Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over het actieplan 'Vijf voor Taal'
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De minister van Economie heeft een actieplan aangekondigd om in te zetten op het verwerven van het Nederlands door onze werkzoekenden. Al jaren lag het aantal niet-werkende werkzoekenden die weinig tot geen kennis van het Nederlands hadden stabiel op 17 procent. Ik heb het net nog even opgezocht. Op dit moment zijn er 33.734 van onze werkzoekenden die weinig of geen kennis hebben van het Nederlands. Hun kansen op de arbeidsmarkt staan natuurlijk niet in verhouding tot mensen die wel Nederlands kennen. De groep werkzoekenden onder hen is wat kleiner dan vorig jaar, min 3 procent, maar bij mensen die wel Nederlands kennen, is dat min 13,4 procent. Kennis van het Nederlands is echt essentieel om te slagen op onze arbeidsmarkt.
Onderzoek toont aan dat activeringsmaatregelen met een directe link naar de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld de individuele beroepsopleiding (IBO) en andere vormen van werkplekleren, bij nieuwkomers en inburgeraars naar een meer duurzame vorm van tewerkstelling leidt. Goed nieuws: we zien dat het aantal unieke gebruikers van taalcoaching stijgt. Specifiek is het aantal gebruikers van de cursus Nederlands op de Opleidingsvloer (NODO) in de periode 2016 tot 2019 gestegen met 25 procent. Het gaat nog altijd over een relatief kleine groep in absolute cijfers.
Voor taalcoaching bij de IBO’s steeg dit aantal in diezelfde periode met maar liefst 286 procent. Het aandeel anderstalige klanten in beroepsopleiding steeg van 7,9 naar 11,9 procent in 2019. We zien dus wel dat er nog marge is om dit aantal trajecten nog te verhogen. Dat zijn positieve zaken of inspanningen van VDAB om mensen het Nederlands machtig te laten worden. Maar het was allemaal nog wat te weinig om echt het verschil te maken. Het aandeel mensen die het Nederlands niet machtig zijn in de werkzoekendenpopulatie blijft al vele jaren constant.
Het is goed, minister, dat u extra investeert: 5 miljoen euro om de positie van mensen met een taalachterstand op de arbeidsmarkt te versterken. De intensiteit van begeleiding die nodig is om de weg naar de arbeidsmarkt te vinden, wordt beïnvloed door verschillende kenmerken. Vaak staan nieuwkomers nog te ver van de arbeidsmarkt om in de activeringsmaatregelen te stappen. De juiste screening van taalinschatting zal belangrijk zijn. Voor mensen van wie het Nederlands niet de moedertaal is, kan het taalaanbod, naar analogie van competenties en vaardigheden, een onderdeel zijn van levenslang leren, een van de mantra’s van deze Vlaamse Regering. Via terugkerende leermomenten kan men het niveau van het Nederlands op peil houden en verder verbeteren. Dat is bijzonder belangrijk. We moeten niet alleen inzetten op het verwerven van het Nederlands maar ook op het behouden en versterken.
We zien ook dat 90 procent van de beschikbare vacatures een goede kennis van het Nederlands vraagt. Om werkgevers te verleiden om anderstalige werkzoekenden hiervoor in aanmerking te laten komen, zullen in dit geval ook de werkgevers ondersteund worden. Informatieverstrekking over de competenties en taalkennis zal belangrijk zijn om vraag en aanbod met elkaar te matchen.
Kortom, er ligt heel wat werk op de plank. Daarom deze vragen, minister.
Hoe verloopt de screening en taalinschatting van anderstaligen? Wordt dat door VDAB gedaan of door externe partners? Wat zal er concreet veranderen op dat vlak?
Hoe ziet het opleidingsaanbod eruit? Elke anderstalige krijgt een taaltraject voorgelegd. Worden de cursisten hiervoor met elkaar in contact gebracht voor bijkomende leermomenten samen of is dit een individueel model?
Worden er voor het opleidingsaanbod samenwerkingsverbanden opgestart met onderwijscentra?
Hoe kunnen we anderstaligen aantrekkelijk maken voor werkgevers zodat Nederlands leren op de werkvloer realiseerbaar wordt wanneer de taalvereisten onrealistisch hoog liggen? Hoe gaan we werkgevers hierin ondersteunen?
Op welke manier worden anderstaligen ondersteund bij de integratie op de werkvloer om de terugval in werkloosheid tijdens het cruciale eerste jaar van tewerkstelling te vermijden?
Hoe zal VDAB in samenwerking met partners een passende dienstverlening uitwerken om de werkgevers te ondersteunen?
