Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Vraag om uitleg over de subsidiëring van de vogelopvangcentra
Vraag om uitleg over de erkenning en subsidiëring van de vogelopvangcentra
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, de vogelopvangcentra (VOC’s) hebben de laatste jaren enkele grote veranderingen doorgemaakt. Zo steeg het aantal inheemse dieren dat ze opvangen, van ongeveer 24.000 in 2016 naar ruim 44.000 in 2020. Ze werken mee aan bewustwording, educatie en het detecteren van nieuwe plagen en ziektes. Ze worden ze ook steeds meer als partner betrokken bij wetenschappelijk onderzoek. Dit maakt dat ze ondertussen zijn doorgegroeid tot professionele centra die met veel meer bezig zijn dan louter het opvangen van dieren.
De VOC’s vervullen dus een steeds grotere en belangrijkere rol in de maatschappij. Het is dan ook jammer om vast te stellen dat de manier waarop deze opvangcentra subsidies ontvangen via het Soortenbesluit, niet afgestemd is op deze groei en professionalisering. Zo krijgen de VOC’s al sinds 2016 minder geld dan waar ze volgens het Soortenbesluit aanspraak op kunnen maken. Dat heeft alles te maken met het feit dat het een gesloten beurs is. Het subsidiebedrag werd in 2016 geplafonneerd. Intussen is het verschil tussen het totale subsidiebedrag en het bedrag waarop men volgens het Soortenbesluit recht op zou hebben, toegenomen van een kleine 60.000 euro naar meer dan 170.000 euro. Dat is een kwart van het bedrag waar ze recht op hebben. Dit gesloten budget maakt dat een vogelopvangcentrum (VOC) gemiddeld bijna 20.000 euro minder krijgt dan waar het recht op heeft.
Zo zijn de VOC’s in een soort van concurrentiemodel terechtgekomen. Wie meer geld vraagt door het personeelsbestand op te drijven naar het maximum van drie subsidieerbare vte’s, neemt hiermee geld af van andere VOC’s. Het oprichten van nieuwe VOC’s is binnen deze context dan zeer moeilijk. Dit zou nochtans wenselijk zijn om de groei aan dieren die worden opgevangen, beter te spreiden en de transporten van de plekken van vondst tot de centra te verkleinen.
De financiering stemt dus helemaal niet meer overeen met de huidige realiteit. Daardoor moeten de VOC’s zelf, vaak instabiele, inkomsten genereren om de werking te blijven bekostigen. Dat vraagt veel tijd en energie die ze beter aan het professioneel verzorgen van dieren zouden kunnen besteden.
Minister, wat zult u doen om de VOC’s de financiering te geven waarop ze eigenlijk recht hebben? Bent u bereid om de gesloten enveloppe waarover beslist is in 2016, op te heffen en dus het totaalbedrag op te trekken?
Hoe ziet u de verdere uitbouw van een netwerk van VOC’s? Door het sterk stijgend aantal dieren dat wordt binnengebracht, lijkt dit een noodzaak. Wat is uw visie hierop?
De heer Tobback heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, ik ga de situatie, duidelijk geschetst door collega Steenwegen, niet herhalen.
Samengevat beantwoordt de financiering van de VOC’s niet meer aan de vragen die worden gesteld. Er zijn de vragen van het publiek, dat hoe langer hoe meer de weg vindt en hoe langer hoe meer dieren aanbiedt voor noodzakelijke zorg, en er zijn de noden en de vragen van de overheden. Ook voor wetenschappelijk onderzoek wordt er door de VOC’s samengewerkt met het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB), met dierenartsen, met verschillende instellingen. De bevraging neemt dus toe, maar de financiering vanuit Vlaanderen en vanuit het Soortenbesluit volgt al jaren niet. Dit gebeurde trouwens op een arbitraire manier, want de reden voor het afsluiten van de pot in 2016 is niet geweldig duidelijk.
Het is tijd dat de Vlaamse overheid duidelijkheid schept over waar ze naartoe wil met de VOC’s. Vandaag moet men hoe langer hoe meer dieren weigeren. Men komt in concurrentie met elkaar waardoor er in bepaalde regio's duidelijk te weinig aanbod is, maar geen ruimte om dat te vergroten. Deze situatie is voor niemand goed. Sommige VOC’s beginnen ook een asiel voor huisdieren te runnen of beginnen een soort van dierentuin te worden. Het is in de meeste gevallen goed bedoeld, maar het risico op problemen en complicaties door het combineren van al die functies, is aanwezig. Hoe meer mensen creatief moeten worden, hoe groter de kans dat er al eens een wiel afdraait.
