Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Eind maart stelde de Commissie van Toezicht voor jeugdinstellingen haar jaarverslag voor. Die commissie werd in 2017 geïnstalleerd in de schoot van het Kinderrechtencommissariaat en moet toezien op de behandeling van jongeren die van hun vrijheid zijn benomen en op het naleven van hun rechten.
Uit het jaarverslag blijkt dat de instellingen echt aan de slag zijn gegaan met de vorige rapporten en dat er verschillende positieve evoluties kunnen worden vastgesteld in de manier waarop met jongeren wordt omgegaan en dat er meer aandacht is voor participatie van de jongeren bij hun eigen traject. Daar kunnen we alleen maar positief tegenover staan.
Ook toonden veel voorzieningen tijdens het coronajaar veel flexibiliteit, begrip en veerkracht en werden heel wat zaken die tijdens de eerste besmettingsgolf niet goed liepen, daarna anders aangepakt. Ondanks heel wat positieve evoluties zijn er toch ook nog een aantal bekommernissen, waarvan sommigen ook al eerder zijn aangeraakt in de verslaggeving.
Zo kan de aanpak van jongeren sterk verschillen naargelang de plek waar ze worden opgevangen en zelfs naargelang de begeleider met wie ze op een bepaald moment toevallig te maken krijgen. Wel wordt doorgaans op het vlak van omgaan met asociaal gedrag of overtredingen minder ingezet op het klassieke bestraffings- en beloningssysteem. Er zou nu meer worden gewerkt met systemen die een ruimere evaluatie toelaten.
Uit het rapport kwam ook naar voren dat jongeren met gedragsproblemen en/of complexe noden vaak worden verplaatst, bijvoorbeeld als gevolg van een time-out. Zo gebeurt het dat zij vanuit een voorziening van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) terechtkomen in een gemeenschapsinstelling, terwijl het personeel daar niet vertrouwd is met de problematiek. Ook blijkt een terugkeer niet altijd mogelijk en wordt de aanvankelijk tijdelijke situatie er een van langere duur. Zowel voor de jongeren in kwestie als voor de gemeenschapsinstellingen lijkt het mijns inziens beter om de jongere niet te verplaatsen, maar eerder om de voorzieningen zelf meer ondersteuning te bieden bij het omgaan met complexe problematieken.
Een terugkerend probleem is ook het kunnen volgen van onderwijs tijdens een verblijf in een gemeenschapsinstelling. Niet alleen kunnen de jongeren niet altijd hun eigen keuzes volgen op dat vlak, ook wordt dit traject vaak onderbroken, bijvoorbeeld als gevolg van een time-out of verplaatsing.
In antwoord op een vraag om uitleg van collega Loes Vandromme zei de minister van Onderwijs deze bekommernis te delen en mee op zoek te willen gaan naar een adequate invulling van het recht op onderwijs voor deze doelgroep.
Een andere bekommernis heeft dan weer te maken met niet-begeleide minderjarige vluchtelingen, die toch vaak een heel specifieke achtergrond hebben en kampen met specifieke noden en problematieken. Ook speelt daar vaak een taalprobleem. Er zijn wel aangepaste opvangvormen voor niet-begeleide minderjarige vluchtelingen, maar toch komt deze groep ook terecht in de gemeenschapsinstellingen.
Minister, op welke manier houdt u rekening met de aanbevelingen van de Commissie van Toezicht voor jeugdinstellingen in uw beleid met betrekking tot voorzieningen die besloten opvang aanbieden?
Hoe kan ervoor worden gezorgd dat een periode in time-out geen onderbreking wordt van het traject van de jongere?
Hoe kan er meer samenwerking worden gecreëerd tussen de gemeenschapsinstellingen, de voorzieningen uit de VAPH-sector, de kinder- en jeugdpsychiatrie en de geestelijke gezondheidszorg voor jongeren met complexe problemen?
