeeld geen Franstalige zomerstage kunnen volgen tijdens hun volledige zomervakantie. Begeleiders kunnen een andere vakantieregeling hebben dan de deelnemers aan een speelpleinwerking.
Ik heb dus een aantal vragen aan u, minister.
Kunt u een inschatting maken van het aantal Brusselse kinderen en jongeren dat school loopt in het Nederlandstalig onderwijs met een broer of zus die school loopt in het Franstalig onderwijs?
Kunt u een inschatting maken van het aantal Brusselse kinderen en jongeren dat gebruik maakt van het Nederlandstalig vrijetijdsaanbod maar school loopt in het Franstalig onderwijs, of omgekeerd?
Hebt u over de impact van deze beslissing in de Brusselse context al overleg gepleegd met uw collega-minister Ben Weyts? Is het voor de Vlaamse Regering een optie om eventueel de Nederlandstalige Brusselse scholen mee te laten evolueren in het systeem dat de Franse Gemeenschap installeert, of om hen daarin de keuze te laten?
Erkent u – ik neem aan dat u dat zult doen – dat de verschillende vakantieregelingen een aantal praktische uitdagingen met zich meebrengen inzake onderwijs en vrije tijd? Ik heb er een aantal opgesomd maar er zijn er ongetwijfeld meer. Welke zijn dat volgens u?
Op welke manier wilt u deze uitdagingen verder inventariseren en oplossingen uitwerken?
Minister Dalle heeft het woord.
Dank u wel, collega Bex, voor deze vragen over de vakantieregeling in het Franstalig onderwijs. Ik zal uw eerste twee vragen, over de cijfers, samen beantwoorden.
We hebben in Vlaanderen het Agentschap voor Onderwijsdiensten, het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI), dat verschillende gegevens verzamelt over de scholen die gefinancierd of gesubsidieerd worden door de Vlaamse Gemeenschap en over de leerlingen die daar school lopen. Al die gegevens zijn raadpleegbaar via het jaarlijks Statistisch Jaarboek of via de Dataloep, de online database die daaraan gekoppeld is. Tabellen en grafieken tonen per niveau het aantal leerlingen volgens regio van de school en per soort schoolbestuur, geslacht, geboortejaar, leerjaar, studiegebied en studierichting. Maar gegevens over broers en zussen of over de vrijetijdsbesteding maken daar geen deel van uit. Het is dan ook niet mogelijk om u daarover cijfers of inschattingen voor te leggen. Zeker is wel dat die categorieën bestaan, dat kunnen we allemaal wel vaststellen, maar ik kan u hierover geen cijfers meedelen.
Ik heb begrepen dat de minister van Onderwijs in de Franse Gemeenschap, Caroline Désir, met een evenwichtiger schooljaar de gelijke kansen wil versterken en de kwaliteit van het Franstalig onderwijs wil opkrikken. We hebben het er in deze commissie al regelmatig over gehad. Dat is een zeer eerbare en ook noodzakelijke ambitie. Zo zegt slechts 7,8 procent van de jongeren die afstuderen in het Franstalig onderwijs Nederlands te kennen. Dat is geen goed resultaat. Het is dus een goede zaak dat men de kwaliteit van het Franstalig onderwijs wil opkrikken. Ik heb ook met plezier vastgesteld dat minister-president Di Rupo in de relanceplannen van het Waalse Gewest heeft aangekondigd dat er fors geïnvesteerd zal worden in tweetaligheid en dus in de kennis van het Nederlands. Dat is dus een goede zaak. Het is wat delicaat om me vanuit Vlaanderen uit te spreken over de vraag of dit de goede oplossing is.
Bovendien is het herbekijken van schoolvakanties geen exclusief onderwijsdebat. Een schoolkalender impacteert zowat onze hele samenleving. Als je daaraan sleutelt, raak je veel mensen en sectoren, heel veel kinderen en jongeren, maar ook hun ouders en hun familie. Vanuit mijn bevoegdheid Jeugd en samen met de jeugdsector wil en zal ik deelnemen aan zo’n debat over het Vlaams onderwijs, zodra dat opstart.
