Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Brusselmans heeft het woord.
Twee weken geleden bereikte ons het bericht dat de Vlaamse Regering 3 miljoen euro extra uittrekt om kinderen en jongeren in kwetsbare situaties beter te ondersteunen. Concreet wordt een projectoproep gelanceerd die zich richt op verenigingen die focussen op een vrijetijdsaanbod voor kwetsbare jongeren. Ze kunnen tot 200.000 euro subsidie krijgen per project.
Eerst en vooral wil ik stellen dat projecten voor kinderen en jongeren en meer bepaald voor hen die in een kwetsbare situatie zitten en door de coronacrisis nog extra hard getroffen worden, een goed idee is. Iedereen kent dergelijke jongeren. Iedereen kent schrijnende toestanden die zich op dit ogenblik door de crisis en de maatregelen voordoen. Daar moet niemand van overtuigd worden. Mijn vraag is alleen of wij niet aan het dweilen zijn met de kraan open. De vraag is vooral ook of er op dit moment nog geen voldoende uitgebreid jeugd- en welzijnswerk is om hiermee om te gaan. De laatste maanden heb ik niets anders dan lof gehoord over de talloze jeugd- en welzijnsorganisaties die zich dubbelplooien en telkens weer zichzelf moeten reorganiseren om onder de nieuwe maatregelen toch maar aanwezig te kunnen zijn voor hen die er nood aan hebben. We zien in de praktijk dat veel van die organisaties, of ze nu vooral afgestemd zijn op vrijetijdsbesteding of niet, de weg naar samenwerking toch wel vinden, zonder tussenkomst van de overheid. Zij bundelen de krachten en komen met geweldige projecten naar buiten. Het succes van die projecten hangt van zoveel meer af dan alleen het financiële. Het financiële is vaak helemaal geen probleem of slechts probleem nummer 10 in de rangorde.
Ik vrees dat deze projectoproep een beetje zijn doel zal voorbijschieten als het werkelijk de bedoeling is deze kwetsbare jeugd te bereiken. Ik sta niet alleen met die vrees. Ik heb reacties gelezen op de oproep tot de brede bevolking. U hebt die ook gelezen, minister, en u hebt er zelfs een opmerking over getweet, namelijk dat u de reacties wansmakelijk vond. Ik moet zeggen dat ik uw insteek wel begrijp. Het is inderdaad niet zo dat elke organisatie die werkt met subsidies, en al zeker niet in het jeugdwerk, waarin broodnodig werk wordt geleverd, onder dezelfde noemer mag worden geplaatst als fraudeurs en sjoemelaars. Anderzijds begrijp ik ook wel bepaalde reacties van mensen van de brede bevolking, onder andere met e-mails die u wellicht ook wel hebt gekregen. Ik heb zelf ook mijn bedenkingen bij de toch wel vrijgevige subsidiepolitiek die Vlaanderen hanteert.
Voorts is de timing een gevoelig element waarvoor wij enkel begrip kunnen hebben. Wij zitten met een oplopend begrotingstekort dat de bocht uit gaat op sommige beleidsniveaus, en dan is het begrip voor bepaalde subsidies nu eenmaal kleiner. Als dan nog eens gevallen naar buiten komen waarbij men die subsidies verduistert en er nog altijd geen oplossing is om dat in de toekomst te voorkomen, dan versterkt dat het onbegrip.
Ten derde hebben vele Vlamingen, samen met mij, een vrees dat die subsidies weer eens een verdoken migratiekost zullen zijn. Die vrees is verklaarbaar wetende dat als men spreekt over kwetsbare jongeren, dat vaak een prelude is voor extra integratie- en diversiteitssubsidies. Volgens sommige politici kunnen er daarvan in dit land jammer genoeg nooit genoeg zijn. Als ik die term hoor, gaat er bij mij en bij veel mensen een alarmbel af. Ik hoop oprecht dat u die twijfels bij een groot deel van de bevolking kunt wegnemen.
