Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Vraag om uitleg over de ambitienota van de Vlaamse bouwmeester
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
In opdracht van de Federatie Ontwikkelaars-Woningbouwers, Netwerk Architecten Vlaanderen (NAV), Federia (la fédération des agents immobilier francophone de Belgique), de Union Professionnelle du Secteur Immobilier (UPSI), de Beroepsvereniging van de Vastgoedsector (BVS), de Confederatie van Immobiliënberoepen (CIB) en de Federatie van Algemene Bouwaannemers deed iVOX een onderzoek naar de woonvisie van 18- tot 35-jarigen. Uit dat onderzoek en het artikel naar aanleiding van die bevraging blijkt dat 18- tot 35-jarigen de traditionele woondroom nog altijd de droom van de jonge generatie is anno 2021. Twintigers kiezen vooral voor de stadskern of -rand, maar eens de dertig gepasseerd, krijgt landelijk wonen de voorkeur. Velen dromen nog altijd van een huis met een private tuin.
Wanneer ze hun ideale huis beschrijven, gaat het om een grote, vrijstaande woning met een eigen tuin in een rustige buurt. De ruimtelijke ordening laat ook toe dat men in buitengebied minder dens woont en in de stad denser moet wonen.
In de stad Brugge bijvoorbeeld heb je in woonuitbreidingsgebieden minstens 30 woningen per hectare. Dat betekent lotjes van 250 vierkante meter. En dan moet je ook nog eens de wegenis realiseren. In het buitengebied zijn dat slechts 15 woningen per hectare. En dan heb je loten zoals de meeste jonge mensen dat willen, van zo'n 400 vierkante meter. In die zin is het voor de stad moeilijk om te concurreren met het buitengebied.
Een kwart van de ondervraagden plaatste daarbij een groene open omgeving in de top drie van belangrijkste eigenschappen. U ziet, minister: wonen is niet alleen energie, maar ook de omgeving.
Hoe kijkt u aan tegen de cijfers en bevindingen in het onderzoek? Zult u ook zelf een onderzoek uitvoeren? Hier betrof het een enquête van iVOX, op basis van professionele actoren. Hoe verklaart u de discrepantie in de verschillende toekomstvisies? Je kunt het natuurlijk aan corona wijten. Ik denk dat corona de mensen wel naar open ruimte en groen doet verlangen, maar uiteindelijk is het debat ook door de vorige bouwmeester – niet altijd op een verstandige wijze, denk ik – op de agenda geplaatst. De mensen willen het eigenlijk anders dan dat de deskundigen het wensen en voorzien.
Hoe denkt u de generaties warm te maken voor een meer dense woonrealiteit? Is dat wenselijk, nu ook telewerk en elektrisch fietsen ingang vinden? Hoe kijkt u aan tegen de stadsvlucht van jonge gezinnen? Zijn er opmerkelijke tendensen in de centrumsteden te bespeuren?
Hoe denkt u te beantwoorden aan de groene open omgevingseisen die de jonge generaties volgens dit onderzoek stellen? Zult u een budget vrijmaken voor wonen in een groene omgeving? Omgeving is voor iedereen steeds belangrijker.
Blijven steden leefbaar als ze steeds meer moeten verdensen? Maken de bouwmogelijkheden in de stad, die veeleer traag verlopen, en de duurdere bouwgronden in de stad niet dat men net steeds kleiner bouwt in steden en er daardoor ook voor zorgt dat mensen dat na een tijdje ontvluchten?
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, op 23 april werd de ambitienota voor de periode 2020-2025 met de titel ‘Kansen scheppen voor ontmoeting’ voorgesteld door de Vlaamse bouwmeester Erik Wieërs. Wat betreft de private woningen, ziet hij in de toekomst nood aan ‘compacter, dichter en dus collectiever bouwen’. Hij oordeelt dat de norm in de toekomst zal veranderen van de eengezinswoning naar de meergezinswoning. Het creëren van een collectieve ruimte tussen de private en de publieke ruimte, waar je buren ontmoet en duurzame dingen met hen deelt, dat is hoe de heer Wieërs die evolutie bekijkt.