Wat het onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreft, is de vraag naar verschillende stelsels binnen de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap een pertinente vraag, maar het is niet alleen een vraag in Brussel natuurlijk. Ook in de rand rond Brussel zijn er kinderen en jongeren die daardoor kunnen worden geïmpacteerd. Trouwens, tot in Oostende zou men in het secundair onderwijs van de Franse Gemeenschap les kunnen volgen en vice versa. Het is dus geen exclusief probleem voor Brussel, al stelt het zich hier wel explicieter.
Kunnen we niet voor alle scholen binnen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dezelfde vakantieregeling voorzien, en dat niet doen in de rest van Vlaanderen? Mocht je dat doen, dan creëer je toch opnieuw een probleem. Ik verklaar me nader. Alleen al in het Nederlandstalig leerplichtonderwijs zaten vorig jaar 6284 Brusselaars op een school in het Vlaamse Gewest en volgden 8406 leerlingen uit het Vlaamse Gewest les in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Als je gelijkheid in de vakanties zou creëren binnen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, dan ga je opnieuw een ongelijkheid maken tussen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en het Vlaamse Gewest. Daar creëer je dan een nieuw probleem.
Dat zijn alleen al binnen de Vlaamse Gemeenschap bijna 15.000 leerlingen die in uw voorstel geen oplossing vinden om de schoolvakantieperiodes in Brussel gelijk te houden tussen beide gemeenschappen. Dat zou dus geen oplossing bieden. De impact van vakantiespreiding stelt zich in alle grensgebieden.
Minister Weyts heeft het standpunt van de Vlaamse Regering al naar voren gebracht. Het is een zeer waardevol debat, maar op dit moment, wanneer we nog steeds maatregelen nemen om onze maatschappij veilig door de covidcrisis te loodsen, is sleutelen aan de schoolvakanties niet de topprioriteit. We hebben op dit moment belangrijkere katjes te geselen en dit is een fundamenteel en uiterst belangrijk debat.
Vanuit die optiek is het voor de Vlaamse Regering momenteel geen optie om het systeem dat de Franse Gemeenschap installeert, gelijktijdig in te voeren. Daartoe dient het gesprek binnen de Vlaamse Gemeenschap eerst grondig te worden gevoerd met alle betrokken actoren.
Een verschillende vakantieregeling vraagt net zoals een niet-verschillende vakantieregeling oplossingen en maatregelen voor gezinnen met kinderen. Werkende ouders hebben in de regel minder vakantiedagen dan er schoolvakanties zijn. En het merendeel van de vijftien weken schoolvakanties blijft gelijktijdig vallen. Een kwaliteitsvol, toegankelijk en beschikbaar aanbod van vrijetijd vanuit de Vlaamse Gemeenschap is daarbij cruciaal. Dat is vanuit mijn bevoegdheid Jeugd dan ook een belangrijke ambitie en dat is wat onze Vlaamse jeugdsector in Brussel voorstaat.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, bij het begin van uw antwoord was ik even bang dat u mij duidelijk zou maken waarom ik een hele domme vraag had gesteld, want dat de gegevens waarnaar ik vroeg eenvoudigweg in een rapport te vinden zijn. Maar na uw omstandige uitleg zei u dat u er geen zicht op hebt, dat u die cijfers niet kent. Daarom vroeg ik u naar een inschatting. Het probleem is reëel, want meer gezinnen dan we misschien intuïtief geneigd zijn te denken, bevinden zich in deze situatie, dus de situatie waarbij kinderen in verschillende onderwijssystemen naar school gaan.
En ten tweede zijn er in het vrijetijdsaanbod dat de Vlaamse Gemeenschap bijvoorbeeld aanbiedt in Brussel, ook veel jongeren, zoals monitoren in speelpleinwerking, die schoollopen in het Franstalig onderwijs. Wat we op dit moment dus zeker niet moeten doen, is denken dat dit helemaal geen impact zal hebben op wat we met Vlaanderen doen in Brussel.