Zult u inzetten op extra vorming van begeleiders voor de opvang van jongeren met een complexe problematiek, maar ook voor het omgaan met plotse conflict- en crisissituaties?
Hoe kan het leerrecht van jongeren die verblijven in een gemeenschapsinstelling beter worden gegarandeerd, in het bijzonder tijdens periodes van time-out? Op welke manier gebeurt dit in de andere voorzieningen met besloten opvang, en wordt dit voorbereid voor het beveiligend verblijf?
Voor de evaluatie van gedrag wordt meer en meer de voorkeur gegeven aan het vierladenmodel. Is dit model overal gekend? In hoeverre wordt dit in de verschillende voorzieningen op dezelfde manier en in dezelfde mate toegepast? Is er nood aan meer stroomlijning ter zake of het delen van good practices?
En tot slot, de voorbije jaren deed de commissie van toezicht (cvt) al tal van aanbevelingen, die telkens ook werden opgenomen in een jaarverslag. Worden deze aanbevelingen ook meegenomen bij de voorbereiding van de bijkomende plaatsen beveiligend verblijf, zodat hiermee al van bij de opstart rekening kan worden gehouden?
Minister Beke heeft het woord.
Heel wat bepalingen uit de aanbevelingen van de commissie van toezicht werden meegenomen in de uitwerking van de inhoudelijke visie met betrekking tot gesloten residentiële jeugdhulp die door Opgroeien werd ontwikkeld. Momenteel verkennen we hoe we deze visie verder kunnen omzetten in de bestaande regelgeving, werkgroepen en actieplannen van de gemeenschapsinstellingen en in de strategie en de erkenningsvoorwaarden van voorzieningen beveiligend verblijf.
Een structureel overleg met de commissie van toezicht over verbeteracties en signalen zorgt voor continuïteit over de instellingen heen. Daarnaast voorzien we een overkoepelende intervisie tussen de gemeenschapsinstellingen en initiatieven beveiligend verblijf. In een verdere fase verkennen we of andere gelijkaardige hulpverleningsinitiatieven met een gesloten karakter, zoals GES+ of kinderpsychiatrie, hierbij kunnen aansluiten.
Heel wat aanbevelingen zullen we ook kunnen vertalen in het decreet Rechtspositie van de minderjarige, waarvan we op basis van recent onderzoek van het Steunpunt WVG een belangrijke update plannen.
Het eerste punt in onze visie op time-out is dat voorkomen beter is dan genezen, en dat geldt zowel voor de jongeren als voor de begeleiders. Het is van groot belang dat begeleiders heel bewust vanuit hun relatie met de jongere handelen, en op maat, waarbij zoveel mogelijk wordt geanticipeerd op crisismomenten en het voorkomen van incidenten.
Als op een bepaald moment, ondanks ieders goede bedoelingen, een traject toch vastloopt, kijken we in eerste instantie naar de organisatie waar de jongere verblijft om hiermee aan de slag te gaan en vanuit haar opgebouwde relatie met de jongere, te voorzien in een zinvolle time-out, bijvoorbeeld een ervaringsgericht traject, dat gefocust is op herstel, verbinding en reflectie. Een time-out kan een nodige pauze zijn voor alle betrokken partijen en moet gericht zijn op het niet loslaten en op de continuïteit van het hulpverleningstraject. Dat betekent dat er tijdens de time-out in elk geval contacten moeten zijn tussen de voorziening van herkomst, de jongere en de time-outvoorziening.
Er kan een beroep worden gedaan op externe time-out, gebruikmakend van de dienstverlening van een collega-organisatie. Dergelijke time-outs moeten op dezelfde pedagogisch zinvolle manier gebeuren, gericht op herstel met de aanvankelijke organisatie.
In de afgelopen jaren werd er binnen de gemeenschapsinstellingen volop ingezet op een betere ondersteuning en trajecten voor deze doelgroep. Intern werden per campus leefgroepen ontwikkeld die zich specifiek richten op jongeren met complexe problematieken, de zogenaamde GIB-leefgroepen (geïndividualiseerde begeleiding). Hier wordt op maat en nagenoeg één op één gewerkt.