Hij noemt de eengezinswoning trouwens een onhoudbaar ideaal. We zullen, zo stelt hij, dichter bij elkaar moeten wonen en zaken met elkaar moeten delen, zoals de tuin, het waskot, de keuken en zelfs de auto. In Gazet van Antwerpen zegt hij daarover: “Ik besef maar al te goed dat we de toekomstige norm van meergezinswoningen niet op één-twee-drie bereiken. Maar naarmate er mooie voorbeelden ontstaan in de steden zullen mensen er vanzelf de voordelen van inzien.”
Uit de gegevens van een onderzoek van iVOX, dat mevrouw Van Volcem ook al heeft geciteerd, blijkt het draagvlak voor die toekomstvisie bijzonder klein te zijn bij de jonge generatie. Uit het onderzoek blijkt dat de 18- tot 35-jarigen nog steeds dromen van het klassieke vrijstaande huis in het groen. Ze wonen iets langer thuis om te kunnen sparen en voldoende middelen op te bouwen, en dan nadien nog wat te rekenen op extra steun van ouders en grootouders om toch maar hun eigen woning te kunnen aanschaffen of bouwen. Na het wegvallen van de woonbonus is dat extraatje uiteraard broodnodig.
Bijna zeven op de tien zien het delen van een tuin, wasgelegenheid of kantoorruimte absoluut niet zitten. Tegen kleiner wonen hebben ze eigenlijk geen bezwaar, maar het moet wel alleenstaand en privé kunnen blijven. Ook tegen energievriendelijke woningen is weinig bezwaar, zolang het geen te grote impact heeft op het wooncomfort. Het concept om als het ware in communes te gaan leven, zoals de bouwmeester eigenlijk een beetje suggereert, lijkt dus een bijzonder klein draagvlak te kennen.
Minister, in uw beleidsnota gaf u reeds aan te willen onderzoeken hoe het gebruik van nieuwe woonvormen kan worden gestimuleerd.
Wat zijn uw bevindingen aangaande de ambitienota van de Vlaamse bouwmeester en in welke mate volgt u zijn visie? Hoe denkt u het recht op een eigen woning te vereenzelvigen met de toekomstvisie van de Vlaamse bouwmeester? Wat zijn de conclusies die u trekt uit de resultaten van het onderzoek van iVOX? Hebt u al een onderhoud gehad met de bouwmeester aangaande zijn ambitienota? Welke initiatieven zult u nemen om een overeenstemming te vinden tussen enerzijds de schaarse bebouwbare oppervlakte in Vlaanderen en anderzijds het compacter wonen? In welke mate zal hierbij rekening worden gehouden met het draagvlak bij de Vlamingen? Zult u in de sociale huisvesting inspelen op de ambitienota van de Vlaamse bouwmeester en een aantal elementen die hij naar voren heeft gebracht in het toekomstige beleid inzake de bouw van sociale woningen integreren?
Minister Diependaele heeft het woord.
Collega's, opnieuw een hele reeks vragen. Ik hoop dat u het mij niet kwalijk neemt dat ik ze probeer te bundelen en kort te beantwoorden.
Het eerste wat ik wil meegeven is dat ik er absoluut in geloof om mensen vrij te laten in hun keuze. Men kan mensen verleiden, ondersteunen, motiveren of wat dan ook, maar zeker de keuze over waar men gaat wonen, is een individuele, persoonlijke keuze. Ik heb het nog al aangehaald: de keuze voor een huis of een woonplaats, zeker bij de aankoop van een woning, is waarschijnlijk de tweede belangrijkste keuze die iemand in zijn of haar leven maakt, naast het kiezen van een partner. Dan moeten wij als overheid behoorlijk terughoudend zijn en ons daar niet al te veel in gaan moeien. Dat betekent niet dat we beleidsmatig niet kunnen sturen, richting geven en verleiden. Maar laat het zeer duidelijk zijn dat ik de vrije keuze van mensen wil benadrukken. Daar mag echt niet aan worden getornd. Daar geloof ik heel hard in. Die vrijheid kunnen we niet afpakken. De overheid moet zich bij die keuze op zich niet moeien.