Welke sancties worden voorzien bij het niet volgen van de taaltrajecten of het onvoldoende leveren van inspanningen?
De heer Ronse heeft het woord.
Taalkennis op de werkvloer is natuurlijk een heel belangrijk thema. We mogen het belang daarvan niet onderschatten. Ik ga niet herhalen wat al allemaal al gezegd is. Een aantal elementen die voor ons zeer belangrijk zijn, zijn de vijf actiepunten, waaronder de inschatting van de taalvaardigheid en het vereiste taalniveau voor de baan en de inzet van digitalisering en apps. Voor ons zijn er twee aspecten uit het actieplan heel belangrijk: het voorzien van nazorg en ook de aanklampende opvolging, namelijk ervoor zorgen dat de werkzoekende via dat fameuze afsprakenblad inspanningen die geleverd moeten worden, ook effectief zal leveren. Dat betekent dat wie een taalopleiding weigert of niet afwerkt, gesanctioneerd kan worden.
Ooit hebben we eens cijfers gezien van mensen die geen job vonden vanwege hun taal. Mijn eerste reactie was toen ook: kunnen we hen niet beter begeleiden of ondersteunen? Maar als je kijkt naar al datgene wat we al hebben qua begeleidingsinstrumentarium en ondersteuningszaken, dan is het bijna onvergeeflijk dat je de taal nog niet kent. Ik vind het goed dat die aanklampende opvolging in het actieplan ‘Vijf voor Taal’ nu ook zo’n centrale plaats krijgt.
Minister, desalniettemin heb ik concrete vragen. Er zijn extra middelen. Waar gaan die nu op worden ingezet? Op welke manier verschilt dat van het huidige aanbod? Gaat dat over meer taalcoaches? Wordt er samengewerkt met andere partners?
Op pagina 8 lezen we dat de ondersteuningsinitiatieven voor werkgevers niet altijd op elkaar afgestemd zijn en dat men door de bomen het bos niet ziet. Op welke manier kunnen we dat vereenvoudigen en op elkaar afstemmen?
Op welke manier wordt het taalniveau van de werkzoekende en het vereiste taalniveau voor de job ingeschat? Hoe verloopt die screening? Wordt er een taalscreening aangeboden voor iedere werkzoekende met een beperkte tot geen kennis van het Nederlands? Hoe worden werkgevers daarbij betrokken?
Er komt ook een app. Wat is de timing en doelstelling daarvan? Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
Een taal leer je voornamelijk al doende. Daarom is het belangrijk om voldoende oefenkansen te voorzien. Op welke manier kunnen we dat voorzien voor werkzoekenden? Ik vermoed: onder andere via werkplekken.
Hoe zal worden ingegrepen als een werkzoekende de taalopleiding weigert of niet afwerkt? Wat zijn daar dan de procedures?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik had de ambitie om onze vragen deze voormiddag af te werken, maar deze vragen alleen al zijn een voormiddagvullend programma, de antwoorden erop ook. Het is natuurlijk een superbelangrijke problematiek. Ik ben eigenlijk ook wel blij met de aandacht die jullie eraan geven.
Ik start met een citaat van Guido Gezelle, ons allen welbekend: “De Vlaamse taal is wonderzoet voor wie haar geen geweld aandoet.” Ik zeg dit om een aanvulling te doen. De taal is niet alleen wonderzoet, maar als je de taal spreekt, verhoog je heel fors je kansen op de arbeidsmarkt.
Samen met jullie ben ik zeer tevreden dat het talenplan ‘Vijf voor Taal’ er nu ook is. We hebben het hier al vaak over de kennis van het Nederlands gehad en hoe de kennis van het Nederlands je kansen op de arbeidsmarkt verhoogt. Met ‘Vijf voor Taal’ wil ik specifiek ook die 17 procent werkzoekenden aanspreken die geen of een beperkte kennis van het Nederlands hebben. Dit door hun het Nederlands aan te leren, maar ook door hun latere werkgevers en collega’s hen hierin te laten begeleiden. Een werkplek blijft natuurlijk in de eerste plaats een werkplek, dat vind ik absoluut. Maar mits de nodige ondersteuning is de werkvloer ook de ideale plek om Nederlands aan te leren. Hetzelfde geldt ook voor de opleidingsvloer.