Wat de fundamentele discussie betreft – is dat een goede regeling, moet die regeling ook in Vlaanderen toegepast worden? – denk ik dat dat debat inderdaad grondig gevoerd moet worden. Dat moet je niet op een-twee-drie beslissen. En ik denk dat het goed is dat de Vlaamse Regering ook bereid is om dat debat in de toekomst aan te gaan.
Ik ben het niet helemaal eens met de manier waarop u zegt dat het een probleem is dat bij wijze van spreken even erg geldt in Oostende als in Brussel. Ik denk dat we dat ook niet moeten relativeren. Het probleem stelt zich fundamenteel in Brussel, en veel minder op andere plaatsen.
Ik wilde ook nog toevoegen dat ik geen suggesties heb gedaan, maar vooral vragen heb gesteld: denkt men dat dat een goede oplossing kan zijn? Ik hoor wel wat u zegt, en ik ga er ook wel in mee dat, wanneer je het systeem voor alle scholen in Brussel verschillend zou maken van de scholen in Vlaanderen, je ook problemen creëert. Misschien kan het wel zo zijn dat bepaalde scholen met een eerder Brussels georiënteerd publiek, minder op de Rand georiënteerd, er wel baat bij kunnen hebben om in dat systeem mee te stappen. Dat is geen voorstel dat ik doe, maar iets wat ik mij afvraag: zou het dan niet nuttig zijn dat de Vlaamse overheid die scholen zou toelaten om daarin mee te stappen? We moeten dat natuurlijk niet vanaf 1 september van dit jaar doen. Het is een vraag die ik stel, het is geen suggestie.
Tot slot blijf ik wat op mijn honger zitten wanneer u antwoordt op mijn slotvragen, die volgens mij de belangrijkste vragen zijn: welke uitdagingen komen er nu op ons af en zullen we daarop een antwoord kunnen bieden? Ik denk dat die uitdagingen er wel degelijk zijn. Ik neem aan dat dat ook goed zal worden opgevolgd in de komende weken en maanden, bijvoorbeeld kijkend naar de inschrijvingen van zowel begeleiders als deelnemers aan speelpleinwerking en dergelijke. Een vraag die ik daar nog aan wil toevoegen is of u dat de komende weken en maanden ook opvolgt, om te kijken of daar specifieke acties nodig zijn.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
De beslissing van de Franse Gemeenschapsregering om te hervormen heeft natuurlijk ook het debat in Vlaanderen weer volop doen oplaaien. Het debat is allesbehalve nieuw. Op pedagogisch vlak valt er zeker iets te zeggen voor een herschikking van de schoolvakanties. Maar dat is een hervorming met verregaande implicaties. Jullie hebben er ook al naar verwezen. Zo’n denkoefening doe je niet holderdebolder; dat verdient een breed en grondig maatschappelijk debat, waarbij tal van belangen naast elkaar moeten worden gezet.
Op dit moment is dat totaal niet aan de orde. Nog steeds zetten we met iedereen binnen het onderwijsveld alles op alles om de coronacrisis te beheersen. Bovendien is het geen puur onderwijsdebat. De manier waarop onze hele samenleving is georganiseerd is sterk verweven met de onderwijskalender. Minister, u verwees daar ook al naar. Als je daaraan sleutelt, raak je enorm veel mensen en domeinen buiten het onderwijs: bedrijven, lokale besturen, jeugdverenigingen, de reis- en eventsector enzovoort. En in Brussel heb je inderdaad een unieke situatie met de aanwezigheid van twee gemeenschappen en twee onderwijssystemen, waar die verwevenheid nog eens extra tot uiting komt.
