Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, de relatie tussen jongeren en politie is de voorbije maanden toch wel een relevant thema gebleken. Toen ik mijn vraag indiende, stonden de media vol met beelden van politiegeweld tegen jongeren bij de ontruiming van het Ter Kamerenbos. Ook vorige maand, na de eerste editie van La Boum, circuleerden er dergelijke, soms shockerende filmpjes.
Filmpjes geven steeds slechts een heel partieel beeld van wat er gebeurde. Ik wil ook expliciet zeggen dat het gebrek aan context het niet mogelijk maakt om fundamenteel te oordelen over wat gebeurde en over de al dan niet proportionaliteit van het politieoptreden. Ik heb ook vertrouwen in heel wat van onze ordediensten. Ik wacht de resultaten af van het intern onderzoek dat lopende is. Maar op de sociale media is er minder ruimte voor nuance.
De nieuwe beelden komen boven op een gevoel van wantrouwen dat al langer aan het sluimeren is, niet alleen in Brussel, maar laten we eerlijk zijn, ook in Vlaanderen. Nogal wat jongeren aanzagen de politiediensten gedurende de hele coronacrisis steeds meer als een repressief orgaan door wie zij harder werden geviseerd dan ander leeftijdscategorieën. In hun beleving werden groepjes jongeren die samen rondhingen, op of net over de grenzen van de geldende maatregelen, strenger aangepakt dan pakweg bejaarden die exact hetzelfde gedrag vertoonden. Naar hun aanvoelen ondergingen jongeren sneller een lik-op-stuk-beleid, terwijl ouderen met een vriendelijke waarschuwing wegkwamen. Dit aanvoelen werd in het Vlaams Parlement op 29 april jongstleden ook door de kinderrechtencommissaris kracht bijgezet.
De jongeren herinneren zich nog heel goed hoe een groepje jongeren, kinderen nog bijna, een nacht in een vieze cel moest doorbrengen na een rustig avondje met te velen in één woonkamer, terwijl bij andere lockdownfeestjes gewoon de namen van de aanwezigen werden genoteerd en ze mochten beschikken. Maar ook minder spectaculaire incidenten, zoals het groepje leiders dat bleef napraten na een activiteit van de jeugdbeweging en Gemeentelijke Administratieve Sancties-boetes GAS aan de broek kregen en het mochten gaan uitleggen bij de jeugdrechter, blijven door veel tienerhoofden spoken.
Dergelijke zaken versterken het idee dat jongeren harder worden aangepakt door de politiediensten. En de beelden van ogenschijnlijk buitensporig politiegeweld tegen de onverantwoord feestende jongeren op La Boum zetten dan nog eens een extra megafoon op dat gevoel van verongelijktheid.
Binnen een maatschappij is het vertrouwen in ordediensten bijzonder belangrijk, waar we van jongsaf werk van moeten maken. De jongeren zouden de politie moet kunnen vertrouwen en de politie moet weten hoe zij met de jongeren moet omgaan en er moet een wederzijds begrip komen. Het geschaad vertrouwen bij een wezenlijk deel van een hele generatie is dan ook bijzonder problematisch. De overheid moet alles in het werk stellen om dit te herstellen. Hoe sneller dit hersteld wordt, hoe beter.
Minister, erkent u dat er bij veel jongeren op zijn minst de perceptie leeft dat zij tijdens de coronacrisis harder geviseerd werden door de politie dan andere leeftijdsgroepen?
Ging u hierover al in gesprek met jongeren en met de politie?
Welke stappen zet u of zult u zetten om de perceptie te keren en de relatie tussen jongeren en politie te verbeteren en te herstellen?
Op welke wijze worden hierbij het jeugdwerk en het straathoekwerk betrokken?
Minister Dalle heeft het woord.
Collega Vaneeckhout, ik dank u voor de vraag over een heel belangrijk thema namelijk de verhouding tussen politie en ordediensten en onze jongeren.