Voor dit talenplan voorzien we via ‘Alle hens aan dek’ 5 miljoen euro om het verschil te kunnen maken. Het is mijn bedoeling om die 5 miljoen euro echt bij de anderstaligen en de werk- en opleidingsomgeving in te zetten. De algemene doelstelling is het verhogen van de tewerkstellingsgraad van mensen met een taalachterstand. De focus ligt niet enkel op de persoon met een taalachterstand zelf, maar ook op zijn werkomgeving. Ik ben er namelijk van overtuigd dat je ook de werkgevers voldoende ondersteuning moet bieden als ze iemand met een taalachterstand in dienst nemen. Dan verhoog je de kans op een duurzame tewerkstelling. Zeker in het eerste jaar is dat van belang.
We bekijken samen met VDAB op welke concrete acties het budget ingezet kan worden. Dat wordt de komende weken gefinaliseerd. Koken kost geld, maar het hangt ook af van de chef-kok die in de potten roert hoeveel alles kost. Er zijn een aantal acties die we perfect kunnen inbedden binnen de bestaande werking van VDAB. Het moet niet altijd meer kosten, het kan ook een reorganisatie zijn die ertoe leidt dat je het budget beter kunt inzetten. Op dit ogenblik zijn er 146 taalcoaches aan de slag bij VDAB. We zijn dus nu het budgettaire plaatje aan het bekijken om onze nieuwe acties in te passen.
De hoofddoelstelling moet zijn om personen met een taalachterstand zo snel mogelijk duurzaam aan het werk te krijgen. We werken via trajecten op maat, waarbij er rekening gehouden wordt met de al bestaande talenkennis, de interesses van de werkzoekende enzovoort. Om te weten hoever iemand staat met zijn kennis van het Nederlands, wordt bij het begin van het traject bij VDAB een taalinschatting gemaakt. Dat kan op een aantal manieren. Sommige werkzoekenden zullen al in het bezit zijn van een onderwijsdiploma dat ze behaald hebben in een onderwijsinstelling. Dat kan een centrum voor basiseducatie zijn, of een centrum voor volwassenenonderwijs. Het behaalde attest is automatisch te raadplegen in het klantendossier dankzij de automatische koppeling met de Leer- en Ervaringsbewijzendatabank (LED).
Maar het is niet altijd zo eenvoudig. Voor werkzoekenden zonder zo’n attest of met een verouderd attest, moet er bij de intake een nieuwe inschatting gebeuren. Dat kan extern, collega’s Ronse en Bothuyne, maar dat kan ook intern bij VDAB. Als je het extern doet, gebeurt dat grotendeels bij het Agentschap Integratie en Inburgering (AgII). Als het bij VDAB gebeurt, zijn er twee mogelijkheden. Ten eerste: de bemiddelaar doet eerst een eerste globale inschatting. De taalinstructeurs Nederlands Tweede Taal (NT2) van VDAB leiden bemiddelaars op om dat te doen. De bemiddelaars zullen dit kunnen doen op basis van de beschikbare recente attesten. Ten tweede, als die niet ter beschikking zijn, zal de screening gebeuren door de NT2-instructeur. Die inschatting is natuurlijk geen nattevingerwerk. De NT2-instructeurs hebben een toolbox, die VDAB ontwikkeld heeft, om de taalinschatting grondig te doen en waarbij de mondelinge en schriftelijke vaardigheden gemeten worden.
In het klantendossier wordt vervolgens de talenkennis van de werkzoekende bijgehouden. Na het volgen van een taalopleiding wordt de score dan aangepast. Tot voor kort waren er drie niveaus om de talenkennis te omschrijven. Nu gaan we naar zes niveaus, gebaseerd op het Europees Referentiekader voor Moderne en Vreemde Talen. Men zou kunnen zeggen: waarom doen we dat? We kunnen op deze wijze het taalniveau van de werkzoekende veel nauwkeuriger inschatten en er kan dus nog gemakkelijker een passend opleidings- of werkaanbod gedaan worden.
Dan wat betreft de betrokkenheid van de werkgevers. We moeten een gezonde balans vinden tussen iemand niet te lang in de werkloosheid houden om een opleiding Nederlands te krijgen enerzijds en iemand zonder enige kennis van het Nederlands naar de arbeidsmarkt te sturen anderzijds.
Rekening houdend met de interesses en talenten van de werkzoekende, proberen we die zo snel mogelijk toe te leiden naar een job of een opleiding. Je mag die talenkennis niet uit het oog verliezen. Ik vind het dus niet oké om iemand met een taalachterstand snel snel te bemiddelen naar een job waarbij geen kennis van het Nederlands vereist is. Dan blijf je natuurlijk met die taalachterstand zitten. Dat betekent dat, als die job wegvalt, je een vogel voor de kat kunt zijn in een volgende job. Daarom willen we die 17 procent werkzoekenden zonder of met een beperkte kennis van het Nederlands zo snel mogelijk toeleiden naar een job binnen hun interessegebied, maar mét taalondersteuning op de werkvloer en voldoende oefenmomenten. Anders blijft het dweilen met de kraan open.
