Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het SAM-project in de Huizen van het Kind voor kinderen met taalachterstand
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Aan de orde zijn twee gekoppelde vragen om uitleg vanuit dezelfde fractie.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Voorzitter, de insteek van onze vragen om uitleg is wat anders, daarom hebben we er beiden een ingediend. In de welzijnssector is er heel wat beweging rond taaldiversiteit en hoe hiermee het best omgegaan wordt binnen de jeugdwerking, maar ook in het voorschoolse kader. In het onderwijs zijn er tal van initiatieven om de taalachterstand van kansarme leerlingen en/of leerlingen wier thuistaal niet het Nederlands is, aan te pakken, bijvoorbeeld via het stimuleren van kleuterparticipatie, een taalscreening Nederlands en desgevallend ook extra naschoolse lessen Nederlands.
Begeleiders in de kinderopvang en andere vrijwilligers en professionals in de voorschoolse sector zijn echter vaak de eerste en soms voor een hele tijd ook de enige sprekers van het Nederlands waarmee anderstalige kinderen en ouders op regelmatige basis in contact komen. Dat vormt een uitdaging, maar ook een hele verantwoordelijkheid voor kinderdagverblijven, consultatiebureaus en anderen die werken rond de doelgroep 0- tot 6-jarigen, zeker als actoren in het werkveld gewag maken van een algemene tendens waarbij de taalvaardigheid van peuters er duidelijk op achteruit blijkt te gaan. Peuters starten in het instapklasje met een woordenschat die in bepaalde gevallen niet verder reikt dan ‘mama’ en ‘papa’. Actoren op het terrein geven aan dat dit probleem al jaren sluimert, maar ook dat het al een merkbare weerslag heeft op de taalvaardigheid van deze kinderen doorheen hun verdere schoolcarrière.
Tegen deze achtergrond had ik graag de volgende vragen gesteld aan u, minister.
Is dit een bij u gekend probleem? In welke mate is er volgens u sprake van een achteruitgang van de taalvaardigheid?
Welk taalbeleid hanteert Kind en Gezin en hoe verhouden de thuistaal en het Nederlands zich tot elkaar?
In welke mate worden ouders gesensibiliseerd en ondersteund om voldoende aandacht te besteden aan de taalontwikkeling van hun peuter?
Op welke manier en tot welke leeftijd monitort Kind en Gezin de taalvaardigheid van peuters?
Zijn er volgens u, minister, bijkomende maatregelen nodig om de taalvaardigheid van peuters niet alleen beter te monitoren maar ook te verhogen?
De heer Daniëls heeft het woord.
Onze beide vragen om uitleg gaan over iets heel belangrijks, namelijk taalverwerving en taalachterstand. Bij mij is dat met een ietwat andere insteek.
In Sint-Katelijne-Waver bestaat al enkele jaren het SAM-project (steunpunt Mens en Samenleving). Het project wordt georganiseerd door het Huis van het Kind. Het gaat om een buddywerking voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen met kinderen uit de kleuterklas of lagere school. Wanneer een gezin in aanmerking komt, gaat een vrijwilliger of student langs aan huis om het gezin ondersteuning te bieden waar nodig. Het project aanvragen gebeurt via het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) of de directeur/zorgcoördinator van de school.
Tijdens het SAM-project probeert men steeds het hele gezin te betrekken in de begeleiding. Het is belangrijk om dat hier aan te stippen. Wanneer de vrijwilliger initieel komt om het kind te begeleiden, zal er steeds een ouder worden betrokken. Zo proberen ze de ouders te motiveren hun kinderen blijvend te motiveren en te helpen waar het kan. Ook in het onderwijs is dat heel cruciaal.
Ook nu, in tijden van corona, ligt het project gelukkig niet stil. Het Huis van het Kind doet er alles aan om de werking te laten doorgaan. Er zal daarom volop worden ingezet op buitenbegeleiding. De vrijwilligers kunnen in de tuin zitten, gaan wandelen met de kinderen of naar een speeltuin gaan. Door de toenemende taalachterstand probeert het SAM-project zich momenteel ook te focussen op het wegwerken hiervan. De vrijwilliger zal dan met de kinderen lezen en taalspelletjes spelen om de taalkennis te versterken – iets wat zeer belangrijk is, aangezien we weten dat een taalachterstand in het Nederlands verschillende problemen kan veroorzaken binnen de maatschappij.