Ik volg wel de visie dat we in de toekomst compacter en dichter bij elkaar zullen moeten wonen, zoals ook aangegeven in de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Men moet daar trouwens geen raketgeleerde voor zijn. Het is een combinatie van twee zaken. Eerst en vooral is er in Vlaanderen een vrij grote consensus over om open ruimte te bewaren. Ik zie weinig tegenstellingen in het publieke debat over de schaarse open ruimte die we nog hebben in Vlaanderen. Iedereen is ervan overtuigd dat we die open ruimte zoveel mogelijk moeten bewaren. Dat is gecombineerd met het feit dat demografische voorspellingen aangeven dat we altijd maar met meer zullen zijn en dus altijd maar meer wooneenheden nodig zullen hebben. Daar zijn twee redenen voor. We gaan naar meer eenpersoonsgezinnen. Dus heeft men ook meer individuele wooneenheden nodig. Ten tweede is er de migratie. Dat heeft men bij ons altijd wat gelost in het debat, maar bijvoorbeeld in Nederland komt dat thema veel meer aan bod. We moeten de vraag durven te stellen of we nog wel voldoende woningen hebben. Als men die twee elementen, namelijk het bewaren van open ruimte en de demografische vooruitzichten, combineert, dan komt men gewoon tot de conclusie dat we inderdaad compacter en dichter bij elkaar zullen moeten gaan wonen.
Daarom zal het belangrijk zijn dat we dit op een kwaliteitsvolle wijze invullen en hierbij zeker rekening houden met de onderliggende behoeften en de individuele keuzes inzake wonen van de Vlaming, zoals het belang van voldoende privacy en private buitenruimte, voldoende lichtinval en nabijheid van groene buitenruimte.
De pandemie heeft er nog een extra laag bovenop gelegd waarbij de nood aan open ruimte nog meer benadrukt wordt.
Als minister van Wonen ben ik ervan overtuigd dat nieuwe woonvormen deze ambitie mee kunnen ondersteunen en waarmaken. Zoals gezegd, blijft er die vrije keuze. Zoals ik al in antwoorden op eerdere vragen in deze commissie heb aangegeven, werk ik hiervoor met een plan van aanpak, dat focust op drie werksporen. Eerst en vooral is dat het faciliteren van nieuwe woonvormen door bestaande juridische knelpunten weg te werken. Ik ben trouwens niet de enige die daarrond werkt. Ook minister Demir heeft op het gebied van ruimtelijke ordening zeer onlangs nog gecommuniceerd over het plaatsen van zorgunits, waarbij de regels voor ruimtelijke ordening iets soepeler worden. Ik meen dat het gaat van een vergunningsplicht naar een meldingsplicht, maar ik ben daar niet helemaal zeker van. Ten tweede is er het leren uit experimenten en ten derde het inzetten op informeren en inspireren inzake nieuwe woonvormen.
Het recht op een eigen woning is niet noodzakelijk tegenstrijdig met de visie van de Vlaamse bouwmeester. Hij geeft in zijn ambitienota zelf aan dat het nodig zal zijn om de verkavelingsbewoner te verleiden door het tonen van goede voorbeelden en zo de troeven van het meer collectief wonen op een overtuigende wijze in beeld te brengen. Er wordt ook niet van gesproken om dat te gaan verplichten, zoals ik daarnet als eerste voorwaarde heb aangegeven. Het is ook mijn overtuiging dat we meer succes zullen oogsten door de Vlaming te overtuigen van de meerwaarde ervan, en niet door de Vlaming hiertoe te dwingen. Inspirerende voorbeelden kunnen hier het verschil maken. Daar wil ik met mijn aanpak ook toe bijdragen.
De resultaten van het onderzoek van iVOX sluiten aan bij wat we konden leren uit de Woonsurvey, die in 2018 werd uitgevoerd door het Steunpunt Wonen. Ook die resultaten toonden aan dat er nog veel initiatieven nodig zullen zijn om de Vlaming te verleiden tot een meer duurzame invulling van zijn woonwensen. Tegelijkertijd bleek hieruit ook veel potentieel voor verandering in woonkeuzes.