Binnen de partnerschappen met GES+-voorzieningen en kinderpsychiatrie werden ook hiertoe grote stappen naar gedeelde trajecten gezet. Partners komen binnen in de gemeenschapsinstelling (GI) tijdens het verblijf. Medewerkers vanuit de GI ondersteunen het vervolgtraject.
In de gemeenschapsinstelling is er een personeelsbeleid dat volop inzet op vorming, training, en coaching. Dit gebeurt in samenspraak met experts vanuit onder meer de gespecialiseerde gezondheidszorg en de kinder- en jeugdpsychiatrie. Ook bij de vormgeving van beveiligend verblijf wordt hier sterk de nadruk op gelegd.
Bijkomend voorzien we verschillende ondersteunings- en opvolgingstrajecten voor voorzieningen beveiligend verblijf. Allereerst doen we een beroep op de verantwoordelijkheid en expertise die bij de initiatiefnemers zelf aanwezig zijn. We vragen hen een kwaliteitsvol beleid te voeren inzake vorming, training en opleiding voor de werknemers. Zorg voor personeel en aandacht voor het werkklimaat is immers een van onze belangrijke pijlers.
De academische werkplaats leefklimaat (AWL), die zich buigt over de organisatie van een veilige dynamiek en klimaat in settings residentiële jeugdhulp, zal de zorginhoudelijke vormgeving van de voorzieningen beveiligend verblijf verder ondersteunen. In het leertraject dat zal worden opgezet, krijgen voorzieningen kaders aangereikt met betrekking tot het leef- en werkklimaat in de organisaties, en zullen de organisaties verschillende interne denkoefeningen en verbeterprojecten moeten organiseren.
Daarnaast voorzien we een bijkomend, diepgaand ondersteuningstraject dat voorzieningen op casusniveau, proactief en bij crisissituaties, mee zal ondersteunen. Het traject wordt dit jaar samen met Remember, vzw Touché, en het Belgisch Instituut voor Geweldloos Verzet (BIVG) vormgegeven.
Het leerrecht van jongeren in een gemeenschapsinstelling is ondertussen voorwerp van heel wat beleidsadviezen, onder meer van de kinderrechtencommissaris, maar ook van het recente onderzoek door het steunpunt.
Iedereen is het erover eens dat het kunnen leren en voortwerken aan een onderwijstraject van groot belang is voor de re-integratie van de jongeren. We willen toewerken naar een effectief onderwijs binnen de muren van een gemeenschapsinstelling, waarbij de band met de externe, reguliere school optimaal wordt onderhouden.
Ook bij de vormgeving van beveiligend verblijf, blijft het de visie om te behouden wat goed loopt. Als de jongere schoolloopt, moeten we dit behouden. Het CLB zit vanaf de start van een traject mee aan tafel. Indien een jongere om zorginhoudelijke redenen op een bepaald moment niet naar school kan, kijken we om samen met de jongere, maximaal en op maat in te zetten op zinvolle alternatieven. Het is absoluut onze ambitie om, wanneer een jongere tijdelijk ergens anders schoolloopt, breuklijnen in de schoolloopbaan zoveel mogelijk te vermijden.
Het vierladenmodel werd in de gemeenschapsinstellingen geïmplementeerd. Er worden op systematische wijze intervisie en opleiding georganiseerd. De methodiek geeft een aanzet tot reflectie over de manier van reageren en over de ernst van het gedrag. Enerzijds biedt het ruimte tot flexibiliteit en het werken op maat, anderzijds geeft het handvatten om enige objectiviteit in de acties ten aanzien van de jongeren te krijgen.
Ook in de private voorzieningen vindt de methodiek zijn ingang. In veel gevallen vinden de principes van het vierladenmodel ook via allerlei andere kaders en methodieken ingang.