Minister, ik heb de volgende vragen. In de pers lezen we enkele speciale voorwaarden om aanspraak te maken op deze subsidie. Kunt u mij dat eens concreet uitleggen? Wie gaat zich bezighouden met de selectie en de beoordeling van de aanvragen? Wat verstaat u onder kwetsbare jongeren? Hoe gaat u het evenwichtig besteden van middelen tussen verschillende soorten kwetsbare jongeren controleren? Dat is een vraag die ik u wel vaker stel als het gaat over kwetsbare jongeren, maar ik krijg er nooit een sluitend antwoord op. Kunt u de noodzaak van de middelen verduidelijken? Zijn er niet al genoeg verenigingen, zowel met als zonder subsidies, die hier dagelijks mee bezig zijn? Is het probleem wel financieel of is het een gebrek aan samenwerking? Van waar komen deze extra middelen? Hoe gaat u controle voeren op het goed besteden van deze middelen, met de recente gebeurtenissen rond mevrouw El Kaouakibi in het achterhoofd? We moeten niet iedereen wantrouwen, maar controle is nodig als het gaat om besteden van belastinggeld. Wat hoopt u precies te bereiken met die extra middelen? Komt er een meetinstrument voor de return on investment? Dat is ook niet onbelangrijk om begrip op te wekken bij de mensen. Plant u nog extra middelen uit te trekken in de nabije toekomst voor deze of eventuele andere initiatieven?
Minister Dalle heeft het woord.
Collega Brusselmans, voor de oproep in de pers kwam, heb ik op 18 maart naar aanleiding van een vraag om uitleg van collega Rombouts een deel van de antwoorden gegeven. Ik zal dus een stukje in herhaling vallen, maar ik zal vooral proberen te antwoorden op uw vragen.
De projectoproep wil de veerkracht bij kinderen en jongeren in kwetsbare situaties versterken door samen met hen een duurzaam traject op het vlak van vrijetijdsbesteding uit te stippelen. De focus ligt daarbij op het stimuleren van innovatieve vormen van laagdrempelig en vindplaatsgericht werken, binnen lokale en bovenlokale netwerken. Zo wil ik heel concreet hefbomen bieden aan lokale en bovenlokale netwerken van minimaal drie partners om hun werking met kinderen en jongeren in kwetsbare situaties te verdiepen, te innoveren, te verbreden en verder uit te bouwen.
Er is natuurlijk een decretale basis, meer bepaald artikel 16, §1/1, van het decreet houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid. Naast de algemene voorwaarden om op grond van dit decreet subsidies te kunnen ontvangen, zijn er zes specifieke kwaliteitseisen bepaald. Een daarvan gaat over de manier waarop het netwerk is uitgebouwd. Het netwerk moet aantonen dat er het voorbije jaar minimaal drie activiteiten voor kinderen en jongeren in kwetsbare situaties werden gerealiseerd. Het is dus het netwerk dat activiteiten opzet met kinderen en jongeren in kwetsbare situaties. Dat betekent natuurlijk niet noodzakelijk dat de drie netwerkpartners organisaties zijn die elk afzonderlijk werken met kinderen en jongeren in kwetsbare situaties.
Daarnaast zijn een viertal methodieken opgelijst die allemaal terug te vinden in de projectoproep.
Hetzelfde geldt voor de definiëring van kinderen en jongeren in kwetsbare situaties. Daaronder worden minstens volgende groepen bedoeld: kinderen en jongeren in armoede of kansarmoede, in een moeilijke thuissituatie, in een traject van jeugdhulpverlening of aanpak jeugddelinquentie, in een precaire verblijfssituatie, kinderen en jongeren die een moeilijk of geen schooltraject doorlopen en kinderen en jongeren met een beperking.
Om de middelen evenwichtig te besteden, zijn de hierboven aangehaalde algemene voorwaarden en de zes kwaliteitscriteria de leidraad voor de beoordeling van mijn administratie.
De derde, vierde en zesde vraag zou ik graag samen behandelen om een samenhangend antwoord te kunnen geven.