Maar het is niet omdat de Franse Gemeenschap holderdebolder een beslissing neemt, zonder alle actoren uit het maatschappelijk debat te betrekken, dat wij dat ook moeten doen. Dat is ook gebeurd zonder met de Vlaamse Gemeenschap in overleg te gaan, en dat is nu toch niet echt het schoolvoorbeeld van samenwerkingsfederalisme, denk ik dan.
Wij maken vanuit Vlaanderen de keuze om eerst met het onderwijs zo ongeschonden mogelijk door de coronapandemie te komen. Daarnaast zijn we nu ook al volop bezig met het bestrijden van de leerachterstand en het opkrikken van de onderwijskwaliteit met onder andere de uitrol van zomerscholen, de taalscreening Nederlands en de aangescherpte eindtermen.
Ik stel me ook wel de vraag of die verschuiving van negen dagen nu echt wel de oplossing zal zijn. Ik denk dat we met onze Vlaamse aanpak, met de maatregelen waar ik al naar verwezen heb, veel gerichter ingrijpen. Aandacht voor het versterken van de onderwijskwaliteit en vooral van het talenonderwijs, zou mijns inziens een eerste bekommernis moeten zijn van de Franse Gemeenschap. Dat is in het belang van alle Brusselse ketjes en van Brussel in zijn geheel. Daarom hoop ik, minister, dat u die boodschap ook zult overbrengen aan uw Franstalige collega’s.
Tot slot, collega Bex, hoop ik dat u de verschillen tussen het Vlaams en het Franstalig onderwijs niet wilt aangrijpen om te pleiten voor een ‘vergewestelijking’ van het onderwijs. Want dan zeggen wij daar vanuit de NV-A-fractie duidelijk ‘nee’ op. De feiten tonen duidelijk aan dat alles van het huidige gewestbeleid op geen enkele manier rekening houdt met de belangen van de Nederlandstaligen in Brussel. Ik ben dus heel blij dat de Vlaamse Gemeenschap een rol te spelen heeft in Brussel, dat zij die verantwoordelijkheid ten volle opneemt en daarin ook haar eigen keuzes maakt. Het Franstalig onderwijs prijkt overigens al jaren vele plaatsen lager dan dat van Vlaanderen in de internationale rankings. Ik kan alleen maar oproepen om het Vlaamse voorbeeld te volgen en met prioriteit in te zetten op de versterking van de onderwijskwaliteit.
De heer Laeremans heeft het woord.
Eerst en vooral wil ik aangeven dat we er als Vlaams Belang absoluut geen probleem mee hebben dat de Franstaligen hun zomervakantie zouden inkorten en die verschuiven naar de herfst- en de krokusvakantie. Maar we zijn er absoluut geen voorstander van dat Brusselse scholen de kans zouden krijgen om mee te gaan met het Franstalige systeem. Sorry, dat kan niet. Onderwijs is nog altijd een gemeenschapsmaterie. Vlaanderen beslist gelukkig nog altijd zelf daarover. Als je dan twee verschillende systemen van vakanties krijgt, dat is normaal in een federaal land. In Duitsland zijn er in de zestien deelstaten ook verschillende momenten om op vakantie te gaan. Je zult daar ook mensen hebben die aan de grens wonen en misschien over de deelstaatgrens naar school gaan, zij hebben dan natuurlijk andere vakantiemomenten. Ja, voor sommige mensen is dat wat problematisch. Maar ik denk dat dat in Brussel niet zo erg zou zijn. Ook in Vlaams-Brabant en Wallonië zit je met dezelfde problemen. Er zijn heel wat mensen uit Wallonië die in Vlaanderen naar school gaan. Dat zijn er ook duizenden. Goed, als de vakantie dan een beetje anders valt, dan is dat maar zo. Dan moet men zich daar naar schikken. Hoe dan ook, heb je in de grote vakantie nog altijd zeven weken overlap, dat men op hetzelfde moment vakantie heeft. Dus men kan zich daar toch naar richten.