Minister, wat is de stand van zaken van de aangekondigde herziening van het Soortenbesluit?
Bent u bereid om in die herziening ook een echte structurele verhoging van de subsidies voor de opvangcentra voor vogels en wilde dieren – die worden ook opgevangen – op te nemen en duidelijkheid te scheppen over hun functie in de toekomst?
Worden de VOC’s zelf of Vogelbescherming Vlaanderen ook betrokken bij de herziening van het Soortenbesluit?
De heer De Bruyn heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, de situatie is voldoende geschetst. Ik ga dus kort zijn. Beide collega's hebben terecht verwezen naar de professionalisering die we de laatste jaren bij de Vlaamse vogelopvangcentra hebben gezien.
We kunnen dat enkel toejuichen. Op die manier krijgen we experten die met beide voeten in het veld staan, maar die ook voldoende vertrouwd zijn met de noodzaak aan een wetenschappelijk onderbouwde benadering en opvolging van de vogels en wilde dieren – u hebt volkomen gelijk, collega Tobback, dat het om veel meer dan vogels gaat – die hun worden toevertrouwd.
Ook hun werking met vrijwilligers is steeds professioneler en beter georganiseerd zodat we hen in het volste vertrouwen beschouwen als partners in het voeren van het beleid dat we samen belangrijk vinden.
Aan de andere kant stellen we vast dat koken geld kost en dat men bereid is – en dat is mooi en maatschappelijk verantwoord – heel veel tijd en energie te stoppen in iets waarin men gelooft. Men moet daarvoor natuurlijk de nodige middelen en ondersteuning krijgen van de overheid, zeker als men aan de voorwaarden voldoet die duidelijk zijn geschetst.
Tegen de achtergrond van grote waardering voor het werk dat de VOC’s doen, heb ik de volgende vragen.
Minister, doet u samen met ons de vaststelling dat de VOC’s belangrijke partners zijn geworden die een grote rol spelen in het beschermen van onze natuur en bijdragen aan het verruimen van het draagvlak voor het beschermen van die natuur?
Kunt u schetsen hoe de financiering op dit moment precies verloopt, want daar is toch wat onduidelijkheid over? Ziet u mogelijkheden om de VOC’s in de toekomst op structurele wijze te ondersteunen?
Minister Demir heeft het woord.
Collega's, jullie hebben gelijk. Ik kan alleen maar bevestigen dat de VOC’s veel meer doen – en dat is doorheen de jaren zo gegroeid – dan hun oorspronkelijke opdracht. Ze hebben ook een educatieve rol en een eerstelijnsrol.
Ik zal de financiële mogelijkheden bekijken om volgend jaar het volledige bedrag te kunnen voorzien. Ik wil dat samen doen met de herziening van het Soortenbesluit, wat wordt voorbereid door het Agentschap voor Natuur en Bos. De voorbereiding zal binnenkort aan het kabinet worden bezorgd. Het is de bedoeling dat ik dan in overleg ga met de betrokken sectoren om te herziening te bespreken.
De subsidies worden berekend aan de hand van enkele basiscriteria waaraan de VOC’s moeten voldoen zoals bepaald in het Soortenbesluit van 15 mei 2009. Dat is ook al heel lang geleden en ik denk dat er intussen heel wat bij is gekomen. Deze subsidie kan worden opgesplitst in twee grote delen: werkingssubsidie en personeelssubsidie. De personeelssubsidie wordt onder andere bepaald door het aantal halftijdse medewerkers. Doorheen de jaren zien we bij een toenemend aantal VOC’s inderdaad een maximale inbreng van het aantal halftijdse personeelsleden, waardoor de subsidie, waar ze recht op hebben volgens het Soortenbesluit, stijgt.
Ik denk dat iedereen zich bewust is van het stijgend aantal opgevangen dieren en de daarmee samenhangende druk op de VOC’s. Het lijkt mij de logica zelve dat ik dit bekijk en dat ik hiervoor middelen vrijmaak.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Collega's, ik dank jullie om aan te sluiten.