In 90 procent van de vacatures vraagt een werkgever een goede tot zeer goede kennis van het Nederlands. En dat is logisch. Mensen willen dat hun onderneming draait. Maar zo sluit je natuurlijk wel uit dat de werkplek een plaats kan zijn waar het Nederlands aangeleerd kan worden. Vandaar dat we nu gaan werken met taalprofielen. Een taalprofiel is een inventaris van de taken die een werknemer moet vervullen en waarvoor specifiek de kennis van het Nederlands noodzakelijk is. Daarnaast toont een taalprofiel aan werkgevers waar er nog meer taaloefenmomenten ingebouwd moeten worden, bijvoorbeeld contacten met collega’s, en waar er drempels zitten, bijvoorbeeld het lezen van complexe veiligheidsfiches.
Op basis van zo’n taalprofiel kan de werkgever dan een beroep doen op het taalondersteuningsaanbod op de werkvloer. Dat kan bijvoorbeeld via de coaches van Nederlands op de Werkvloer (NODW+) waarbij de werknemer met een taalachterstand op de werkvloer wordt begeleid om zijn kennis van het Nederlands op te krikken en waarbij zijn collega’s tips krijgen over hoe ze met hun collega met een taalachterstand kunnen communiceren. Ik heb trouwens al schitterende voorbeelden gezien van bedrijven waarin met pictogrammen gewerkt wordt om mensen heel snel onze taal aan te leren.
Voorzitter, u vroeg hoe het opleidingsaanbod eruitziet. Door een grondige taalinschatting te maken, kan er een traject op maat aangeboden worden. Het is dus niet zo dat er een modeltraject bestaat waar iedereen in moet passen.
Ik geef het voorbeeld van een werkzoekende met een taalachterstand die onlangs een diploma als lasser heeft behaald. Bij de intake bij VDAB zal al snel vastgesteld kunnen worden dat een beroepsopleiding in dat geval niet nuttig is. Wel kan het nuttig zijn om een basis Nederlands aan te leren zodat veiligheidsinstructies op de werkvloer kunnen worden begrepen en gevolgd. Dat kan gebeuren op de werkvloer. Toegepast op het voorbeeld, zal de opleiding Nederlands dan plaatsvinden in groep bij VDAB of op de werkplek, waarbij individuele ondersteuning voorzien wordt. In beide gevallen kan het gaan om fysieke begeleiding of begeleiding op afstand. Dat wordt bepaald in functie van de noden van de werkzoekende.
Collega Ronse, de coronacrisis heeft ons, nog meer dan voorheen, een beroep leren doen op digitale applicaties. VDAB heeft een webapplicatie ontwikkeld, ‘Uitsprekend’, waarmee een persoon met een taalachterstand zijn talenkennis, en specifiek de uitspraak, kan oefenen. Ook voor West-Vlamingen kan dat zeer nuttig zijn. Daarnaast ontwikkelde VDAB, samen met de landbouworganisaties, de FACT-app om land- en tuinbouwers ondersteuning te bieden bij het communiceren met hun seizoenarbeiders. Die digitale leer- en ondersteuningsmiddelen ontwikkelen we verder als aanvulling op het bestaande aanbod.
Dan kom ik tot de vragen die te maken hebben met de band met het onderwijs. Ik denk dat het voor de aandachtige luisteraar al duidelijk is dat VDAB samenwerkt met heel veel verschillende partners, zoals de centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s), de centra voor basiseducatie (CBE’s) en het Agentschap Integratie en Inburgering. Het antwoord op uw vraag is dus: ‘absoluut ja!’.
Collega Bothuyne, u stelde een vraag over het vermijden van de terugval in de werkloosheid. Zoals ik al zei bij het begin van mijn antwoord, is het van belang om, bijvoorbeeld door voldoende oefenmomenten op de werkvloer, een stevige basis Nederlands te verwerven. Daarom zetten we extra in op het systeem van de individuele beroepsopleiding met taalcoaching (IBOT). Zoals u terecht aangaf in uw vraag, collega Bothuyne, stijgt het aantal IBOT’s. Maar het mag echt nog meer zijn. Door van de IBOT een standaard te maken, zouden we meer duurzame mogelijkheden kunnen creëren voor een goede loopbaan. Een taalinstructeur van VDAB komt dan tijdens de individuele beroepsopleiding op de werkvloer om de persoon met een taalachterstand en de Nederlandstalige collega’s te coachen. Naast IBOT kan een werkgever ook een beroep doen op het systeem van job- en taalcoaching. Net zoals IBOT is dat gratis en krijgt de werkgever ondersteuning op maat op de werkvloer.