De oproep speelt in op aanbevelingen uit het rapport van het Maatschappelijk Relancecomité en sluit aan bij het relanceplan Vlaamse Veerkracht, binnen het deelluik ‘Armoedebestrijding en wijkverbetering’. Het gaat dus om relancemiddelen. Dat is wel belangrijk, collega’s. U weet dat de Vlaamse Regering vorige zomer niet alleen een Economisch Relancecomité heeft bijeengebracht, maar ook een Maatschappelijk Relancecomité. Dat comité is recent nog samengekomen om de vooruitgang van de relancemiddelen en de maatregelen te monitoren. Het is precies binnen het luik maatschappelijke relance dat er ook aandacht was gevraagd voor de situatie van kwetsbare kinderen en jongeren. Deze projectoproep sluit daarbij aan.
In de bespreking van de vraag van collega Rombouts verwees ik al uitvoerig naar de noodzaak van de oproep die inspeelt op meerdere signalen, geleerde lessen en beleidsambities. Het lijkt me niet nuttig om dat allemaal te herhalen. Ik verwijs op dat vlak naar het antwoord van 18 maart.
Met de oproep wordt een duurzame aanpak nagestreefd om kinderen en jongeren in kwetsbare situaties beter te bereiken met het aanbod van vrijetijdsbesteding en in het licht hiervan bestaande drempels weg te werken. Het is ook om die reden dat de projectsubsidiëringsperiode over twee jaar loopt en niet over één jaar, wat vaak het geval is bij dit soort van ondersteuning.
De zaak van mevrouw El Kaouakibi is een bijzonder pijnlijke zaak. We wachten af wat de gerechtelijke instanties daarover zullen concluderen. Ik heb op sociale media effectief uitdrukking gegeven aan mijn steun voor al die organisaties die op een zeer correcte manier omgaan met subsidiegeld en daar ook correct over rapporteren. Dat is het geval voor de absolute grote meerderheid van de projecten. Dat is mijn overtuiging en zeker ook binnen mijn beleidsdomein is dat het geval.
Er is die decretale basis van artikel 16, §1/1, waar ik naar verwezen heb. Er staan ook bepalingen in het decreet over toezicht en controle met een eerste voorschot dat wordt uitbetaald en een werkings- en financieel verslag dat wordt ingediend en dat door het departement grondig wordt onderzocht en beoordeeld. Na een positieve doorlichting wordt het resterende bedrag uitbetaald.
Wat de vraag betreft of er in de nabije toekomst nog extra middelen worden uitgetrokken, staat in mijn beleidsnota dat ik streef naar een situatie waar elk kind en elke jongere zijn of haar plaats vindt in de vrije tijd. Binnen het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan is dat doelstelling vier en binnen het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding werk ik mee aan de doelstelling om gerichte acties op te zetten in de aanpak van kinderarmoede.
Het is belangrijk om inhoud en vorm geven aan die actieplannen via mijn bevoegdheden binnen Jeugd. Op dit ogenblik is het moeilijk om een sluitend antwoord geven over hoeveel extra middelen er zullen zijn. We volgen dat verder op en zullen jullie daarover te gepasten tijde zeker informeren.
De heer Brusselmans heeft het woord.
Bedankt, minister, voor het antwoord. Ik was er me van bewust dat een deel van de vraag al gesteld was, maar de verontwaardiging bij de mensen was zo groot dat ik het belangrijk vond om dat verhaal nog eens te brengen, en dan moet ik dat volledig doen.
Wat de controle betreft, verwijst u naar de decretale bepaling, maar ik weet niet hoeveel voorbeelden u nodig hebt om te beseffen dat die decretale bepalingen niet volstaan om de mazen van het net te dichten. Uiteraard is er niet in elke vereniging die werkt met subsidies, sprake van slechte bedoelingen. Maar die mazen van het net moeten wel gedicht worden. U kunt dat nog altijd niet garanderen. Dan is het toch niet vreemd dat de verontwaardiging bij de mensen groot is, zeker ook gelet op de huidige financiële situatie en de noodzaak die u naar mijn bescheiden mening nog altijd niet hard kunt maken. Als de noodzaak voor die extra middelen inderdaad zo hoog is, dan zal de interesse eergisteren op de digitale infosessies over die projectoproep ook bijzonder groot geweest zijn. Kunt u me vertellen hoeveel deelnemers er daar waren? Kunt u enkele voorbeelden geven van organisaties die daaraan hebben meegedaan? Met welke doelgroep werken die organisaties binnen de categorie ‘kwetsbare jongeren’? Hoeveel projectaanvragen verwacht u?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik zou willen beginnen met mijn groot vertrouwen in het middenveld en in allerlei organisaties uit te drukken. Ik blijf dat herhalen. We moeten altijd opnieuw blijven zeggen dat de meerderheid van die mensen onwaarschijnlijk werk verzet met heel beperkte middelen en dat op een heel correcte manier doet. Ze hebben een gigantische maatschappelijke meerwaarde, en daar staat een heel kleine investering van de overheid tegenover.
