Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, begin maart 2018 publiceerden diverse belangenorganisaties van personen met specifieke onderwijsbehoeften en erkende ouderkoepelverenigingen een rapport met een plan van aanpak voor de beleidsparticipatie voor ouder- en belangenorganisaties van personen met een handicap. Het was de toenmalige minister van Onderwijs Crevits die hun daarvoor een projectsubsidie had toegekend. De Vlaamse overheid had toen namelijk als duidelijke doelstelling om de maatschappelijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid van het middenveld van personen met een handicap te verhogen binnen het beleidsdomein Onderwijs. Er was nood aan een structuur die beleidsparticipatie door personen met een handicap mogelijk maakte.
In het rapport komt men uiteindelijk tot een drietal concrete pistes om de nodige participatie te implementeren, waarbij een decretale verankering en informeel overleg telkens als uitgangspunten worden genomen. Het platform zou apart kunnen worden opgericht als een vzw of ander rechtspersoon met een officieel statuut. Een tweede mogelijkheid is dat het platform zou worden ondergebracht als een project bij een bestaande ouder- of belangenorganisatie. Een derde mogelijkheid is dat het platform zou worden ondergebracht bij Niets Over Ons Zonder Ons (NOOZO) of de Vlaamse adviesraad voor personen met een handicap. Tot daar het rapport uit 2018.
Minister, het thema is vandaag erg actueel, want er is heel wat te doen rond het nieuwe ontwerp van decreet inzake leersteun dat in de pipeline zit. De nodige structuur om belangenorganisaties van personen met specifieke onderwijsbehoeften een stem te geven is er tot op vandaag helaas nog niet.
Daarom deze vragen. Hoe garandeert u de nodige inspraak en participatie van deze belangengroepen zonder ze met de nodige middelen te ondersteunen? Welke plannen hebt u met betrekking tot dit voorstel over deze beleidsparticipatiestructuur? Welke partners zult u betrekken bij het uitwerken van uw plannen? Op welke manier zult u dat doen? Hoe zult u deze belangenorganisaties voor personen met specifieke onderwijsbehoeften betrekken bij het tot stand komen van het nieuwe decreet inzake leersteun? Bij het tot stand komen van de ondersteuningsnetwerken werd in de schoot van het onderhandelingscomité een stuurgroep opgericht, die in de overgangsperiode de werkzaamheden mee opvolgde. Hieraan werd decretaal de mogelijkheid toegevoegd om vertegenwoordigers van belangenverenigingen uit te nodigen. Hoe vaak kwam deze stuurgroep samen en werden daarbij dan systematisch ook vertegenwoordigers van belangenverenigingen uitgenodigd?
Minister Weyts heeft het woord.
Goeiemiddag. Het is zo dat er in de voorbije regeerperiodes eigenlijk al een vorm van informeel overleg bestond met de erkende ouderverenigingen en belangenorganisaties van ouders van kinderen met een beperking. Ook in deze regeerperiode is er met die groep overleg gepleegd. Ik zal ook over de conceptnota inzake leersteun formeel advies vragen aan de Vlaamse adviesraad handicap. Ook in het verdere traject zullen we bekijken op welke manier we de zorgen en noden van vertegenwoordigers van kinderen met een beperking, dus ook van de ouders ervan, zullen inbedden in de beleidsontwikkeling, maar ik bekijk dat vrij pragmatisch, veeleer dan te werken met nieuwe structuren. De stem van die ouders kan daarnaast immers zeker ook worden gehoord via de bestaande ouderkoepelverenigingen, die dan ook nog eens deel uitmaken van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), dus van het officiële adviesorgaan.
De conceptnota over leersteun die in voorbereiding is, bevat als een van de speerpunten dat elk kind en zijn of haar ouders snelle, duidelijke en bruikbare informatie moeten krijgen en bij het ondersteuningsproces moeten worden betrokken. Ik heb echter niet de intentie om opnieuw nog een bijkomende beleidsparticipatiestructuur op te richten. Ik bekijk het, zoals gezegd, eerder pragmatisch. Er zijn al wel wat officiële adviesorganen ter zake.
De stuurgroep waar u naar verwijst, wordt in het kader van het decreet Leersteun niet specifiek samengeroepen. Het decretale mandaat van die stuurgroep beperkte zich ook tot de voorbereiding, de opvolging en de aansturing van de invoering van ondersteuningsnetwerken. Het overleg rond leersteun wordt bilateraal of met onderwijsverstrekkers, met de sociale partners, de vakorganisaties en ouder- en belangenorganisaties apart gevoerd. We hebben daar al heel veel gesprekspartners. Met die gesprekspartners, aangevuld met de officiële adviesorganen en dan nog eens met de informele kanalen hoop ik dat we toch vrij ruim kunnen gaan in de zoektocht naar draagvlak.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. U hebt het over informeel overleg en u wilt het pragmatisch aanpakken. Ergens snap ik de vragen wel van de ouders van kinderen met specifieke onderwijsbehoeften. Ze willen garanties en zekerheid. Ze willen ook betrokken worden bij het uitwerken van onder andere het decreet Leersteun. Maar ze willen ook garanties dat ze gehoord worden als er belangrijke beslissingen genomen worden die hen of hun kinderen raken.