Zoals jullie merken, richten we ons dus niet alleen op de werknemer maar willen we ook de werkgever voldoende ondersteuning bieden om de kansen op duurzaamheid te verhogen.
Daarnaast – en dat is een nieuwigheid – wil ik op sleutelmomenten in een loopbaan de taalinschatting herhalen, bijvoorbeeld wanneer iemand verandert van job of wanneer hij een opleiding gevolgd heeft. Als dan een terugval in de kennis van het Nederlands wordt vastgesteld, kan er tijdig ingegrepen worden en een gepast remediëringsaanbod voorzien worden. In de uitvoering van ‘Vijf voor Taal’ moet dat nu dus concreet vormgegeven worden. Dat zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren door een zelftest of door een test door de bemiddelaar wanneer de betrokkene opnieuw langskomt na een opleiding te hebben gevolgd of gewerkt te hebben.
Dan kom ik tot de vragen over de dienstverlening. Bij de opmaak van ‘Vijf voor Taal’ heb ik me verdiept in het VDAB-aanbod voor mensen met een taalachterstand, maar ook in het aanbod dat er is voor werkgevers die een persoon met een taalachterstand aanwerven. Ik heb daarbij vastgesteld dat het zowel voor de persoon met een taalachterstand als voor de werkgevers bijzonder moeilijk is om een globaal zicht te krijgen op het beschikbare VDAB-aanbod. Dat lijkt soms op een oerwoud. Op een gegeven moment had ik het gevoel: laat maar zitten. En dat is natuurlijk niet de bedoeling. Dat vind ik een ontzettend belangrijk werkpunt voor VDAB: zorg ervoor dat het bestaande aanbod gemakkelijk en helder toegankelijk is.
Daarom is er gevraagd om een landingspagina te maken op de website waar de werkgever alle info gebundeld kan terugvinden over de vormen van taalcoaching op de werkvloer die worden aangeboden door VDAB of door de partners. Ook voor werkzoekenden moet er een landingspagina zijn, met de ondersteuningsmogelijkheden die er zijn in hun zoektocht naar een job of een opleiding.
Ik kom tot de sancties. VDAB maakt met de werkzoekenden afspraken over het traject naar werk. Voor een werkzoekende met een taalachterstand kan dat gaan om het volgen van een opleiding Nederlands. Als blijkt dat die afspraken niet worden nageleefd, dan is het eenvoudig: dan kan de controledienst absoluut overgaan tot sanctionering. VDAB rapporteert daar ook over, via het jaarverslag. Dat is altijd een heel populair moment.
Collega’s, tot slot nog een woordje duiding, als sympathieke noot. Waarom heb ik verwezen naar Guido Gezelle? Enerzijds had dat te maken met de taal. Maar toen ik nog minister van Onderwijs was, heb ik een nieuw decreet inzake het deeltijds kunstonderwijs gemaakt. Mevrouw Gennez, u zult dat nog wel weten. We hebben toen niet langer een verplicht repertoire opgelegd. Guido Gezelle behoorde daartoe in de opleiding Drama. Ik heb daar van de Guido Gezellefans wel wat commentaar op gekregen, en hoop dit bij dezen te hebben rechtgezet door hem een heel bijzondere vermelding te geven.
Minister, dank u wel voor het uitgebreide antwoord. Het thema verdient ook wel een uitgebreid antwoord, en vooral een uitgebreid actieplan. Het blijkt heel duidelijk uit uw antwoord dat daar goed werk van wordt gemaakt. Dat we daar inspanningen voor moeten leveren, is iets waar ik al vele jaren in het parlement op hamer. Het is goed dat de Vlaamse Regering en VDAB daar nu de nodige prioriteit aan geven.
We zitten met ongeveer 34.000 mensen die de taal niet machtig zijn en ingeschreven zijn als werkzoekende bij VDAB. Dat cijfer is al vele jaren vrij constant. Het maskeert wel een aantal bewegingen erachter. Ik stel vast dat meer dan de helft daarvan langer dan een jaar werkzoekend is. Die mensen hebben dus al een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Ik hoop dat daaraan bij de screening ook voldoende aandacht wordt gegeven, dat men hen vastneemt om hun een traject op maat te kunnen geven. Dus, bijzondere aandacht voor de mensen die al langdurig werkzoekend zijn en de taal niet machtig zijn, dat lijkt me een belangrijke bijkomende vraag.
