Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
De natuur begint droger te worden waardoor het risico op brand groter wordt. Het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) heeft voor bijna alle Vlaamse provincies risicocode geel of oranje uitgeroepen.
Jaarlijks komen er periodes van droogte voor, en steeds meer. De afgelopen vier jaar waren de droogste ooit. Er ontstonden toen in een aantal gebieden heidebranden. Met de coronamaatregelen is buiten wandelen een van de weinige dingen die nog zijn toegelaten. We mogen vanaf 26 april 2021 met tien personen samenkomen. Dat betekent dat de natuurgebieden druk bezocht zullen worden en dat zal ook de komende zomer het geval blijven.
Minister, welke specifieke bijkomende maatregelen inzake brandpreventie in natuurgebieden neemt u? Zult u ook extra structurele inrichtingsmaatregelen nemen? Kunt u garanderen dat de afspraken die gemaakt worden inzake brandpreventie door iedereen worden uitgevoerd? Welke opvolging voorziet u hiervoor? Bent u van plan om nog bijkomende maatregelen te nemen, gelet op de droogte en het groot aantal bezoekers? Zo ja, welke zijn dat dan? Op basis van welke voorwaarden worden de risicocodes voor brandgevaar uitgeroepen? Op welke wijze worden die opgevolgd?
Bestaan er procedures en afspraken nadat brand is uitgebroken en geblust over de verdere opvolging? Dat heeft dan betrekking op ten eerste het opmeten van de schade en de impact op de natuur, de omgeving en de omwonenden, ook voor wat betreft de gezondheidsimpact; ten tweede het inschatten van de kostprijs van de schade en op wie die wordt verhaald; ten derde de maatregelen om de schade te herstellen op korte en op lange termijn; ten vierde de monitoring van het herstel van de schade en de natuur; ten vijfde de evaluatie van de gehanteerde werkwijze voor, tijdens en na de brand en de samenwerking met de verschillende betrokken actoren en besturen.
Minister Demir heeft het woord.
Dank u wel, collega, voor de vele vragen. We hebben daar heel wat antwoorden voor voorbereid.
Samen met de lokale actoren wacht ik in de eerste plaats het resultaat af van de verschillende onderzoeken, zoals het brandtechnische onderzoek dat gevoerd wordt door de brandweer. Ik zal mijn administratie de opdracht geven om waar nodig rekening te houden met de bevindingen van het onderzoek. Dat spreekt voor zich.
Onze natuurbeheerplannen, bijvoorbeeld in functie van bosbeheer, maken nu al werk van brandpreventie. Zo is de omvorming van monocultuurbossen met naaldbomen richting gemengde inheemse loofbossen de meest efficiënte maatregel om bosbranden te voorkomen. Loofbossen zijn immers veel minder brandgevoelig, zelfs in droge periodes.
Ik zal de administratie vragen om zich ervan te vergewissen dat de brandveiligheid van een gebied een aspect is dat voor brandgevoelige gebieden in het natuurbeheerplan aan bod komt.
U weet dat er sowieso een onderscheid moet worden gemaakt tussen droogte en het brandrisico in natuurgebieden. Beide zijn weliswaar met elkaar verbonden. Droogte is echter veeleer een langzaam veranderende parameter, waarvan de problematiek vooral in de droogtecommissie wordt opgevolgd. Brandgevaar daarentegen heeft een meer acuut karakter en wordt veeleer beïnvloed door de weersomstandigheden op korte termijn. Een enkele regenbui kan de ernst van het gevaar doen dalen, maar kan een heersende droogte niet oplossen. Ondertussen heeft het al verschillende malen geregend sinds de brand op het Groot Schietveld en is het brandgevaar weer gedaald.
De problematiek van hogere brandgevoeligheid van sommige streken en vegetaties is gekend bij het Agentschap voor Natuur en Bos. Zij volgen dit ook nauwgezet op. In periodes van een hoger risico op natuurbranden wordt het toezicht op het terrein opgevoerd en wordt de focus verlegd naar brandpreventie, zeker met een stijgend aantal verwachte bezoekers in natuurgebieden.
Binnen het Agentschap voor Natuur en Bos wordt het brandgevaar, afhankelijk van de weersomstandigheden, wekelijks tot dagelijks opgevolgd tijdens het brandgevaarlijke seizoen. Dat gebeurt aan de hand van verschillende databronnen. Een eerste belangrijke informatiebron vormen de voorspellingen van de Fire Weather Index en enkele andere parameters in onlinetoepassingen. Een tweede informatiebron vormen de dagelijkse voorspellingen van de brandwaarschuwingsindex van de Meteo Wing van Defensie. Naast het cijfermatige worden ook andere parameters beschouwd, zoals de verwachting van het aantal bezoekers, wel of geen vakantieperiode of verlengd weekend, eventuele events die er plaatsvinden enzovoort. Ten slotte wordt natuurlijk ook de situatie op het terrein meegenomen. Boswachters en regiobeheerders geven input over de actuele toestand, zoals verdroging van de vegetatie en droogte van de bodem.