Minister, ik denk dat u en ook minister Weyts terecht aangegeven hebben dat het nu niet het goede moment is om daarin mee te gaan en dat er een debat over mogelijk moet zijn. Dat is geen probleem voor ons, want er zijn ook heel wat nadelen verbonden aan het verschuiven van de vakantie. Ik denk nog maar aan de directies die nu amper één maand vakantie hebben in de zomer, want die moeten begin juli nog veertien dagen nablijven en alweer tien dagen op voorhand beginnen op te starten in augustus. Wie gaat er nog directie willen zijn, als je van die mensen nog eens veertien dagen wilt afpakken? Of u hebt ook de jeugdkampen al aangehaald. Dat betekent dat je minder mogelijkheden hebt om de vakanties van die kinderen te spreiden. Dat zijn ook elementen die meespelen. Daar is dus een zeer ruim debat over nodig. Wij zijn daar niet bang van, maar op het eerste gezicht zijn wij zeker niet zomaar geneigd om daarin mee te stappen. Niet dat dat dramatisch is, maar ik blijf erbij dat Wallonië daar zelf zijn eigen beslissingen moet nemen en dat wij ons daar niet door moeten laten opjagen.
Minister Dalle heeft het woord.
Het is effectief een debat dat al geruime tijd en ook terecht wordt gevoerd. ‘Pour la petite histoire’: tijdens het Innestocongres van CD&V is daar een heel interessant debat over gevoerd. Niet exclusief bij CD&V maar ook breed maatschappelijk is dit een interessant debat. En ik zou durven te zeggen dat dit zeker in een grootstedelijke context zoals Brussel maar ook in andere Vlaamse steden relevant is, vooral voor kinderen en jongeren die thuis niet het Nederlands spreken. Voor hen is het heel belangrijk hoe lang die vakantie duurt. Het is gemakkelijker het Nederlands aan te leren als de periode waarin zij het Nederlands heel weinig gebruiken, niet te lang duurt. Een element daarin is de duur van de zomervakantie, maar er zijn natuurlijk ook andere elementen.
Collega Tavernier verwees naar het initiatief inzake de zomerscholen. Ik denk dat dit een heel belangrijk element is daarin, maar evengoed kan de vrijetijdsbesteding helpen om in de zomervakantie en andere vakantieperiodes voldoende in contact te komen met Nederlandstalige initiatieven en het Nederlands te kunnen oefenen. Dat is vanuit de jeugdsector een van de voordelen. De speelpleinwerking maar ook de jeugdbeweging en vakantieorganisaties die actief zijn in het Brusselse, dragen daar natuurlijk toe bij.
Er zal zeker een impact op onze Nederlandstalige vrijetijdsinitiatieven in Brussel bestaan, collega Bex, maar de overlap blijft nog altijd groot. Ik veronderstel dat de verschillende initiatieven, niet alleen speelpleinwerking maar ook de jeugdbeweging en andere soorten van jeugdactiviteiten, volgend jaar zullen bekijken of zij hun aanbod daaraan moeten aanpassen. Ik denk dat dit niet voor iedereen het geval zal zijn. En uiteraard zal ook de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) daar een rol in kunnen spelen.
Een inschatting maken is natuurlijk delicaat. Als minister kan ik geen cijfers noemen op basis van nattevingerwerk. Ik moet dat doen op basis van wetenschappelijke of statistische gegevens. Zoals ik heb toegelicht, heb ik die niet en had u die dus ook niet op voorhand kunnen vinden. Het is voor mij onmogelijk om cijfers te geven, zelfs geen inschatting, vooral omdat zelfs het aantal kinderen en jongeren die broers of zussen hebben in het Nederlands- of Franstalig onderwijs, dan wel vrijetijdsactiviteiten in een andere taalrol volgen, niet bepalend of niet uitsluitend bepalend is, omdat ook het moment belangrijk is, bijvoorbeeld voor de jeugdbewegingen. Heel wat jeugdbewegingen organiseren hun kamp tussen 15 juli en 15 augustus. Zelfs al men daar gemengde situaties heeft, zal er nog altijd geen impact zijn. Een inschatting geven is dus eigenlijk onmogelijk.