Er zijn hierover recent een aantal vragen gesteld in deze commissie door collega Rombouts en collega Anaf. Een aantal elementen van mijn antwoord zullen u waarschijnlijk bekend in de oren klinken.
Reeds een aantal jaren is een moeilijkere relatie tussen een deel van de politie en een deel van de jongeren merkbaar. We moeten vermijden om te veralgemenen en te stigmatiseren. Ik deel uw insteek en uw constante terechte aandacht voor nuance. Er is vooral sereniteit en nuance nodig bij deze thematiek.
Het valt niet te ontkennen dat de uitbraak van de coronapandemie, en de hierbij horende maatregelen om het virus in te dijken, de bewegingsruimte van iedereen heeft beperkt, zeker die van jongeren. Door de levensfase waarin ze verkeren, hebben ze heel veel contacten en komen ze heel veel buiten. Dat de impact op hen zeer groot is, is een feit. Dat ze daarbij in contact, en soms ook in conflict komen met politiediensten, valt niet te negeren. Er waren de afgelopen periode inderdaad een aantal voorvallen die daarop wijzen.
Tegelijkertijd merken we dat er bij de politiediensten heel grote inspanningen gedaan worden om daar wel op een goede manier mee om te gaan. Zij moeten in een zeer moeilijke context hun job uitoefenen. Dat zorgt natuurlijk voor de nodige uitdagingen op het terrein.
De vele signalen die we hierover horen en zien, nemen we natuurlijk heel ernstig. Het valt niet te ontkennen dat er problemen zijn. Tegelijkertijd zijn er ook positieve signalen, die we niet mogen negeren.
Ik beantwoord uw laatste drie vragen samen, omdat ze met elkaar verbonden zijn.
We moeten ons beleid natuurlijk voeren ‘met’ de jongeren, niet alleen ‘over’ hen. Dat is zeker ook het geval in deze context.
Wat bij de jongeren speelt, is dat ze soms effectief in spanning komen te staan met de politie. Er is soms onbegrip. Ze weten zich niet altijd gerespecteerd en beschermd door de politie. Ze vragen naar structurele oplossingen en roepen op tot samenwerking tussen alle betrokken partijen. Ook het jeugdwerk roept op om dat te doen.
Ik neem deze oproep zeker ter harte, niet alleen vanuit mijn functie maar ook vanuit mijn persoonlijke overtuiging. De negatieve spiraal van wantrouwen en de voedingsbodem van ‘wij tegen zij’ moet zeker gekeerd worden. Dat is echter geen problematiek die we snel kunnen oplossen, dat vraagt een structurele aanpak waarbij we leren uit de best practices en waarbij we die best practices ook kunnen versterken.
We werken natuurlijk niet alleen. Er is al heel veel gebeurd op dit vlak. Er zijn heel veel partners bij betrokken.
Sinds oktober vorig jaar ben ik heel actief in gesprek met de jeugdsector, politievertegenwoordigers, het Kinderrechtencommissariaat en federaal minister van Binnenlandse Zaken Verlinden. Daar werden al enkele acties aan vastgeknoopt. We gaan daar de hele legislatuur, en ook ver daarna, rond moeten werken.
Een van de terugkerende aspecten tijdens de gesprekken is de vraag naar het in kaart brengen van afgelopen en lopende trajecten om zo verankering en een structurele aanpak te faciliteren. Dit is natuurlijk geen nieuw probleem. Men is hier al lang mee bezig. Alleen stellen we vast dat er vandaag nog onvoldoende resultaten geboekt worden. We moeten zeker niet altijd proberen om het warm water uit te vinden. Er is al heel wat en we moeten proberen dat goed in kaart te brengen.
Ook de vraag naar het opstarten van trajecten, zeker maar niet alleen in de grootsteden, is een resultante van die overlegmomenten. Zoals ik al uitvoerig geantwoord heb op een vraag van collega Anaf, heb ik, samen met minister Verlinden, ondersteuning gegeven aan een initiatief in Brussel, dat de komende maanden en het komende jaar verder uitgewerkt moet worden. We zijn ook in overleg met de sector en met onze administratie om te bekijken hoe we op dat vlak duurzaam iets kunnen doen in heel Vlaanderen.