Ik ben blij dat u ook erkent dat we ook de werkgevers moeten meekrijgen in dezen. Iemand met een taalachterstand aanwerven is altijd een uitdaging. Het is cruciaal om ook hen mee te krijgen en hen op een goede manier te ondersteunen. Wordt daar ook in de sectorconvenanten een actie van gemaakt? Kunnen we ook via dat kanaal misschien meer werkgevers overtuigen van de toolbox die VDAB op dat … (onverstaanbaar) … aan te bieden?
Die draaideurwerkloosheid moeten we echt vermijden. Vroeger heeft VDAB altijd de snelste weg naar werk als motto gehanteerd, ook voor deze groep. Het is niet omdat iemand aan het werk is dat dat op een duurzame manier gebeurt. Als die taalkennis niet op punt wordt gesteld of gehouden, dan dreigt er heel snel opnieuw werkloosheid te ontstaan, en dat moeten we vermijden. We moeten dus echt inzetten op het op een duurzame manier laten verwerven van die taalkennis.
Ik heb nog een vraag over de rapportering. Er is ook een stok achter de deur. Taaltrajecten worden aangeboden. Er worden inspanningen geleverd, door VDAB, werkgevers, sectoren, opleidingscentra. We verwachten ook inspanningen van die anderstalige werkzoekenden. Ik hoop dus dat er bij de monitoring vanaf nu ook bij de sanctionering rekening kan worden gehouden met het al dan niet gaan over een taaltraject voor de betrokkene, zodat we ook op dat punt de resultaten van het actieplan kunnen opvolgen.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, u zult misschien niet meteen kunnen antwoorden op mijn eerste vraag. Misschien zal ik een schriftelijke vraag stellen. Hebben we vandaag eigenlijk al cijfergegevens over de bereidheid van anderstalige werkzoekenden om effectief in te gaan op het aanbod, dat trouwens al een aantal jaren bestaat? Dat VDAB inzet op taal, is immers natuurlijk niet nieuw. Hebben we daar een zicht op? Hebben we bijvoorbeeld ook zicht op het aantal sancties dat uitgesproken is omdat men niet wilde deelnemen aan initiatieven om het taalniveau te versterken?
Mijn tweede vraag sluit een beetje aan bij wat de heer Bothuyne zei. Hoeveel van de langdurig werkzoekenden hebben effectief het luik taal als grootste knelpunt? Kan er ook op die groep prioritair gewerkt worden met extra taalopleidingen en, uiteraard, dat aanklampend taalbeleid?
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Dit onderwerp is inderdaad belangrijk. Er moet de nodige aandacht aan besteed worden, want het kennen van de taal, van het Nederlands is effectief een instap naar werk. Het geeft me dus een beetje een dubbel gevoel. Moeten ze Nederlands kennen? Ja, uiteraard, want zonder de taal geraken ze er inderdaad niet. De vraag is natuurlijk of de Vlaamse overheid dat allemaal moet bekostigen. Van onze kant zouden we eerder geneigd zijn om te zeggen: neen, de Vlaamse overheid moet dat allemaal niet bekostigen als al die initiatieven zomaar gebeuren zonder voorwaarden. Wat bedoel ik daarmee? Ik heb er zelf al een aantal schriftelijke vragen over gesteld: de Vlaamse overheid investeert onnoemelijk veel in taalprojecten. Er zijn zowel vrijwillige als verplichte trajecten rond het aanleren van de Nederlandse taal. Het is eigenlijk geen excuus meer wanneer je de taal niet kent, rekening houdende met de middelen die worden ingezet door zowel u, als minister van Werk, als minister Somers, verantwoordelijk voor de inburgering en de integratie. Het is echt een heel belangrijk onderwerp. We moeten afstappen van alle vormen van vrijwilligheid. We moeten vooral werken aan een evaluatie van studenten die meedoen of een evaluatie van al die trajecten, om na te gaan hoeveel procent er effectief doorstroomt naar werk, rekening houdende met alle cursussen die ze hebben kunnen volgen.