Ook binnen sociale huisvesting zetten we daar sterk op in. Dat is natuurlijk iets wat we zelf meer in de hand hebben; daar kunnen we de keuzes wat meer zelf gaan sturen. Binnen sociaal wonen ligt de focus al heel lang op het bouwen van meergezinswoningen. Daarnaast verschuift de focus steeds meer naar kleiner, compacter en energiebewuster bouwen. Deze shift won de laatste jaren steeds meer aan kracht en moedig ik verder aan in de update van de normen en richtlijnen, waar de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) momenteel aan werkt.
Ook in het nieuwe meerjarenprogramma van het Steunpunt Wonen is er ruimte en budget vrijgehouden voor onderzoek dat aansluit bij de geschetste problematiek. Zo is er een volledig werkpakket gericht op de ruimtelijke dynamiek van de woningmarkt. De focus ligt daarbij op de rol van nieuwe stadsbuurten in de uitbreiding van het woonaanbod. Daarnaast voorziet de basisopdracht van het steunpunt ook in de voorbereiding en verwerking van een nieuwe grootschalige woonsurvey, gepland in 2023. Die nieuwe bevraging biedt de mogelijkheid om de evolutie in woonwensen van nabij op te volgen.
Wat betreft de stadsvlucht van jonge gezinnen en opmerkelijke tendensen in de centrumsteden loopt reeds een onderzoek in een aantal steden waarbij specifiek gepeild wordt naar de redenen waarom inwoners er zich vestigen en later weer vertrekken. De resultaten daarvan verwacht ik later dit jaar. Om stadsvlucht te vermijden moet extra ingezet worden op het voorzien van voldoende kwalitatieve buitenruimte, speelruimte of collectieve tussenruimte – denk aan semi-private en gedeelde tuinen.
Daar zitten ook heel wat zaken in het midden. Mensen hebben meer nood aan open ruimte maar uit de Woonsurvey blijkt dat men eerder gaat voor een eigen plekje open ruimte, maar dat kan gecombineerd worden: als de tuin kleiner wordt gemaakt, kan men een groter deel delen binnen stadsontwikkelen. Het hangt natuurlijk allemaal af van de structuur, maar er is zeer veel ruimte voor grijs; het is geen zwart-witverhaal.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Een eenvoudige oplossing zal er niet zijn, maar ik wil het debat toch onder de aandacht blijven brengen. Brugge heeft nog niet zoveel met bevolkingsaangroei te maken, maar als stedeling merk ik toch op dat bijvoorbeeld in Leuven of Gent, waar ook heel veel studenten blijven wonen, de prijzen toch sterk stijgen.
Minister, u vindt in mij wel een groot medestander van de idee dat mensen vrij moeten zijn in waar ze willen wonen. U hebt gelijk. Mensen moeten altijd vrij zijn, in hun partnerkeuze maar ook in de plek waar ze willen wonen. Willen ze klein wonen in een buitengebied, dan vind ik dat dat moet kunnen. Willen ze groot wonen in een buitengebied, dan moet dat ook kunnen. Willen ze groot wonen in de stad en ze kunnen dat betalen, dan moet dat ook kunnen. Voor de Vlaming, die met een baksteen in de maag is geboren, is de woning hun thuis, hun plek. Men wil dat inrichten. Je ziet dat ook in de enquête. Men moet kunnen wonen op de manier waarop men dat zelf wil. In die zin heb je in mij een groot medestander.
Ik was niet zo voor dat debat. De bouwmeester heeft zaken op de agenda geplaatst om over na te denken. Maar ik denk niet dat hij het draagvlak heeft vergroot bij de mensen om zijn visie in uitvoering te laten gaan.