Er zijn natuurlijk ook verschillende organisaties naast elkaar. U zegt dat er omtrent het nieuwe decreet bilaterale gesprekken zijn. Welke ouderbelangenorganisaties zijn er dan specifiek uitgenodigd? Ik las in de nieuwsbrief van Onderwijs Vlaanderen, van Klasse, dat u een conceptnota met de contouren van het decreet en het leersteunmodel ter goedkeuring zou voorleggen. Wat is de timing daar? We lazen ook dat dit leersteunmodel en dat nieuwe decreet zou ingaan op 1 september 2022. Betekent dat dan ook dat we nog ergens een decretale regeling moeten voorzien om dit opnieuw uit te stellen? Hoe ziet u dat dan precies?
Ik las ook het tweede coronarapport van Ouders voor Inclusie en het Steunpunt voor Inclusie met de titel ‘Corona is een aanval op inclusie’. Corona treft natuurlijk iedereen, maar onevenredig hard jongeren en kinderen in inclusietrajecten. Hebt u die aanbevelingen ook gelezen of gezien? Er wordt een paar keer verwezen naar ‘call for action’: hoe kunnen we inclusie heropbouwen? Hebt u daar met de verenigingen ook over gesproken?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil even aansluiten om er inderdaad toch op te wijzen of in mee te gaan dat het draagvlak voor het nieuwe Leersteundecreet toch een heel belangrijk gegeven is. Het M-decreet is enkele jaren geleden gelanceerd op een moment dat er eigenlijk helemaal geen draagvlak voor was, of toch veel te weinig. Er werd ook heel veel verwacht van het M-decreet. Daarom is het natuurlijk belangrijk dat we dat gegeven van draagvlak niet vergeten in dat nieuwe Leersteundecreet. Het is natuurlijk een feit dat daar iedereen en zo veel mogelijk partners bij betrokken moeten worden. Minister, in het Vlaams regeerakkoord geeft u ook aan dat er zeker een pragmatische en realistische invulling gegeven moet worden aan de begeleiding van kinderen met zorgnoden. Het is natuurlijk normaal dat ouders van kinderen met specifieke onderwijsbehoeften zich daarin aangesproken voelen en daar ook graag bij betrokken zijn.
Minister, ik begrijp dat de stuurgroepen waar collega Vandromme naar verwijst, niet meteen betrokken worden in het kader van het ontwerpen, opmaken en uitschrijven van het decreet Leersteun. Dat begrijp ik heel goed. Ouders zijn natuurlijk ervaringsdeskundigen, maar natuurlijk ook maar ervaringsdeskundige over hun kind. Ze hebben daarom niet altijd een beleidsmatige visie. U geeft terecht aan dat er andere belangengroepen zijn, er zijn ouderverenigingen van kinderen met een beperking, er zijn belangengroepen van ouders met kinderen met een beperking en dat die natuurlijk wel uw partners zijn in de gesprekken. Ik denk dat het inderdaad belangrijk is om hier toch enige nuance te leggen, zonder natuurlijk te vergeten dat de ouders hun plaatsen moeten vinden in dat hele Leersteundecreet en dat we zo inclusief mogelijk moeten proberen te werken.
Verder wil ik aansluiten bij een vraag die mevrouw Vandromme in de tweede ronde heeft gesteld, namelijk over de erkende ouderverenigingen. Welke verenigingen zijn dat dan precies? Zijn dat de verenigingen van alle scholen buitengewoon onderwijs? Of zijn dat overkoepelende organisaties waar u dan mee aan de tafel zit?