De vraag naar het binnenbrengen van het kind- en jongerenperspectief tijdens de opleiding en interventies van politiediensten kwam ook aan bod. We kunnen natuurlijk allerlei zaken doen vanuit het jeugdwerk, maar ook vanuit de politie moeten er zaken gebeuren. Ik kan u meedelen dat we dit al besproken hebben met minister Verlinden. Ook het Kinderrechtencommissariaat zal hier een rol in spelen. Ik verwacht daar veel van. Ik denk dat zeker door het politiecorps ook inspanningen geleverd kunnen worden, net zoals er inspanningen geleverd kunnen worden door de jongeren zelf.
Door goede praktijkvoorbeelden in kaart te brengen, geleerde lessen uit gelopen trajecten mee te nemen, en door samenwerking tussen beleidsniveaus, praktijk en onderzoek, geloof ik erin dat we de bestaande kennis beter kunnen ontsluiten en dat we effectieve stappen kunnen zetten naar herstel en verbetering. Ik ben me zeker ook bewust van de verschillende contexten in verschillende steden en gemeenten. We moeten dat dus zeker ook aanpakken samen met de lokale besturen. We hebben allemaal een gedeeld doel: een goede, veilige en respectvolle relatie tussen jongeren en politie mogelijk maken. Dit zal een werk zijn waar we de komende jaren heel sterk op blijven inzetten.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het antwoord. Ik denk dat we hier inderdaad op een heel aantal vlakken dezelfde nuances maar ook dezelfde overtuiging aan de dag kunnen leggen. Het is mijn overtuiging en die van mijn fractie dat de meeste mensen deugen, en dat geldt zeker ook in deze context, zowel voor politie als voor jongeren. Alleen moeten we misschien proberen om dit meer zichtbaar te maken.
Ik ondersteun de zoektocht die u opneemt met collega Verlinden, ook over de opleiding. Opleiding is zeer belangrijk.
Ik heb nog twee aanvullende vragen. U verwijst naar het belang van de context en u zegt zelf dat men dit moet doen samen met de lokale besturen. Hebt u daar een plan voor of hebt u specifieke initiatieven gepland met de schepenen van Jeugd? Ik denk dat ze de voorbije maanden heel veel ander werk op de plank hebben gehad maar dat er na de zomer misschien wel een moment komt om hen hierbij specifiek te betrekken. In welke mate zou u jeugdwerk en straathoekwerk hierin kunnen betrekken? Dit is nog mijn meest prangende vraag.
Voor de rest denk ik dat we ons helemaal kunnen vinden in de ambitie die u aan de dag legt.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben ook blij om vast te stellen dat er vooruitgang wordt geboekt om in overleg na te gaan welke acties kunnen worden ondernomen op verschillende fronten. Het is een mentaliteit die we ons moeten proberen eigen te maken en dat wil zeggen dat het niet met één vingerknip zal gebeuren. Het moet worden ingebed op verschillende fronten.
Minister, ik wil ook nog verwijzen – en ik heb er in het verleden ook al aandacht voor gevraagd – naar de burgemeesters die een belangrijke rol spelen bij het aansturen van het politiekorps. Men kan misschien een traject opzetten om hen er gevoelig voor te maken. Schepenen van Jeugd hebben zeker aandacht voor kinderen en jongeren, maar zij staan natuurlijk verder af van de politie. Een burgemeester zou dus een belangrijke rol kunnen spelen.
Wat misschien ook interessant kan zijn, is om de gezinsdiensten binnen de politie mee verantwoordelijk te maken om intern de gevoeligheid hiervoor bij hun collega's aan te scherpen.
Hartelijk dank voor de acties en ik kijk zeker uit naar de stappen die op het terrein kunnen worden gezet.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
U zei het al: nuance is heel belangrijk, maar ook vertrouwen is belangrijk. Als dat er niet is of niet terugkomt, dan zal de situatie blijven zoals ze is en verder escaleren. Programma's die dat vertrouwen opnieuw kunnen opbouwen, zoals er in Antwerpen een is, zijn erg van belang.