Mijn vraag sluit daar een beetje bij aan, minister. Voor alle duidelijkheid, ik steun dit project en de gelanceerde oproep volledig. Het gaat telkens om eenmalige middelen en projecten die opgezet worden waarbij je die organisaties altijd maar opnieuw vraagt om dossiers op te stellen en in te dienen, en dan komen ze er hopelijk voor in aanmerking. Op het einde van de rit hebben ze een aantal zaken gerealiseerd en expertise opgebouwd, en dan vallen die middelen weer weg. Dat is nu eenmaal eigen aan het project.
Ik vraag me af hoe zich dat verhoudt tot uw visie op structurele financiering. Moeten een aantal zaken niet structureel verankerd worden? Door de relancefondsen zitten we in een periode dat er al heel veel ad-hoc- en eenmalige zaken worden opgestart. Dat is heel goed in het kader van de relance, maar ik maak me toch zorgen dat we ons beleid stilaan structureel aan het vervangen zijn door nog meer projectoproepen en nog meer ad-hocmiddelen. Er zijn veel minder structurele keuzes en ondersteuning voor sectoren die vaak structureel willen groeien en tijd nodig hebben om tot volle wasdom te komen.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Ik sluit me aan bij deze vraag omdat iedereen in het parlement ondertussen ook wel ervaart dat in de geest van het debat van onze collega het woord ‘subsidie’ soms een nare bijklank krijgt, maar we moeten ons toch bewust en eerlijk afvragen of dat wel correct is. Als we kijken naar alle subsidies die we geven, zowel op Vlaams als op lokaal niveau, dan heeft het vertrouwen in het middenveld veel meer gewicht dan het voorval dat zich nu eenmalig voordoet.
En ik heb begrepen, collega Brusselmans, dat u dat zelf ook wel erkent. Het vertrouwen in de meeste organisaties van het middenveld is terecht zeer hoog.
U vraagt waarom er aparte oproepen zijn en aparte verenigingen. Waarom is dat niet geïntegreerd? Want er zijn heel wat jeugdwerkorganisaties. De organisaties die vandaag al ingebed zijn en die een sterke werking hebben, kunnen deelnemen aan dergelijke oproepen. En omgekeerd moet de politiek er zich altijd voor hoeden om organisaties die hun eigen doelstelling hebben, bijvoorbeeld in het jeugdwerk, te verplichten om een aantal dingen uit te voeren. Het is net goed dat nieuwe initiatieven kunnen ontstaan rond nieuwe uitdagingen die we vaststellen in de samenleving, beter dat dan dat we ze verplichten aan iedereen. We moeten dat evenwicht zoeken. Met deze oproep proberen we dat en proberen we er ook goed over te waken.
Dan is er het verhaal van de structurele inbedding. Als op een bepaald ogenblik blijkt dat het nodig is om naar een verbreding te gaan van de doelstelling, is dat een mogelijkheid voor onze decretale bepalingen. Dat is heel belangrijk voor deze projectoproep.
Het is ook belangrijk dat de controle goed ingebed is. Wat betreft de jeugdsubsidies die hier de afgelopen jaren werden uitgevaardigd, moeten we toch vaststellen dat er een heel sterke controle op is, dat daar geen misbruiken werden vastgesteld. Ik hoop dat we op dat elan kunnen voortwerken.
Minister Dalle heeft het woord.