We schuiven een visie naar voren waarbinnen gepaste kwaliteitsvolle ondersteuning en zorg in Vlaanderen vorm kan krijgen, ook in settings beveiligend verblijf.
Naast de juridische insteek, op basis van het kinderrechtenverdrag en het decreet Rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp, kreeg de visie vorm na uitwisseling tussen beleid, praktijk en wetenschap. De aanbevelingen van de commissie van toezicht zijn hierin maximaal geïntegreerd.
In mei 2021 stemt Opgroeien verder af met de commissie van toezicht om de wisselwerking tussen het richtinggevend kader op basis van de visietekst, de bezoeken van de maandcommissarissen aan de opstartende voorzieningen beveiligend verblijf en het jaarrapport te maximaliseren.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik zal niet ingaan op alle de elementen die u hebt genoemd. Dat zullen we ongetwijfeld op andere momenten of via bijkomende schriftelijke vragen doen.
Mijn grootste bekommernissen zijn de volgende. Via het voorstel van decreet dat we enkele jaren geleden hebben ingediend en waarmee we de commissie van toezicht hebben opgericht, was het absoluut de bedoeling om de maatschappij te laten binnenkijken in de voorzieningen met besloten opvang en daar de rechtswaarborgen van de minderjarigen die zich in een heel specifieke positie bevinden, te garanderen.
Tot op heden mogen we dat traject als heel positief beoordelen, als ik zie op welke manier ermee aan de slag wordt gegaan. Dat is natuurlijk dankzij de maandcommissarissen, de hele commissie van toezicht, maar ook dankzij de directies van de gemeenschapsinstellingen en het beleid dat er ook mee aan de slag wil gaan.
Er zijn dus positieve evoluties, maar er blijven natuurlijk een aantal knelpunten die verder moeten worden opgevolgd. Eén daarvan is het leerrecht. Het moet toch altijd de bedoeling zijn dat jongeren die daar verblijven, kunnen voortwerken aan hun toekomst, ook als ze de gemeenschapsinstelling verlaten. Dan moeten we breuken in de opleiding of het onderwijstraject absoluut vermijden.
We zien dat daar toch nog een aantal problemen zijn. U doet er alles aan om dat maximaal te garanderen, maar toch wordt dat nogal abrupt afgesloten, wegens time-out bijvoorbeeld, of omdat de school niet in de buurt ligt, of omdat er in de buurt geen aanbod is in functie van de keuze. Kunt u daar samen met de minister van Onderwijs nog verdere stappen zetten?
U hebt verwezen naar de rechtspositieregeling. We hebben gisteren het persbericht daarover gezien met betrekking tot de beslissing van de Vlaamse Regering vorige vrijdag. Ik hoop dat we dat hier nog verder kunnen bespreken in de commissie. Het zou ons nu te ver leiden om dat binnen het bestek van deze vraag om uitleg te doen.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik ben het volkomen eens met uw visie: time-outs voorkomen, anticiperen, als het dreigt vast te lopen de ervaring en expertise van elders binnenbrengen. Heel concreet zijn er mensen die in andere settings aan de slag zijn. Ik denk aan de kinderpsychiatrie. Die mensen kunnen expertise binnenbrengen door een tijdje mee te draaien, door bijvoorbeeld een aanbod van agressiebeheersingstherapie door een psychomotorisch therapeut basisgericht te laten invullen ter plaatse. Ik hoor dat de huidige financieringssystemen daar nog weinig flexibel mogelijkheden toe bieden.
Denkt u eraan – mogelijk in samenwerking met de federale overheid, er zijn aan beide kanten wel wat regels mee gemoeid – om het zo eenvoudig mogelijk te maken? Kunt u ervoor zorgen dat de expertise naar binnen wordt gehaald, eerder dan het kind te verplaatsen en op time-out te sturen? Soms kunnen we dat vermijden door expertise en therapie binnen te brengen in de gemeenschapsinstelling. Ziet u het zitten om daar werk van te maken?