U zei al dat het ook vaak te maken heeft met de lokale besturen en niet altijd met een grootstedelijke context. Ik wou het toch even hebben over die grootstedelijke context. De evenementen in Brussel en La Boum hebben toch weer in de verf gezet dat het daar af en toe stevig rommelt.
Minister, wat zult u vanuit uw Brusselbevoegdheid doen om de communicatie tussen jongeren en de politie daar te verbeteren?
Minister Dalle heeft het woord.
Het jeugdbeleid wordt uitgevoerd in heel Vlaanderen, Brussel inbegrepen. In Brussel is de context natuurlijk een beetje anders omdat de lokale besturen daar anders zijn georganiseerd. Er zijn negentien gemeenten met zes politiezones en met de Vlaamse Gemeenschapscommissie die voor Vlaanderen het lokaal bestuur is als het ware.
Ik heb al verwezen naar het initiatief waarover collega Anaf enkele weken geleden een vraag heeft gesteld en dat we ondersteunen. Dat zullen we zeker blijven doen.
La Boum is een heel specifiek gegeven. Er zijn twee elementen. De mensen die daar aanwezig waren – niet alleen jongeren trouwens – hebben zich niet gehouden aan de coronavoorschriften, wat echt geen goed idee was. En er waren ook een aantal choquerende beelden van politieoptreden die moeten worden onderzocht. Ik vermoed dat dit ook binnen de politiediensten zal worden opgevolgd.
Dat de verhouding tussen de politiediensten en de jongeren in bepaalde wijken in Brussel niet goed is, valt niet te ontkennen. We moeten daar hard aan werken. In andere steden – ik denk aan Antwerpen en in mindere mate aan andere grote steden – rijst die problematiek ook, weliswaar niet op een vergelijkbare manier, maar ze is toch vrij gelijklopend. De lokale besturen zullen daar een rol in spelen.
We gaan dus op niet al te lange termijn Vlaanderenbreed initiatieven nemen. Het spreekt voor zich dat we dat gaan doen in partnership met de lokale besturen. Collega Vaneeckhout, ik heb de schepenen van Jeugd de laatste tijd regelmatig gezien maar dan vooral over coronagerelateerde issues. We gaan effectief ook dit soort zaken met hen bespreken. Collega Rombouts, niet alleen de schepenen van Jeugd moeten daarvan doordrongen zijn, maar zeker ook de burgemeesters. Als voorzitter van de politiecolleges hebben zij een operationele verantwoordelijkheid ten aanzien van hun politiediensten. Ik ben het er helemaal mee eens dat zij een centrale rol spelen en dat we hen mee moeten hebben. Als we het dan hebben over Brussel, is dat een uitdaging met die negentien burgemeesters en zes politiezones. Het is niet altijd evident. Maar ook in Vlaamse steden en gemeenten moeten we ervoor zorgen dat burgemeesters en politiezones heel nauw betrokken zijn bij het initiatief.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik voel dat iedereen beseft dat er werk aan de winkel is en dat u dat bij uitstek beseft. We weten wat er moet gebeuren. Voor de grote incidenten moeten we natuurlijk de interne rapporten afwachten en daar moeten we hier vooral niet te veel grote uitspraken over doen. Daarnaast is er natuurlijk nog zeer veel werk als het gaat over preventie, nabijheid, vertrouwen dat zich moet vertalen in opleiding, dialoog en ontmoeting.
Ik wil graag afsluiten met nog een extra idee. Misschien moeten we ook eens een beeldvormingscampagne opzetten. Het is een vermoeiend beeld van aan de ene kant een jeugd die geen toekomst meer heeft en aan de andere kant een politie die alleen maar slechte bedoelingen zou hebben. De meeste mensen deugen. Misschien moeten we er actief werk van maken om dat beeld meer uit te stralen en samen met de sector te realiseren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.