Minister, welke rol ziet u voor de 294 Huizen van het Kind om mee te helpen in het wegwerken van de taalachterstand Nederlands bij kinderen? Beschikken Huizen van het Kind over voldoende vrijwilligers en over voldoende gekwalificeerde vrijwilligers – sta me toe dat ik dat onderscheid maak – om de kinderen met een taalachterstand Nederlands te ondersteunen? Krijgen deze vrijwilligers bijkomende opleiding om deze kinderen te ondersteunen om Nederlands te leren? Acht u de school een ideale actor in het doorschakelen van de leerlingen? Vindt u dat de Huizen van het Kind met de juiste leerlingen werken? Zult u in overleg met uw collega Ben Weyts bekijken wanneer kinderen het best worden doorverwezen naar de begeleiding van het Huis van het Kind? Gebeurt dat met zo min mogelijk planlast? Ziet u mogelijkheden om dit project uit te breiden naar andere gemeenten of er een Vlaams project van te maken in de schoot van de Huizen van het Kind?
Minister Beke heeft het woord.
Het klopt dat de toenemende taaldiversiteit voor uitdagingen zorgt, niet alleen in het onderwijs, maar ook in de sectoren kinderopvang en preventieve gezinsondersteuning.
Het is wel niet evident om in de leeftijd tussen 0 en 2,5 jaar een diagnose te stellen over mogelijke taalontwikkelingsproblemen. We weten dat bijvoorbeeld kansarmoede het risico op minder taalvaardigheid en meer leerachterstand kan vergroten, maar er zijn ook kinderen die zich gewoon trager ontwikkelen op het vlak van taal, maar die toch een normale taalvaardigheid hebben op latere leeftijd.
Kind en Gezin heeft een duidelijke visie op taalstimulering: een stevige basis in de thuistaal en het verwerven van het Nederlands.
In het aanbod van Kind en Gezin vertaalt zich dit nu in het maximaal ondersteunen van ouders om de taalontwikkeling van hun kind te stimuleren. Als er in gezinnen weinig taalstimulering is of geen Nederlands wordt gesproken met de kinderen, dan wordt met de ouders bekeken of het kind naar de kinderopvang, spel- en ontmoetingsplaatsen of naar een groepswerking voor kinderen en ouders kan gaan.
Een minimale kennis van het Nederlands stimuleert het leren van de taal, maar bevordert ook het welbevinden van kinderen bij hun start op school.
Het is cruciaal dat kinderen talen leren van personen die die talen zelf goed kennen. Daarom zetten we in op aanbod of netwerken rond gezinnen die dit kunnen opnemen.
Bij Kind en Gezin komt brede ontwikkeling van het kind en dus ook het stimuleren van taalontwikkeling aan bod in een groot aantal contacten met gezinnen. Om dit op een kwaliteitsvolle manier te kunnen doen, wordt volop ingezet op professionalisering.
Sinds 2011 kunnen medewerkers van Kind en Gezin zich aan de hand van een leermodule de basisinformatie en de achtergrond over taalontwikkeling en taalstimulering eigen maken. Deze leermodule werd recentelijk geactualiseerd op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten en actuele uitdagingen. Alle medewerkers zullen deze leermodule het komende jaar doornemen.
Het programma Boekstart en het Van Wiechenonderzoek met betrekking tot taalstimulering doorheen de dienstverlening van Kind en Gezin vormen een sterk geheel. Daarnaast wordt samengewerkt met een diversiteit aan lokale partners die ouders hierin ondersteunen.
Een van de vergunningsvoorwaarden van kinderopvanginitiatieven is dat werk wordt gemaakt van een taalbeleid, dat de Nederlandse taalverwerving van elk kind stimuleert met daarnaast positieve aandacht voor de taal die het kind in zijn thuismilieu spreekt.
Taalontwikkeling wordt binnen de dienstverlening van Kind en Gezin opgevolgd via het Van Wiechenonderzoek. Dit onderzoek volgt systematisch de ontwikkeling van baby’s en peuters voor verschillende ontwikkelingsgebieden. Als er bezorgdheid is over de taalontwikkeling wordt een vervolgcontact gepland om dit extra op te volgen. Als er een alarmsignaal is op het vlak van taalontwikkeling, wordt ook doorverwezen naar huisarts of behandelend arts om te onderzoeken of er misschien een medische oorzaak aan de basis ligt.
De monitoring aan de hand van Van Wiechen is een sterk wetenschappelijk gefundeerde manier om de taalvaardigheid van peuters te monitoren. De consultmomenten hebben een zeer hoog bereik, en dit voor de diversiteit van gezinnen. Bijkomende opvolging is hier niet nodig.