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, het is echt goed dat hier aandacht aan wordt gegeven. Het probleem is dat een time-out veel te grote vormen aanneemt. Er kan veel meer worden gehaald uit onderwijs. Inderdaad, de complexiteit van de problematieken neemt nog altijd toe.
Ik geef een kleine aanvulling bij de terechte bekommernissen. De kinderrechtencommissaris gaf aan dat een meisje alleen kon kiezen voor een richting waar ze kon leren poetsen en dergelijke terwijl ze – en ook jongens trouwens – toch alle mogelijke richtingen zou moeten kunnen kiezen. Ik vond dat een frappante kleine getuigenis. Gebrek aan keuzevrijheid is niet meer van deze tijd, ook niet voor kwetsbare jongeren. Onderwijs is meer dan bezigheidstherapie.
We moeten een aantal commissarissen hierrond uitdrukkelijk bedanken. Als u in die time-outs, aangepaste begeleiding en onderwijs naar een toekomstperspectief, stappen zet, kunt u grote veranderingen teweegbrengen. Dan vindt u in ons een steun.
De heer Parys heeft het woord.
Dank u voor deze interessante vraag. We hebben heel erg gehamerd op cocreatie in de jeugdhulp, zeker in de gemeenschapsinstellingen. We zijn heel tevreden dat het nu ook effectief onder de aandacht komt.
In de gemeenschapsinstellingen worden de VOS- en de MOF-jongeren van elkaar gescheiden. De gemeenschapsinstellingen worden zelfs voorbehouden voor MOF-jongeren. Heeft corona enige impact gehad op de timing om dat te realiseren?
Ondertussen is het Vlaams detentiecentrum verhuisd naar Beveren. Dat is een goede zaak, aangezien de infrastructuur daar een stuk beter is dan in Tongeren. Maar ook daar zijn er pijnpunten die uit de rapporten van de Commissie van Toezicht blijken. De bezoekersruimte en de binnenplaatsen zijn zeer klein, er is geen ruimte voor praktijklessen. De faciliteiten voor volwassenen zijn wel voldoende ruim, maar die mogen minderjarigen niet gebruiken. Onderneemt u daar actie, minister?
Het netwerk van externe welzijns- en onderwijspartners die in het detentiecentrum in Tongeren actief waren, bestaat niet meer.
Op welke termijn zal het netwerk hersteld zijn? Het is een essentieel recht van gedetineerden om daarop een beroep te kunnen doen.
Minister Beke heeft het woord.
Dat de financieringsstromen soms de voortgang blokkeren, is een terechte vaststelling. Dat maakt deel uit van de projecten van ‘de ideale wereld’. We moeten bekijken hoe we daar verbeteringen kunnen maken.
De gemeenschapsinstellingen werken meer en meer met andere voorzieningen samen, zoals de psychiatrie, in gedeelde trajecten. Dat is een aanpak die we in de toekomst graag verder vorm willen geven.
Er zijn nog een aantal elementen in de opvolging van het decreet rond de rechtspositie waaraan we willen werken.
Wat de timing van de verontrustende situatie (VOS) en de als misdaad omschreven feit (MOF) betreft, zullen de 42 eerste plaatsen vanaf september 2021 normaal kunnen worden ingevuld. De directeur in Beveren is daaromtrent volop bezig.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik wil u echt vragen om verdere stappen te zetten in de aanbevelingen die we lezen in het jaarrapport van de Commissie van Toezicht. Het is trouwens goed dat we niet elke keer wachten op een jaarrapport. U hebt verwezen naar een maandelijks overleg met de commissie en gezegd dat er continu verdere stappen worden gezet. Het is goed dat dit gebeurt in partnerschap met andere voorzieningen en sectoren. Ik verwijs in dat verband naar onze ambitie om mettertijd de Commissie van Toezicht uit te breiden naar andere sectoren. Ik denk dat daar ook natuurlijk nog heel veel werk zou kunnen worden verricht.
De vraag om uitleg is afgehandeld.