Minister, er zijn studies die lopen en dat is een goede zaak. Maar door corona zien we ook een nieuw debat onstaan waarvoor ik aandacht zou willen vragen, en misschien kunt u in die zin nog bijsturen. Er zijn namelijk heel wat mensen die telewerken en en er ontstaan ook nieuwe vormen van mobiliteit. Als u bijvoorbeeld op 15 kilometer van de stad woont, dan kunt u met uw elektrische fiets naar het werk of naar uw activiteit. Er is een drang om in de stad te gaan wonen vooral omdat we open ruimte willen sparen. Dat is een feit en dat stelt niemand ter discussie. Maar in andere Europese steden, zoals in Berlijn, en eigenlijk vooral in Duitsland, maar bijvoorbeeld ook in Noorwegen, zie je dat de dorpen ontvolkt geraken. Alle mensen komen naar de stad omdat er ook niet meer in openbaar vervoer wordt voorzien, en omdat er ook geen voorzieningen meer zijn in de dorpen en de buitengebieden. In Vlaanderen is dat anders. Ik zie Vlaanderen een beetje als één grote stad. We moeten erover waken dat de dorpen ook leefbaar blijven, dat het buitengebied ook leefbaar blijft, en dat de steden ook leefbaar blijven.
Ik zou u er dus voor willen pleiten, minister, dat u die studies bijstuurt, naar die nieuwe vormen van mobiliteit en nieuwe vormen van werken. In het buitengebied heb je bijvoorbeeld heel grote boerderijen die leeg staan of niet, of heel grote villa’s. Waarom kan men daar bijvoorbeeld niet tot opsplitsing overgaan? Dat is vandaag onbespreekbaar. Men zegt dat men niet meer mensen in de buitengebieden mag hebben. Maar ik denk dat we dat ook eens moeten in vraag stellen. Ik denk dat dat het wonen rond de stad, en eigenlijk ook het wonen ín de stad, aangenamer moet maken. Als we allemaal binnen in de stad moeten leven in hoge gebouwen, voor mij geen probleem, maar ik zeg altijd: als je een gebouw zet van 20 meter hoog, dan moet je ook 20 meter vrije ruimte hebben in de breedte. Maar die is er vaak niet, waardoor stedelijke ontwikkelingen zeer traag gaan en duurder worden. We moeten erover waken dat wonen in de steden leefbaar blijft.
Mijn vraag is dus: hebt u meer middelen, en gaat u ook die studies bijsturen?
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Dank u wel. Ik ben het over een aantal zaken eens met u, minister. In eerste instantie, zijn we absoluut tegenstander om mensen in een keurslijf te dwingen, wat toch wel een beetje de onderliggende boodschap was van de Vlaamse bouwmeester. Ik denk ook dat het de geloofwaardigheid van een bouwmeester niet ten goede komt als je ziet dat er weinig of geen draagvlak bij de bevolking bestaat. Ik denk dat we die tanker op zijn gemak moeten kunnen laten draaien, wil men innovatieve woonvormen ingang laten vinden bij de bevolking. Op dat vlak denk ik dat dat niet bepaald de juiste manier is om mensen mee te krijgen in een verhaal.
Natuurlijk is het ook wel zo dat de mensen graag nog zelf beslissen hoe groot ze willen wonen, in de stad, op het platteland, in een appartement, of in een woning met of zonder tuin. Dat zal hoop ik ook nog in de toekomst tot de vrije keuze behoren van de Vlaming. Uiteraard zijn er een aantal beperkingen op de markt – dat is nogal evident – waar men rekening mee moet houden. Maar een van de essentiële oorzaken daarvan – u hebt het ook al aangehaald – is dat we met steeds meer volk zijn op steeds minder beschikbare ruimte. En ik denk inderdaad ook wel dat, gezien de schaarse beschikbare gronden en ruimte, en het feit dat we toch ook nog wat groen willen bewaren in ons Vlaanderenland, er eigenlijk maar één oplossing is. En daar deel ik uw mening niét, minister. U deelt die analyse, maar dan zegt u dat we in de toekomst meer compact zullen moeten gaan wonen, en dat het fysiek verplicht zal worden, door gebrek aan ruimte.