Minister, ik steun u zeker in uw – hoe had u het genoemd – landingspagina rond het Nederlands, maar dat is inderdaad een kluwen. Je vindt er heel veel informatie, maar het is heel moeilijk om te bundelen hoe je het allemaal kunt gaan ondersteunen. Het is dus wel goed dat u werkt aan die landingspagina, want het is ook van belang dat we daar de werkgevers mee hebben. Ik heb het gevoel dat dit nu wel het geval is. Het is een win-winsituatie. Enerzijds voor de werkgever, als hij door de inspanningen die hij heeft geleverd toch een geschikt en competent persoon vindt om de job uit te oefenen waar hij een vacature voor heeft uitgeschreven. Anderzijds is het voor de werknemer ook van belang dat hij uiteindelijk die job vindt, werk heeft en dat hij zelf werk kan maken van een loon. Het is inderdaad heel belangrijk.
Ik vind het ook belangrijk dat u ondersteunt dat er eventueel sancties gegeven kunnen worden, natuurlijk om die vrijblijvendheid weg te werken, maar ook om echt te zeggen dat we de inspanningen die de overheid levert, respecteren en dat diegenen die de taal niet willen leren, eruit moeten. We moeten er echt voor zorgen dat iedereen die zich hier vestigt, werkwillig wordt en dat hij zijn steun biedt aan de maatschappij.
Hoe zult u eigenlijk overgaan tot het evalueren van studenten of stagiairs? Ik noem hen tijdelijk studenten of stagiairs, het zijn personen die in een traject naar werk zitten. Gaat u hen verder evalueren, verder opvolgen? Is het aanbod dat u aanbiedt, een verplicht aanbod? Hebt u cijfers van hoeveel er effectief doorstromen na zo’n taalbegeleidingstraject van Nederlands op de werkvloer? Hoe gaat u de sancties verder uitwerken en opvolgen?
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw uitgebreid antwoord. Ik vind het wel opvallend dat, naargelang over wie het gaat of wat het onderwerp is, termen als ‘sanctioneren’, ‘streng opvolgen’ of net helemaal niet en er zo voorzichtig mogelijk mee omspringen, bij de collega’s wel heel snel kunnen veranderen en dat het geweer van schouder wordt gewisseld. Opvallend vind ik dat.
Ik vind het vooral goed dat er wordt nagedacht over ‘on the job’ een taal leren, en niet over het ideologische keurslijf van eerst heel goed Nederlands leren en dan eventueel doorstromen naar de arbeidsmarkt. Ik denk dat we het er, voor alle duidelijkheid, allemaal over eens zijn dat Nederlands heel belangrijk is, dat het nodig is om te functioneren, om te communiceren, met elkaar overweg te kunnen. Maar het is ook belangrijk, als we onze arbeidsmarkt in die plooien willen leggen waar u ook volop voor gaat, namelijk die 80 procent tewerkstellingsgraad en het weer naar een gezondere arbeidsmarkt gaan na die hele coronacrisis, om iedereen in te zetten die daaraan wil meewerken. Dan is het goed dat men er niet te bekrompen mee omgaat, maar dat men echt kiest voor ‘on the job learning’. Het aangehaalde voorbeeld van pictogrammen enzovoort: dat zijn sporen waar verder op ingezet moet worden om ervoor te zorgen dat mensen én aan de slag geraken én beter Nederlands kunnen leren.
Er zijn al heel veel vragen gesteld, maar misschien hebt u het in uw uitgebreid antwoord aangehaald en is het mij ontgaan, minister. VDAB gaat nu ook inburgeraars die zich verplicht inschrijven, voor een stuk moeten begeleiden. Is VDAB daar voldoende voor gewapend? Hebben ze daar voldoende middelen voor? U hebt het kort over die 5 miljoen euro gehad die u volledig wilt laten terechtkomen bij de inburgeraars. Gaat dat voor een stuk daarover? Op welke manier wordt VDAB extra ondersteund om ervoor te zorgen dat ze de inburgeraars die zich verplicht moeten inschrijven, nu beter zullen kunnen begeleiden?
Het belangrijkste nieuws lijkt mij hier te zijn dat een Antwerpenaar het belang van het Nederlands erkent.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel voor de grote interesse en de vele aanvullende vragen.
Collega Bothuyne, wat uw vraag rond de link naar taal en de sectorconvenanten betreft, is er het addendum ‘Non-discriminatie en inclusie’. Onder het luik van inclusie kan zeker de weg naar het VDAB-aanbod geleid worden. Dat is een goede suggestie die u daar maakt, en die ik ook opneem. Sectoren werken – dat hebt u ook gezegd – al jarenlang mee aan een taalondersteuning op de werkvloer. Zie bijvoorbeeld de horecasector: die heeft een volledige gids van alles wat je in de keuken kunt vinden, en dan vertaald naar het Nederlands.