Het Agentschap voor Natuur en Bos vaardigt op de eerste plaats deze risicocode uit voor de gebieden in eigen beheer, waarna andere besturen en organisaties de code eventueel overnemen. In de provincies Antwerpen en Limburg bijvoorbeeld bestaat daarvoor een heel nauwe samenwerking met de Federale Diensten van de Gouverneur, dienst Noodplanning, die de codes overnemen en uitvaardigen voor het openbare terrein. Afspraken daarover liggen vast in een provinciaal Bijzonder Nood- en Interventieplan (BNIP). Defensie maakt op basis van de brandwaarschuwingsindex met het oog op het militair gebruik zelf ook een inschatting van het brandgevaar. Die code is niet noodzakelijkerwijs gelijklopend met de kleurcode die de provincies uitvaardigen om het brandgevaar voor het brede publiek te duiden.
Bij oppervlakkige en beperkte uitgebreidheid van de schade zal de inschatting ervan veeleer onderdeel uitmaken van de gewone taakuitoefening van de bevoegde terreinbeheerders. Indien omvangrijkere schade-inschatting nodig is van het leefgebied en de soorten, zal waar mogelijk en nodig een meer specifiek traject worden uitgezet met experten uit het middenveld, onderzoeksinstellingen enzovoort. Het ANB heeft geen expertise wat betreft de impact op omwonenden en op de gezondheid. Er bestaan ook geen standaardprocedures of afspraken daarover. Dat is de bevoegdheid van een andere dienst.
Op basis van de omvang van de brand, bij een vermoeden van opzettelijke brandstichting of bij indicaties over een periodiek weerkerend karakter van branden, beslist de bevoegde toezichthouder om wel of niet over te gaan tot het opstellen van een proces-verbaal. Daarin wordt, wanneer nodig, ook een raming gemaakt van de kostprijs van de herstelmaatregelen. Indien we de veroorzaker kennen, zal ANB zich ook opgeven als benadeelde partij. De verdere afwikkeling gebeurt dan volgens de gerechtelijke procedures, waar we natuurlijk achter onze centen gaan.
Natuurschade aan militaire domeinen, al dan niet veroorzaakt door militair gebruik, zal via de beschikbare budgetten van zowel Defensie als het ANB worden hersteld. Jaarlijks maken de betrokken terreinbeheerders van het ANB afspraken met de aanbestedende diensten van Defensie over de besteding, de prioriteiten en de verdeling van de budgetten voor natuurherstel en -beheer.
Bij natuurschade aan niet-militaire domeinen in beheer bij het ANB zal bij beperkte schade het herstelbeheer worden opgenomen in de reguliere werkingsbudgetten van de entiteit Terreinbeheer. Bij omvangrijke schade zal zowel budgettair als beheermatig een specifiek traject worden uitgezet.
De maatregelen voor herstel op korte en lange termijn bestaan uit standaardmaatregelen voor natuurbeheer of een combinatie ervan. Een terreinbeheerder kan hiervoor kiezen uit het beschikbare pallet aan natuurbeheermaatregelen. Die keuzes zijn afhankelijk van de biotoop waarin de natuurbrand zich heeft voortgedaan, de ernst van de schade en de inschatting van de duurtijd van het herstel.
De ingrepen waartoe een terreinbeheerder kan beslissen, situeren zich vooral op het beheren van de vegetatie. Voor de fauna die verloren is gegaan in een getroffen gebied kan de beheerder hooguit maatregelen nemen om zo goed mogelijk het leefgebied van de gewenste soorten te herstellen. Waar mogelijk worden maatregelen genomen om de migratie vanuit niet-getroffen zones te bevorderen, naast het uitoefenen van veel geduld. Volledig herstel van de natuur na een intense brand is sowieso een werk van heel lange adem, dat moet ik u niet vertellen.
De evaluatie van de gehanteerde werkwijze voor de brand is als volgt: het te voeren natuurbeheer wordt bij voorkeur vastgelegd in een formeel natuurbeheerplan. Betreft het een beheerplan voor een natuurgebied met een verhoogde brandgevoeligheid, dan worden waar nodig preventieve beheermaatregelen genomen, zoals bijvoorbeeld het aanleggen en onderhouden van ecologische brandgangen, het preventief en breder maaien van bermen van gebiedswegen die belangrijk zijn voor brandweerinterventies, het aanleggen van minder brandgevoelige loofhoutsingels enzovoort.