Wel nee: ik denk dat we er werk van moeten gaan maken om paal en perk te stellen aan die instroom van immigratie. Want ook compacter bouwen heeft op termijn zijn limieten. Je kunt appartementen hoger bouwen, je kunt ze kleiner maken, zodanig dat je meer woningen kan creëren, maar op termijn ga je op die limieten botsen. Ik denk dat er maar één effectief middel is om aan dit probleem iets te doen, dat is gewoon de instroom tegengaan, paal en perk stellen aan de immigratie. Ik weet ook wel dat dat niet politiek correct is, en dat het zeker niet de oplossing was die de Vlaamse Bouwmeester heeft naar voren geschoven, en dat het redelijk gevoelig ligt bij de beleidsmakers. U deelt in ieder geval de analyse van wat de oorzaak is. Alleen denk ik – en daarin verschil ik met u van mening – dat niet compacter wonen de oplossing daarvoor is, maar wel minder immigratie.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
De vragen die de collega’s stellen, sluiten natuurlijk aan bij het debat dat we vorige week hebben gehad over wonen en de coronacrisis. Mevrouw Van Volcem heeft het ook al gezegd. Dat debat heeft heel duidelijk aangetoond dat het belang van onze woning veel groter is geworden, omdat we er meer tijd in doorbrengen. Dat is heel logisch, maar dat debat heeft me ook gesterkt in de overtuiging dat we de juiste richting uitgaan, namelijk het aanbod versterken en de minimumkwaliteit waarborgen. Het is natuurlijk geen zwart-witverhaal, minister. U hebt dat ook gezegd. Het gaat over emoties, over het welbevinden en over de noden van een gezin met kinderen. Daar grijp je niet zomaar op in. Ik volg uw redenering helemaal.
Daarnaast hebben we in het debat vorige week ook gezien dat de elasticiteit in die steden heel beperkt is. Daarom moeten we ook blijven inzetten op die aanbodzijde. Maar tot mijn tevredenheid hebben we gezien dat het aanbod ook daar nog altijd groter is dan de vraag. Voor mij wijst dat er allemaal op dat we op het juiste spoor zitten, minister.
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel voor de bijkomende opmerkingen. Mevrouw Van Volcem, ik denk dat onze standpunten niet zover uit elkaar liggen, maar dat je voorzichtig moet zijn met het bekijken van Vlaanderen als stad. Ik begrijp de redenering. De regio is heel dens en is bijna de dichtstbevolkte ter wereld. Ik kan dat niet wetenschappelijk onderbouwen, maar we zitten toch met een hoge bevolkingsdichtheid. Ik hoop dat we erin slagen om een deel van die open ruimte, die landschappen en natuur in Vlaanderen, te bewaren en dat niet te beschouwen als een stadspark. Ik denk ook niet dat u dat bedoelt. Maar het is daar ergens middenin. Mobiliteit moet zeker altijd meegenomen worden in die afweging. We kennen de problemen allemaal. Door corona valt het mee met de files, maar dat kan snel veranderen als de toestand normaliseert.
Mijnheer D’haeseleer, ik ben het ermee eens dat de mentaliteit stelselmatig gewijzigd moet worden. Dat verleiden, die informatiedoorstroming en de bewustmaking van mensen zijn de evidentie zelf. Geef dat de tijd. Een tanker moet je inderdaad op het gemak laten keren. Je moet daar trouwens ook oog hebben voor de sociale aspecten. De woonvormen die ondersteund zijn geweest door de overheid, zeker in de Oostbloklanden, maar ook projecten zoals de banlieues rond Parijs, hebben heel wat effect. Er bestaan interessante studies over het effect dat architectuur, zeker de inrichting, niet alleen de uitstraling van een gebouw, kan hebben. Architectuur kan zeker negatieve effecten hebben op de sociaaleconomische problemen. De typische Sovjetblokken waarin mensen als sardientjes boven elkaar worden geplaatst, kunnen gevoelsmatige en samenlevingsproblemen met zich meebrengen. Laten we daar ook oog voor hebben. Er zijn trouwens ook wijken in Vlaanderen waar er daarover al studies zijn gebeurd. Ik ben de naam nu kwijt. Een paar jaar geleden zijn er nog onlusten uitgebroken. Dat is een deel te wijten aan de manier waarop de stad puur fysiek is ingericht. Dat heeft wel degelijk impact op het samenlevingsmodel. Daar moeten we heel voorzichtig mee zijn. Ik pleit absoluut niet voor de grote woondozen en dergelijke meer. Met het idee van Sovjetblokken moeten we zeker voorzichtig zijn.