Ik heb natuurlijk niet gezegd dat Oostende en Brussel dezelfde realiteit kennen, maar het is wel zo dat er gemengde situaties kunnen bestaan in Oostende maar ook in de Vlaamse Rand rond Brussel. Het verschil is natuurlijk dat dit in Brussel op hetzelfde grondgebied samenkomt, wat het nog pertinenter of acuter maakt in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Dat heb ik zeker niet willen ontkennen.
Wat mij betreft, is dit een zeer interessant, waardevol en relevant debat in het onderwijs, maar zeker ook breed maatschappelijk, in de vrijetijdssector en in het bijzonder in de jeugdsector. We kunnen dat zeker te gepasten tijde nog verderzetten, maar momenteel zijn daar geen bijkomende beslissingen te verwachten.
De vraag om een deel van de onderwijsinstellingen in Brussel toe te laten om het Franstalig systeem te volgen, is sowieso een vraag voor de minister van Onderwijs, collega Weyts. Op het eerste gezicht zou ik eerder voorzichtig zijn om verschillende vakantiesystemen in te voeren voor scholen binnen de Vlaamse Gemeenschap. Dat lijkt me bijzonder delicaat. Dat lijkt me niet de beste suggestie of het beste voorstel, maar ik heb begrepen dat het een zuivere vraag was, collega Bex, en geen standpunt. Het is natuurlijk aan collega Weys om daar desgevallend over na te denken, maar mijn eerste aanvoelen is niet wild enthousiast op dat punt.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, collega’s, als hier momenteel een conclusie kan worden getrokken, dan is het dat het belangrijk is om dat debat ook in Vlaanderen te voeren. Over de urgentie daarvan kunnen we discussiëren, maar ik heb toch van veel collega’s gehoord dat het debat principieel wel moet kunnen worden gevoerd.
Minister, als de argumenten voor het systeem dat de Franse Gemeenschap invoert, kloppen, dan zijn ze des te belangrijker in Brussel en voor de Brusselse kinderen en jongeren. Daarom wil ik u oproepen om zelf mee aan de kar te trekken om dat debat op de agenda te krijgen.
Mijn collega heeft gezegd dat de Franse Gemeenschap dit eenzijdig en zonder overleg heeft doorgevoerd. Ik had dat niet zo begrepen. Ik had begrepen dat er een contact was geweest met minister Weyts, die te kennen heeft gegeven dat hij dat op dit moment niet gaat doen. Dan heeft de Franse Gemeenschap haar autonomie gebruikt om dit gewoon zelf te doen. Voor alle duidelijkheid, ik vind dat volledig legitiem. De staatshervorming is er niet gekomen om alleen maar de andere regio's of gemeenschappen hun ding te laten doen, wanneer Vlaanderen op voorhand zijn fiat geeft.
Er bestaat geen enkele twijfel over dat mijn fractie voorstander is dat de Vlaamse overheid, bijvoorbeeld op het vlak van Onderwijs, Cultuur enzovoort, rechtstreeks initiatieven kan nemen in Brussel. Ik denk wel dat het een legitieme vraag is om te bekijken hoe de Vlaamse overheid dat kan doen op een manier waarbij ze flexibel inspeelt op de specifieke Brusselse situatie.
Om dit debat niet uitentreuren te voeren, geef ik een ander voorbeeld. Meertalig onderwijs is wel een debat dat de Vlaamse overheid moet durven te voeren. Dat kan dan anders zijn in Vlaanderen dan in Brussel.
Minister, de gevolgen op het terrein van deze beslissing en de impact ervan moeten we blijven monitoren. We zullen daar ook op terugkomen als dat nodig is. Ik heb argumenten gehoord en ik hoop met u dat de problemen die hieruit voortvloeien, alleszins beperkt zullen zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.