Bijkomend worden noodplannen met betrekking tot bereikbaarheid, beschikbare natuurlijke waterreserves en punten eerste bestemming opgesteld voor natuurgebieden in nauw overleg met de brandweerdiensten van de diverse hulpverleningszones.
Nauw overleg en regelmatige contacten worden eveneens onderhouden met de andere actoren op het terrein: de vertegenwoordigers van diverse diensten en kwartieren van Defensie en de verschillende provinciale diensten Noodplanning van de Federale Diensten van de Gouverneur. Op de eerste plaats gebeurt dit met deze van Antwerpen en Limburg, aangezien dit provincies zijn met de meest brandgevoelige gebieden.
Afhankelijk van de omvang van de brand en de ingezette middelen zal overeenkomstig de geldende procedures een evaluatie van de interventie worden opgestart door de bevoegde noodplanningsambtenaar in de periode na het incident. Tijdens een dergelijke evaluatie wordt de gehanteerde werkwijze tijdens een brand besproken.
De evaluatie van de gehanteerde werkwijze na een brand bestaat uit de organisatie van interdisciplinaire oefeningen met betrekking tot natuurbranden. Deze worden op regelmatige basis georganiseerd door bevoegde noodplanningsambtenaren om de samenwerking en de gemaakte afspraken te testen en te bevorderen. Bijzondere Nood- en Interventieplannen zullen op basis van veranderende omstandigheden, overleg en bevindingen uit dergelijke oefeningen worden bijgestuurd.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Dank u wel voor uw uitvoerig antwoord. Het is natuurlijk wel een problematiek waarmee we onlangs opnieuw in contact gekomen zijn en die heel ernstig is.
Ik heb een aantal bijkomende vragen. Ten eerste hebt u geantwoord alsof ik alleen maar vroeg naar de inspanningen van ANB. We hebben, onder andere in Brecht, maar bij alle grote branden gezien dat er ook luchtvervuiling is. U geeft aan dat er niet wordt gemonitord op die luchtvervuiling en de impact op de gezondheid. Nochtans is dat een aspect dat ook tot het omgevingsbeleid behoort. Mijn vraag is dan ook of u dat in de toekomst zou doen en of u het mogelijk acht om dat te doen. Dat lijkt me toch een belangrijk aspect te zijn in het geval van brand.
Ten tweede: het wordt droger. Uiteraard is het verband tussen droogte en brand niet eenduidig te maken, maar langdurige droogteperiodes zullen er wel voor zorgen dat de biotopen brandgevoeliger zijn. Is het zo dat het aantal branden in natuurgebieden de afgelopen jaren gestegen is of niet? Hebt u daar zicht op? Worden op basis van deze mogelijke vaststelling de brandpreventie en de aanpak aangepast?
Ten derde is een van de belangrijke elementen waar er rond brandpreventie gewerkt wordt, de opmaak van een natuurbeheerplan. Maar ik wil de vraag ook een beetje omdraaien. Wordt op het moment dat er in een natuurgebied de keuzes gemaakt worden om een bepaald beheer te kiezen in de richting van een bepaalde habitat, ook het aspect brandgevoeligheid meegenomen in het maken van die keuze? Heel concreet: als er gediscussieerd wordt over heideherstel of niet, is brandgevoeligheid daarbij dan een element dat mee doorweegt in de beslissing? Brandpreventie is dus belangrijk, u zegt dat de natuurbeheerplannen daar een belangrijke rol in spelen. Maar adviseren de brandweerkorpsen die natuurbeheerplannen dan ook? Dank u wel voor uw antwoord.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
De vraagstelling sluit heel nauw aan bij de vraagstelling die ik bij de actuele vragen rond de brand waar we mee geconfronteerd werden, gericht heb. Minister, ik heb op dat moment ook de vraag gesteld naar evaluatie toe. Wat leren we hieruit? Hoe gaan we vermijden dat dergelijke branden in de toekomst nog voorkomen? Daar zijn natuurlijk verschillende elementen een onderdeel van. Op welke manier kun je preventief dergelijke branden vermijden? Wat als er toch een brandhaard zou zijn? Hoe zorg je ervoor dat de bestrijding dermate efficiënt kan gebeuren dat de verspreiding heel sterk en snel ingeperkt kan worden?
Ik heb op dat moment ook gevraagd naar inrichtingsmaatregelen. Ik denk dat dat een heel belangrijk element is. Inrichtingsmaatregelen en beheersmaatregelen – u hebt er zelf ook naar verwezen – kunnen ook een onderdeel uitmaken om dergelijke branden preventief te vermijden. Afhankelijk van het gebruik van het terrein moet je ook afspraken maken rond dat gebruik. Preventief is het naar dergelijke gebieden toe een niet te onderschatten element om de nodige aandacht te geven aan beheer en inrichting. Dat heeft ondertussen ook in een aantal zaken in andere gebieden zijn kracht bewezen.