Wat de rapportage betreft, wordt er rekening gehouden met het al dan niet gevolgd hebben van een taaltraject bij sanctionering. Momenteel wordt er niet op individueel dossierniveau geturfd, maar ik kan dat zeker ook bekijken.
Ik kom tot de vraag van zowel collega Ronse als collega Bothuyne over de monitoring. Vandaag hebben we daar geen zicht op. Het is de bedoeling om stapsgewijs meer monitoring te voorzien, dus zeker ook over die sancties. Globaal vind ik trouwens dat er veel meer outputgegevens moeten komen bij VDAB. Men is soms dingen aan het doen en dan denkt men: wat is nu eigenlijk hetgeen ik gehaald heb? Ik ben soms verbaasd over dingen die ik niet weet en waarvan ik dacht dat we ze zouden kunnen weten.
De link naar langdurige werkloosheid of taalachterstand kan zeker gelegd worden door VDAB, dat kan wel. U kunt daar zeker een schriftelijke vraag over stellen. Ik denk dat ik die ook zal kunnen beantwoorden. Maar ik heb dat nu niet zomaar bij me. Sowieso wordt er bij elke intake aandacht besteed aan taal. Het zal dus bij die mensen vaak wat complexer zijn.
Collega Malfroot, u hebt inderdaad al heel veel schriftelijke vragen gesteld. Ik ben blij dat u dat ook zelf erkent. U kent ook mijn antwoord rond de investeringen in taal. Ik vind het van belang om daarin te investeren. Iemand die werkloos is, kost meer. Daar verschil ik, denk ik, een beetje van mening. Uw basishouding begrijp ik wel: als je werk wilt, moet je maar zorgen dat je Nederlands kent. Maar dat kost de samenleving natuurlijk ook heel veel. Werk hebben is ook de beste remedie om geïntegreerd te geraken.
Ik wil nu de sprong maken naar het meenemen van de werkgevers in dit verhaal. Een werkgever zal namelijk niet geïnteresseerd zijn in iemand die het Nederlands niet machtig is als daarvoor geen omkadering wordt voorzien. Je kan niet verwachten dat hij dat allemaal zelf doet.
We kunnen zeker cijfers geven over het aantal IBOT’s. Ik denk dat die ook beschikbaar zijn op de site van Talenplan.
Wat de sanctionering betreft, heb ik eerder, op vragen van collega Ronse en collega Bothuyne, al geantwoord dat er inderdaad een hiaat is op het vlak van de monitoring. Op dat vlak is er echt wel sprake van een woestijn. We moeten dit echt in handen pakken.
Het is wel mogelijk om te bekijken hoeveel werknemers hun job konden behouden na een stage. Dat is heel interessant, omdat we de weg naar duurzaamheid willen bewandelen.
Collega Annouri, de verplichte inschrijving voor inburgeraars zit niet vervat in die 5 miljoen euro. Dat wordt door VDAB opgenomen in de reguliere werking. Ik vind dat trouwens ook een kerntaak van VDAB. Die 5 miljoen euro is dus vooral bestemd voor alles daarrond, niet voor wat de corebusiness zou moeten zijn.
Minister, ik vind dit een bijzonder belangrijk actieplan, dat we in deze commissie kamerbreed steunen en dat we ook kamerbreed zullen opvolgen. We zijn blij met het extra accent op monitoring. Er werden in het verleden zeker acties ondernomen door VDAB, maar we moeten allemaal vaststellen dat het er te weinig waren en dat ze ook te weinig effectief waren. We hopen dat er, met de bijkomende stappen die gezet worden, effectieve resultaten geboekt worden en dat we het aantal werkzoekende mensen dat het Nederlands niet of nauwelijks machtig is, eindelijk kunnen laten dalen en dat we hen op en duurzame manier aan het werk kunnen helpen.
Ik ben ook blij met uw toezegging om meer samen te werken met de sectoren. Als het gaat over de horeca, wil ik u daar graag in ondersteunen met uw actieplan.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik denk inderdaad dat het niet gaat om zelfkritiek, minister. U kunt er niets aan doen. Maar ik denk wel dat we, als we een evidencebased beleid willen voeren, inzicht moeten hebben in het aantal mensen dat ingaat op het aanbod van die taalopleidingen. Het zou dus goed zijn, mocht er op dat vlak, parallel met het actieplan ‘Vijf voor Taal’, werk van gemaakt worden, zeker als het aanklampend beleid als heel belangrijk naar voren wordt geschoven.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.