De taalvaardigheid van peuters verhogen is een gedeelde verantwoordelijkheid. De belangrijkste actoren hierin zijn de ouders. Het is onze verantwoordelijkheid om hen daarin zo goed mogelijk te ondersteunen. Tegelijk is het cruciaal dat lokale partners hier geïntegreerd op inzetten, en dat hun aanpak aansluit bij lokale noden en mogelijkheden. Ik denk hierbij aan verder inzetten op toegankelijkheid van de kinderopvang, ook voor maatschappelijk kwetsbare kinderen, maar ook aan het voorzien van een divers gezinsondersteunend aanbod voor ouders en kinderen. Taalstimulering is hier dan een van de doelstellingen.
In de kinderopvang willen we de pedagogische functie verder versterken. Om dat te bereiken zullen we bijkomend inzetten op professionalisering. VIA 6 voorziet middelen voor coaching op de werkvloer. Daarvoor wordt gedacht aan pedagogische bachelors.
De samenwerkingsverbanden Huizen van het Kind spelen inderdaad een rol in het helpen wegwerken van taalachterstand bij kinderen. De wijze waarop de 227 Huizen van het Kind dit kunnen aanpakken, hangt samen met de mate waarin er al aanbod op dat vlak aanwezig is.
Binnen het gesubsidieerde aanbod van het agentschap Opgroeien op het vlak van preventieve gezinsondersteuning, dat verplicht is om zich te integreren in de Huizen van het Kind, hebben de volgende ondersteuningsvormen aandacht voor het thema. Een: het mobiel aanbod taal- en ontwikkelingsstimulering door de vzw Kind en Taal. Twee: het mobiel aanbod door vrijwilligers – samen veertien initiatieven. Drie: Kind- en OuderActiviteiten voor Lokale Armoedebestrijding, de zogenaamde KOALA’s – samen achttien initiatieven. Vier: Integraal Laagdrempelig OpvoedingsOndersteuningsPunt, of de Inloopteams – samen zestien initiatieven. Vijf: Spel en Ontmoeting – samen zeventien initiatieven.
Naast dit gesubsidieerd aanbod dat in een aantal Huizen van het Kind aanwezig is, bestaan er eigen initiatieven van lokale samenwerkingsverbanden of Huizen van het Kind die een beroep doen op externe expertise en alternatief aanbod.
In het kader van de vernieuwende projecten zullen Huizen van het Kind die daarvoor in aanmerking komen, samen met partners kunnen inzetten op laagdrempelige oefenkansen voor ouders en kinderen om het Nederlands in een dagelijkse context te leren. Het is de bedoeling om de projecten later regulier te verankeren.
De mate waarin er voldoende vrijwilligers en professionals beschikbaar zijn, hangt samen met de mate waarin het aanbod beschikbaar is in de Huizen van het Kind.
De samenwerking tussen de Huizen van het Kind en de scholen krijgt op dit moment bottom-up vorm, op basis van de vele initiatieven die zich loyaal en lokaal ontwikkelen. Die samenwerking kan evenwel worden versterkt. Met collega Weyts zal moeten worden bekeken hoe we dat het best aanpakken, rekening houdend met de rollen, de opdrachten en de verantwoordelijkheden van lokale actoren.
Zoals uit mijn antwoord blijkt, zijn er al heel wat projecten en aanbod vanuit de Huizen van het Kind die inzetten op taalstimulering van kinderen en we versterken die verder.
Ik wil in de toekomst blijven inzetten op taalstimulering en aan lokale actoren ruimte geven om dat concreet en op maat vorm te geven. Het opleggen van een projectmodel lijkt me in die zin dan ook niet opportuun. Het project kan natuurlijk wel inspirerend zijn voor andere regio’s.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Het is omdat in deze mooie provincie zo hard wordt gewerkt dat het internet soms hapert, denk ik, collega Daniëls.
Alles staat of valt met de kennis van het Nederlands. We weten dat. Vlaanderen heeft de leerplicht al verlaagd van zes naar vijf jaar en voerde ook al de taalscreening in. Het mag dus allemaal heel veel lijken als ik ook nog extra aandacht vraag voor peuters en de kennis van het Nederlands, maar gelet op het belang van taal is dat absoluut niet overbodig. We mogen de peuters echt niet vergeten. Het klopt, minister, als kindjes naar school komen en ze spreken de taal niet goed, heeft dat met verschillende factoren te maken, ook met eventuele ontwikkelingsstoornissen of het kan dat de kinderen wat trager zijn en gewoon op latere leeftijd beginnen te praten. Maar het is heel belangrijk dat we peuters niet vergeten. Ik kijk vooral naar de periode tussen de eerste twee jaar waarin ze door Kind en Gezin opgevolgd worden en vanaf het moment dat ze naar school gaan op 2,5 of 3 jaar en ze door het CLB worden opgevolgd. Er is daar een periode waarin ze niet echt opgevolgd kunnen worden.