Ik heb op dat moment ook gevraagd naar de wijze van evaluatie, wat een belangrijk element is. Ik heb u daarnet de verwijzing horen maken naar de noodplanambtenaren, dat die daar een cruciale rol spelen. Ik meen zelfs begrepen te hebben dat zij eigenlijk verantwoordelijk worden voor de evaluatie, dat u dus vanaf een bepaalde omvang stelt dat het de noodplanambtenaar is die verantwoordelijk is voor de evaluatie.
Maar er zijn natuurlijk heel diverse elementen die geëvalueerd moeten worden. Heb ik het daarnet goed begrepen dat we eigenlijk rekenen op de noodplanambtenaren? En welke noodplanambtenaren hebt u in dezen voor ogen? Gaat dat over de lokale noodplanambtenaren of gaat dat over bovenlokale noodplanambtenaren? Of zijn er bijvoorbeeld ook noodplanambtenaren bij het ANB, als eigenaar van dergelijke gebieden? Wie heeft in dezen welke precieze rol?
Ik wil van deze gelegenheid ook ineens gebruikmaken om te vragen wat de precieze stand van zaken is van de evaluatie rond de brand in Brecht.
Een laatste element, minister: ik heb in een actuele vraag gevraagd naar de monitoring. U hebt net aangegeven dat de monitoring van herstel en schade inderdaad wel wordt opgezet. Maar, mijn bezorgdheid was ook dat we hier met een gebied zitten waar schade is, voor een aantal soorten mogelijk zelfs onherstelbare schade, zoals u hebt aangegeven. Dat wil ook zeggen dat we hierdoor aangemelde doelstellingen op het Europese niveau mogelijk niet zullen bereiken. Dat vind ik toch ook een belangrijk element, een calamiteit die we te allen tijde moeten proberen te vermijden. Hoe gaan we daarmee om? Ik moet vaststellen dat we in andere discussies voorwaarden opleggen ten aanzien van derden om de doelstellingen maximaal te bereiken. Als hier effectief onherstelbare schade is of schade, waardoor de doelstelling vertraagt of niet bereikt kan worden, dan kunnen we daar moeilijk anderen mede verantwoordelijk voor maken en dermate inspanningen van vragen om dat te gaan compenseren. Bij deze mijn vraag of dit aangemeld wordt bij Europa. Hoe wordt dit concreet in rekening gebracht, zodat we niet op basis van dergelijke calamiteiten afgerekend worden en ook derden hiervoor verantwoordelijk gesteld worden?
Minister Demir heeft het woord.
Dank u voor de verschillende tussenkomsten.
Mevrouw Schauvliege, de brandweer neemt bij branden, indien ze dat nodig acht, stalen om de rook en de schadelijkheid ervan te monitoren. Ik denk dat dat een normale manier van werken is. De vaste meetstations rond bijvoorbeeld fijnstof vangen, indien meetbaar, de effecten daarvan op de gezondheid.
Ik ga de cijfers over de eventuele toename van branden moeten opvragen; die heb ik niet direct bij me.
Bij de opmaak van natuurbeheerplannen wordt gefocust op biodiversiteit en natuurherstel, maar in grote heidegebieden wordt steeds gekeken, samen met de brandweer, naar goede toegangswegen. Het vernatten van uitgedroogde gebieden is ook belangrijk om branden tegen te gaan. Daar zetten we natuurlijk ook mee op in.
Collega Rombouts, de noodplanambtenaren zijn inderdaad mede verantwoordelijk. Het gaat zowel om lokale als provinciale ambtenaren, in samenspraak met het ANB, voor alle duidelijkheid.
Voor de opvolging van de schade in Brecht en alle detailvragen, stel ik voor dat ik de informatie opvraag om de laatste stand van zaken te hebben. Die bezorg ik jullie dan schriftelijk. We zijn volop bezig met de evaluatie daarvan, dus ik zal jullie dat schriftelijk overmaken, indien dat goed is.
Wat de effecten betreft voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen: dit wordt aangemeld bij Europa.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Ik wil u danken voor het antwoord.
Ik denk dat we heel voorzichtig moeten zijn en heel alert om voldoende brandpreventiemaatregelen te nemen om te voorkomen dat het aantal branden uitbreidt. De tijd dat branden een beheermaatregel was, is jammer genoeg al lang voorbij, toch in onze natuurgebieden.
Het schriftelijke antwoord van de minister zal dan nog aan iedereen worden doorgestuurd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.