Minister, u zult het bekijken, en dat is een goede zaak. Ik denk dat we het eens zijn dat er een hele evolutie is geweest waar we aan tegemoet moeten komen. We zien allemaal het belang ervan in. Als we meer zorg dragen voor onze natuur en meer natuur creëren, dan zullen deze vragen toenemen, en dat is een goede zaak.
Een systeem van een gesloten beurs is een waarborg voor de overheid: er is een bepaald bedrag dat men niet laat ontsporen door heel veel nieuwe initiatieven toe te laten. Er wordt een rem op gezet. Ik kan daar wel een beetje begrip voor opbrengen.
Minister, u heb niet geantwoord op mijn vraag over uw visie hierover. Als we kijken naar hoeveel opvangcentra er vandaag zijn, moeten we tot de conclusie komen dat, door het grote aantal dieren dat moet worden opgevangen en de geografische spreiding, men waarschijnlijk moet evolueren naar iets meer centra, in het belang van de dieren die worden opgevangen en de afstand die moet worden afgelegd. Kunt u daarover nog iets zeggen? Het zou goed zijn dat er een visie wordt ontwikkeld, ook met de sector, zodat we tot een standpunt komen over een netwerk van vogelopvangcentra om de taken op een goede manier uit te voeren.
Personeelsbestanden is één zaak, maar ook de kwalificaties van het personeel zijn sterk geëvolueerd. Collega's en ikzelf hebben erop gewezen dat de taken enorm zijn veranderd. Men werkt bijvoorbeeld veel meer mee aan onderzoek, men moet ziektes en plagen opsporen enzovoort. De barema's, die heel laag zijn en voorzien waren voor dierenverzorgers, beantwoorden ook niet meer aan de huidige taken. Men zou dit eens moeten bekijken en overleggen met de mensen uit de sector hoe men dit kan aanpassen.
Minister, hoe ziet u de toekomst van de sector en het netwerk van vogelopvangcentra in de toekomst?
De heer Tobback heeft het woord.
Minister, het is altijd even schrikken als men vanuit de oppositie een vraag stelt aan de minister die zegt dat men gelijk heeft. Op zich is dat een prettige maar enigszins verwarrende ervaring. Voor dat deel van uw antwoord, bent u alvast erg bedankt. Ik denk dat de waardering die u uitdrukt voor het geleverde werk in die vogelopvangcentra en de evolutie die er de voorbije jaren is geweest, zeer terecht is en in de verf mag worden gezet.
Ik deel wel de bezorgdheid van collega Steenwegen – en daar hebt u niet op geantwoord – over de betrokkenheid van de sector zelf bij het bepalen van wat er dan nodig is en waar ze echt mee geholpen zouden zijn. Ik denk dat het om meer gaat dan het subsidiebedrag actualiseren. Er moet echt rekening worden gehouden met de veranderde functie en de veranderde vragen en noden die aan die centra worden gesteld om op lange termijn een stabiele situatie te kunnen garanderen waarbij zowel de kwaliteit als de mogelijkheid om het werk voort te zetten, wordt gegarandeerd.
Ik wil toch nog een pleidooi houden om bij een herziening van het besluit de betrokkenen zelf erbij te betrekken. Alleen maar met ‘een lap erbij’ komt men er niet. Ik kreeg daar nog graag een antwoord op, maar voor de rest dank ik u voor het positieve antwoord.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Collega Tobback, misschien was die ‘u hebt gelijk’ vooral in mijn richting. Ik zit voorlopig niet in de oppositie en ik ben dat ook vooral niet van plan. Het was voor ons alle drie bedoeld. (Gelach)
Verknoei het nu niet, collega. We zijn net warm, constructief, positief samen bezig en nu wilt u het weer helemaal om zeep helpen. (Gelach)
Ik heb het hier ook in grote letters genoteerd.
Ik ben heel blij, collega’s, dat de minister ons gelijk geeft als we onze waardering uitspreken voor de professionalisering van de vogelopvangcentra, voor de steeds groter wordende maatschappelijke taak die zij vervullen en ook voor de grote betekenis daarvan voor het in stand houden en het beschermen van onze nog altijd heel erg kwetsbare natuur.