Er bestaan een aantal initiatieven. U hebt ze ook al opgesomd, zoals Kind en Taal. Ook in de bib zijn er heel mooie projecten. Ik denk dat een meer structurele aanpak handig kan zijn. U zei het zelf al: het is niet alleen de verantwoordelijkheid van Kind en Gezin en van de overheid, maar zeker ook van de ouders. Er is een gedeelde verantwoordelijkheid. Ouders spelen daarin een grote rol.
Mijn vraag aan u, minister, is: bent u van plan om ouders van peuters nog meer bewust te maken over het belang van taal en de communicatie met hun peuter?
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister. Ik wil twee zaken uit elkaar halen: taalstimulering en taalstimulering Nederlands. Dat wordt soms door elkaar gebruikt. Beide zijn natuurlijk belangrijk. In het project dat in Sint-Katelijne-Waver wordt uitgerold, gaat het om de taalstimulering Nederlands. Daar ligt de nadruk op. Ik vind het goed dat u al die verschillende projecten die met taal te maken hebben, even aanhaalt. Maar zou het niet inspirerend werken om bijvoorbeeld het project van Sint-Katelijne- Waver over Vlaanderen uit te rollen? Niet overal moet het warm water opnieuw worden uitgevonden. Dat lijkt me een efficiëntie-oefening. Het is een goede-praktijkvoorbeeld, een best practice voor de anderstaligen, dat we naar voren zouden schuiven.
Verder zei u dat je bij 0 tot 2,5-jarigen niet altijd problemen met taalontwikkeling kunt vaststellen. Dat klopt, maar bijvoorbeeld KlasExpo geeft een aantal heel interessante zaken over taalontwikkeling. Als je Nederlands leert, kun je aan peuters vragen in het Nederlands: neem je boek, of waar is je beer? Op dat vlak is de taalstimulering Nederlands heel cruciaal. Het lijkt me goed om dat te ontwikkelen.
Ten slotte wil ik er nog op wijzen om niet alleen het kind, maar ook de ouders daarin mee te nemen. Het is de bedoeling dat de hele gezinscontext mee evolueert. Als de ouders onvoldoende Nederlands kennen, neem ik aan dat Kind en Gezin er sterk op inzet om de ouders te laten deelnemen aan de vele cursussen Nederlands als tweede taal die Vlaanderen rijk is, in het belang van het kind.
Minister Beke heeft het woord.
Het maakt voor een baby niet zoveel verschil uit. Taalinteractie is belangrijk. Ik denk dat het geen goed idee is dat anderstalige ouders Nederlands gebruiken met hun kindje. Dat levert niet onmiddellijk iets op. Ik ben het er wel mee eens dat Nederlands als verbindende taal heel erg belangrijk is.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Ik denk dat taal wel begint bij dag één, maar dat is misschien geen discussie om nu te voeren. Ik benadruk nogmaals dat er een gat is tussen de opvolging door Kind en Gezin en het moment dat de kinderen naar school gaan. Het zou niet slecht zijn, mocht u in gesprek gaan met collega Weyts die bevoegd is voor Onderwijs om dat gat te overbruggen, zeker wat betreft de taalachterstand.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik ben een beetje verbaasd over uw laatste opmerking dat het niet zo zinvol zou zijn dat er tussen 0 en 2,5 jaar al interactie in het Nederlands zou zijn. Integendeel, als die ouders het Nederlands beheersen en vragen kunnen stellen als: 'Waar is de pop?', 'Waar zijn uw blokken?', 'Geef de gele doos?', dan is dat goed. U moet hen net aanmoedigen en er niet aan twijfelen of dat goed is, zoals u daarnet deed. Dat is heel goed.
Alsjeblief, minister, laten we dat signaal samen geven in het belang van de kinderen en van de ouders en de Huizen van het Kind daarvoor mee inzetten. Op die manier maken we de kinderen weerbaar en sterk zodat ze beginnen met minstens evenveel voorsprong en kansen in het onderwijs en dat ze het Nederlands kennen en beheersen. Dat is natuurlijk het begin. Als je de leraar niet verstaat, wordt de inhoud begrijpen onmogelijk. Bedankt om daaronder mee uw schouders te zetten.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.