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, in het hele traject dat we doorlopen met kinderen – gewoon onderwijs als het kan, buitengewoon onderwijs als het nodig is – is het belangrijk, in het belang van de leerwinst en het welbevinden van de kinderen en voor de haalbaarheid en draagbaarheid voor onze leerkrachten en medeleerlingen gewoon onderwijs, om de ouders van de kinderen in kwestie genoeg mee te nemen en te waken over de verstaanbaarheid voor de ouders in kwestie. De laatste tijd heb ik al heel dikwijls moeten proberen uit te leggen wat het verschil is tussen een gemotiveerd verslag en een verslag. Dat zijn totaal andere dingen en ouders begrijpen dat gewoon niet. Zinnen als ‘Op het multidisciplinair overleg (MDO) hebben we op basis van het verslag van uw kind beslist om over te gaan tot een individueel aangepast curriculum (IAC)’ begrijpen ouders niet, laat staan dat het het draagvlak vergroot om over te gaan tot een IAC en te bekijken of er al dan niet meer leerwinst kan worden gegenereerd voor het kind in het buitengewoon onderwijs. Ik doe de oproep, aansluitend bij wat mevrouw Krekels zei, om ervoor te zorgen dat de ouders van de kinderen in kwestie het begrijpen.
Minister Weyts heeft het woord.
Wie wordt allemaal al gezien? Dat is een hele resem aan organisaties die al op het kabinet zijn gepasseerd. Je hebt de officiële adviesorganen. Er is natuurlijk de Vlor waarin de ouderkoepelverenigingen vertegenwoordigd zijn. Er is NOOZO, de Vlaamse adviesraad handicap. Daarnaast is er de vzw GRIP, Ouders voor Inclusie, Steunpunt voor Inclusie, het Minderhedenforum, het Netwerk tegen Armoede, de Koepel van Ouderverenigingen, de Vlaamse Vereniging Autisme en Doof Vlaanderen. Er zijn dus wel wat organisaties en vertegenwoordigers allerhande die we vanuit die pragmatiek proberen te betrekken. Ik heb het dan nog niet gehad over Unia. Ik probeer ervoor te zorgen dat de deur openstaat en dat we vertegenwoordigers allerhande horen. Ik heb met een niet-limitatieve opsomming al wel inzage gegeven in hoe breed het veld wel is. Voor mij is pragmatiek het belangrijkste.
Dan kom ik tot de timing. Ik zou de conceptnota graag volgende maand op de regering brengen.
Ik ben het volledig eens met de bekommernis om de terminologie. Ik moet bekennen dat ik anderhalf jaar geleden, geen onderwijsexpert zijnde, geschrokken ben van de complexiteit van het jargon, van de terminologie allerhande, ook van de vrij ontoegankelijke constructies die resultanten zijn – snap ik wel – van heel doorwrochte compromissen, maar aan het einde van de rit wel heel moeilijk te vatten zijn. Daardoor zijn heel wat ouders onzeker, gewoon omdat het hen ontbreekt aan doorzicht in de procedures en structuren.
Dat zou dus ook wel een bekommernis zijn, dat we op dat vlak naar een veel bevattelijker systeem zouden kunnen gaan, dat gewoon beter uitlegbaar is, en dat we dat ook trachten te toetsen, als het bijvoorbeeld over de ouders gaat, dat we dat ook aan hen trachten voor te leggen. Want ik moet ook zeggen dat bepaalde belangengroepen en vertegenwoordigers dan weer volledig mee zijn in dat jargon. Daar moeten we dat dus niet aftoetsen, maar wel bij zoveel mogelijk gewone ouders, die er misschien iets verder van afstaan, alleszins van het beleid en de decreten, dan wel met hun twee voeten gewoon in de praktijk staan. Dat zou wel een goede toetssteen kunnen zijn, de uitlegbaarheid van ons nieuw concept met betrekking tot de leersteun.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel, minister. Als we willen bouwen aan een inclusieve samenleving, dan moeten we er alles aan doen en iedereen responsabiliseren om mee te bouwen. Dan zijn er verschillende bouwstenen waarmee we kunnen werken. En overleg en samenwerking zijn er daar een van.
Ik noteer alvast, minister, dat u in verschillende organisaties hoort. Ik wil wel benadrukken – want ik heb een aantal van die verenigingen ook gehoord – dat dat meestal ook mensen zijn die van zeer nabij ervaren wat het is om als ouder van een kind met specifieke onderwijsbehoeften elke dag het leren te organiseren. Die zijn ook in contact met ouders zelf, met lotgenoten. Die kunnen heel goed vertegenwoordiger zijn, denk ik dan. Die maken ook de vertaalslag tussen het beleid en die specifieke ouders. Ze krijgen ook heel veel berichten van die mensen. Ik denk dus dat ze wel goed geplaatst zijn om in overleg te gaan en om dan ook met hen af te toetsen wat er specifiek moet worden uitgebouwd op het vlak van inclusief onderwijs.
Ik noteer ook alvast dat u de Vlor als exclusieve partner ziet om in overleg te gaan rond onderwijs en dat u dat ook rond het decreet leersteun zult doen. En we noteren ook dat u volgende maand met een conceptnota over leersteun komt, waar we wellicht allen heel fel naar uitkijken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.