Minister, in dat opzicht ben ik ook blij dat u aangeeft dat het voorziene subsidiebedrag opnieuw ‘losgemaakt’ wordt – als ik het zo mag uitdrukken. Ik vind dat een zeer mooi en zeer zinvol gebaar. Ik onthoud ook dat dit verder bekeken wordt – zo had ik het toch begrepen – in overleg met de sector. Dit gebeurt niet zonder meer vanuit uw kabinet, minister, maar er wordt in overleg met de sector gekeken naar de noden op middellange en lange termijn en naar hoe daarvoor een structuur kan worden voorzien.
Minister, ik wil toch nog even aanstippen dat ik heel goed uw voorzichtigheid en die van de hele Vlaamse Regering begrijp om subsidies ‘zonder rem’ aan te kondigen. Ook inzake andere maatschappelijke thema’s, bijvoorbeeld suïcidepreventie, zijn we het er allemaal over eens dat ‘goed’ nooit goed genoeg is. Er wordt daarbij ook altijd gekeken naar hoe we middelen het meest efficiënt kunnen inzetten. Er wordt dan op basis van klare, gemaakte afspraken bekeken wat er eventueel bijkomend kan gebeuren. Het is evenwel niet zo dat er, als er morgen vijfduizend extra oproepen zijn naar de Zelfmoordlijn, een automatisme in werking treedt waardoor er ook meer geld naar die Zelfmoordlijn stroomt. Het geeft de Zelfmoordlijn wel een argument om te zeggen: ‘Beste kabinet, beste Vlaamse overheid, laten we dat samen eens opnieuw bekijken.’ Dat vind ik een juiste benadering. Maar ik zou toch wel tot voorzichtigheid willen pleiten als het gaat over dat automatisme.
Minister Demir heeft het woord.
Collega De Bruyn, ik had het ook over de twee andere collega’s die hierover een zeer terechte vraag stelden. Juist is juist. Ik kan alleen maar zeggen dat ik het hiermee eens ben.
Collega Steenwegen, we gaan ook samen met de sector werken aan de visie. Het overleg hierover loopt, maar we zullen dit overleg uiteraard nog wat intensiever voeren, zodra de herziening van het ontwerp van het Soortenbesluit afgewerkt is door de administratie. Ik denk dat dit een sector is die de zaken heel goed kent en die ook de nodige knowhow en expertise heeft, om daar samen mee vorm aan te geven. Uiteraard zullen we ook daar bekijken hoe we dit verder kunnen professionaliseren. Dat hoort erbij, denk ik. Maar we zullen dit doen samen met de sector. Die gesprekken lopen. Wat de financiële mogelijkheden betreft: ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat er een stijgende druk is op die centra en dat we dit samen moeten bekijken met de herziening van het Soortenbesluit om dan begin volgend jaar op beide vlakken tot iets nieuws te komen. Die visie zal daar dus ook wel in zitten.
Collega Steenwegen, u hebt het woord voor een korte slotrepliek.
Voorzitter, ik hoor uw nadruk op het woord ‘kort’. Minister, ik denk inderdaad dat budgettering en visie in de toekomst samenhangen. Het is duidelijk dat er meer middelen nodig zijn dan vandaag. Het is ook duidelijk dat die middelen niet onuitputtelijk zijn. Die visie op waar we uiteindelijk naartoe willen, is belangrijk om daar dan de nodige middelen tegenover te zetten om professioneel op voldoende schaal de noodopvang en de andere taken die men ondertussen opneemt, te kunnen waarborgen. Ik kijk dus samen met u uit naar het aangepaste Soortenbesluit en wat daarin in de regeling gekoppeld wordt voor onze vogelopvangcentra.
De heer Tobback heeft het woord.
Ik ga me beperken tot het bedanken van de minister voor het positieve antwoord op zowel mijn vragen als op die van collega Steenwegen en collega De Bruyn.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Ik maak van mijn tijd gebruik om de collega’s te bedanken voor zoveel collegialiteit, maar wil in alle ernst ook nog de minister bedanken. Ik denk dat het voor iedereen duidelijk was dat er wat ongerustheid was in de sector. Ik denk dat een aantal collega’s daar terecht op gewezen hebben, en dat die ongerustheid in de sector dankzij dit antwoord weggenomen kan worden. De gesprekken zijn gaande. Zowel op het vlak van de visie als op dat van de budgettering zal men een bondgenoot vinden in de minister.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.