Mijnheer Brusselmans, het decreet heeft toch een aantal belangrijke bepalingen, ook inzake controle en sanctionering. Ik verwijs in het bijzonder naar artikel 18, dat een sanctioneringsmechanisme omvat, inclusief de mogelijkheid tot terugvordering. Op decretaal vlak hebben we daar al een en ander, al zullen we het Jeugddecreet globaal herzien. We zullen zeker ook dit element daarin meenemen.
U hebt gepeild naar de webinar. Er waren bijna honderd inschrijvingen. De ‘frequently asked questions’ (FAQ’s), de frequent gestelde vragen, komen binnenkort online. De organisaties komen, zo zegt men mij, uit jeugdwerk, sport, cultuur, welzijn, lokale besturen en buurtwerk.
Collega Vaneeckhout, u verwijst naar het werken met projectmiddelen en eenmalige middelen. Ik geef toe dat er in het kader van de relance en in het kader van de projectoproep voor verbindingsambassadeurs eenmalig zeer substantiële middelen worden toegekend. Voor Jeugd is dat in totaal 33 miljoen euro. Ik denk dat dat historisch is. Ik wil u er ook aan herinneren – en ik verwijs naar de begrotingsbespreking 2021 – dat we de grootste stijging in zeer lange tijd hebben van structurele middelen in de jeugdsector. Dat is ook een zeer belangrijk punt om op te merken.
Het laatste punt, en niet onbelangrijk, is dat deze projectsubsidie beoogt om ook een structureel effect te hebben. De insteek is net dat via dit project organisaties zullen komen tot zelfreflectie, zodat zij het aanbod nog sterker kunnen afstemmen op kinderen en jongeren in plaats van wat soms omgekeerd het geval is, en dat er ook echt geleerd wordt uit deze projecten. Ook dat is een element van de ondersteuning die wordt aangeboden en van de begeleiding die daarbij wordt geboden.
Het is ook de bedoeling om blinde vlekken vast te stellen. Niet in iedere regio is er voldoende aanbod voor kwetsbare kinderen en jongeren. Trouwens ook op het vlak van de structurele verhoging van de middelen verwijs ik naar het feit dat er ook extra middelen zijn voor de zogenaamde werkingen met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren (WMKJ’s).
Ten slotte, de oproep van collega Rombouts kan ik alleen maar ondersteunen. Ik denk wel degelijk dat we bijzonder behoedzaam moeten zijn om effectief uit het geval dat nu heel pijnlijk naar voren is gekomen, algemene conclusies te trekken. We moeten heel goed het evenwicht behouden in de noodzakelijke controle op alles wat gebeurt. We moeten daar heel duidelijk op toezien. We moeten daar duidelijke regels voor hebben en die ook toepassen. Anderzijds is te veel planlast veroorzaken ook een van de zorgen van het jeugdwerk. We moeten regulitis vermijden voor diegenen die het goed kunnen en die vooruit kunnen. Dat is ook iets waaraan we absoluut moeten denken. We moeten dat in het achterhoofd houden.
De heer Brusselmans heeft het woord.
Minister en collega’s, ik vind toch dat we iets te gemakkelijk over de onvrede bij de bevolking gaan. Het gaat trouwens over meer dan alleen een fraudegeval. De reacties hierop hebben betrekking op een subsidiepolitiek en de vaak terechte perceptie daarvan bij de bevolking. Uiteraard zijn de subsidies die terechtkomen bij vele jeugdwerkorganisaties die goed werk leveren, geen schande. Niemand in dit land met gezond verstand zal dat tegenspreken. Maar in een land of, zo u wilt, een gemeenschap waar een derde van alle overheidsuitgaven naar subsidies gaat, waar vaak serieuze vraagtekens bij gevormd kunnen worden, is elke extra subsidie-euro enorm gevoelig, zeker in tijden van financiële moeilijkheden. Dus net om meer begrip te krijgen voor de nodige subsidies is het hoog tijd om niet alleen een databank te maken, zoals men er nu mee bezig is, maar ook om te knippen en te schrappen – of u dat nu leuk vindt of niet, beste collega’s –, want dat gaat in de toekomst toch de uitdaging worden als we willen vermijden dat elke goede subsidie onder de loep komt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.