Mijnheer D’haeseleer, ik heb heel duidelijk aangegeven dat immigratie inderdaad een probleem is. Die zet een druk op de huizenmarkt, maar dat niet alleen. Het gaat niet alleen daarover. Maar goed, daar kunnen we nog lange debatten over voeren. Migratie moet zeker meegenomen worden in het debat. Daar pleit ik ook voor. Dat hebt u me horen zeggen.
Mevrouw Sminate, ik ben het natuurlijk eens met wat u zegt. Het tegendeel zou u uiteraard verwonderen.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Minister, het woonbeleid hangt natuurlijk met zovele zaken samen, met het ruimtelijkeordeningsbeleid, met architectuur. Ik weet niet of u dat weet, maar ik heb destijds mevrouw Freya Van den Bossche, die toen minister van Wonen was, nog de suggestie gedaan om eens een sociale wijk in pastoriestijl te bouwen. Dat werd een beetje met hoongelach weggewuifd, maar nadien heb ik daar nog veel gesprekken met haar over gehad, en ze begreep mij. Bij ons in Vlaanderen is het zo geweest dat je bij sociale wijken van uren ver kunt zien dat het een sociale wijk is. En dat is niet leuk voor de mensen die er wonen. Zoals u zegt, hebben we niet de grote banlieues – misschien in bepaalde steden wel, maar over het algemeen in Vlaanderen niet. De stijl waarin de sociale woningen destijds, in de jaren zestig, zeventig en tachtig, zijn gebouwd, dat is niet altijd positief geweest voor het samenleven.
Op een bepaald moment wou elk klassiek gezin een pastoriewoning. Ik vroeg dus waarom dat niet ook eens in de sociale wijken kon gebeuren. Dan is iemand die daar woont, hetzelfde als iemand in de blokken van de sociale wijken. Het is nog altijd niet gebeurd. Het is ook niet iets wat ik zelf heb uitgevonden. Ik had de inspiratie geput uit de tuinwijken. Daar kunt u misschien iets mee doen, minister, want u bent ook bevoegd voor het onroerend erfgoed. Vroeger waren de sociale woonwijken tuinwijken. De mensen gingen daar graag wonen. Dat zijn ook heel mooie buurten. We hebben er hier bijvoorbeeld ook in de stad, in Zeebrugge. Sommige bestaan dertig jaar, vijftig jaar, honderd jaar. Als ik die bevoegdheden zou hebben, zou ik dat echt in de kijker zetten, hoe mooi dat was, hoe mensen mooi samenleefden, hoe men ook al de eigen tuin had, maar ook een mooi parkje samen. Dat waren eigenlijk inspirerende voorbeelden van nieuwe woonvormen. Men moet dus eigenlijk voor een stukje terug naar het oude.
Het blijft voor mij belangrijk dat we alles goed opvolgen, zodat er geen wooncrisissen ontstaan in de steden. De stad is leuk. In de stad is er altijd veel te beleven. Maar er is een discrepantie in de ruimtelijke ordening, meer bepaald het minder dens bouwen in de buitengebieden. Daar hebben gezinnen voor dezelfde prijs – 300.000 à 350.000 euro – een veel grotere tuin en bredere straten. En daar kan de stad nooit mee concurreren. Ik zou willen vragen dat u, als we op dezelfde golflengte zitten dat mensen vrij mogen zijn en mogen leven zoals ze willen, dat ook goed afstemt met de minister van Omgeving.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, het is duidelijk dat er nog heel weinig rek op de uitbreiding van het aanbod van woningen zit. Men kan nog wel wat werken aan nieuwe woonvormen en een aantal architecturale ingrepen, maar uiteindelijk gaat dat de grond van het probleem niet oplossen. Het gaat alleen maar de verzadiging een beetje uitstellen in de tijd.
Wij blijven erop hameren dat de enige oplossing is, als we de keuzevrijheid voor de Vlaming tenminste nog willen behouden en vrijwaren, dat we dringend paal en perk stellen aan de ongebreidelde immigratie. Want anders denk ik dat het dweilen met de kraan open is.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.