Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Vraag om uitleg over het criterium van het domicilie voor de berekening de waterfactuur
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Danen heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn vraag gaat over de ongelijke behandeling van samengestelde gezinnen bij de berekening van de waterfactuur.
Ongeveer een op de tien gezinnen in Vlaanderen is een samengesteld gezin. Voor de kinderen in dergelijke gezinnen is er vaak een co-ouderschapregeling met de voormalige partner. Concreet betekent dit dat de kinderen ingeschreven of gedomicilieerd zijn bij de ene of de andere partner.
De waterfactuur voor een gezinswoning bestaat uit drie componenten: de prijs van het kraanwater, de gemeentelijke bijdrage en de bovengemeentelijke bijdrage. Elk van deze prijscomponenten bestaat uit een vast en een variabel deel. Het vast deel is gekoppeld aan de woning en per gedomicilieerde op dit adres kan er een korting per inwoner worden toegekend. Om het simpel uit te leggen: hoe groter het gezin is, hoe minder vaste kosten men moet dragen. Vanaf vijf gedomicilieerden valt de vaste kost eigenlijk weg. Voor het variabele deel wordt er gewerkt met een basisverbruik van 30 kubieke meter per adres en bijkomend nog eens 30 kubieke meter per gedomicilieerde. Het waterverbruik dat boven dit basisverbruik zit, wordt beschouwd als ‘comfortverbruik’ en wordt dubbel aangerekend. Dat is misschien een duidelijk principe, maar samengestelde gezinnen zijn er soms wel de dupe van.
De samengestelde gezinnen waarvan de kinderen van een of beide partners ingeschreven staan bij de andere partner, worden in dit systeem tweemaal bestraft. Enerzijds mislopen zij de kortingen op het vaste deel doordat de kinderen niet op dit adres gedomicilieerd zijn. Anderzijds bestaat de kans dat deze gezinnen boven het basisverbruik zullen zitten omdat er geen bijkomende 30 kubieke meter per kind wordt toegevoegd aan het basisverbruik. Omgekeerd zullen de samengestelde gezinnen waar de kinderen ingeschreven zijn, in verhouding te veel kortingen ontvangen in verhouding tot het werkelijke verbruik.
Minister, door te werken met het aantal gedomicilieerden per adres voor de berekening van de waterfactuur, bestaat de mogelijkheid dat bepaalde samengestelde gezinnen benadeeld worden en andere bevoordeeld worden.
Hebt u deze problematiek al besproken met de Vlaamse Milieumaatschappij en/of de drinkwatermaatschappijen? Wat was het resultaat van dit overleg?
Bent u van plan om het Vlaams decreet betreffende het integraal waterbeleid te actualiseren nu er steeds meer samengestelde gezinnen zijn, zodat deze ongelijkheid weggewerkt kan worden?
Denkt u aan andere, eerder pragmatische oplossingen voor dit probleem, indien u het decreet niet wenst aan te passen? Aan welke oplossingen denkt u dan en wanneer kunnen die in uitvoering worden gebracht?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik heb een soortgelijke vraag, met een andere invalshoek.
In de bepalingen van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid die betrekking hebben op de bijdrage voor het water dat geleverd wordt door de exploitant van een openbaar waterdistributienetwerk, wordt vaak het criterium van het domicilie gehanteerd om een groter volume water aan een lagere prijs te verkrijgen.
Ik citeer het artikel in de geschreven versie van mijn vraag om uitleg. Voor sommige situaties lijkt het domicilie echter niet het beste criterium om de achterliggende filosofie van de kortingen te honoreren. Het Grondwettelijk Hof heeft zich bijvoorbeeld al enkele keren negatief uitgesproken over het criterium van het domicilie voor de kortingen bij de onroerende voorheffing voor kinderlast ingeval van co-ouderschap. Dat is meer het domein waarover de vraag van de heer Danen ging. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat het criterium van domicilie als discriminatoir kon worden beschouwd.
Een vergelijkbare redenering zou men kunnen volgen voor studenten in studentenhuisvesting. Ook zij zijn immers doorgaans niet gedomicilieerd in hun studentenwoning. Dat is wettelijk bepaald in artikel 53 van het Woninghuurdecreet, dat het toepassingsgebied van huurcontracten voor studentenhuisvesting uitdrukkelijk beperkt voor gevallen waarbij de inwonende studenten niet gedomicilieerd zijn. Ze verbruiken water natuurlijk wel op een vergelijkbare manier met een gewoon huishouden.
Hetzelfde geldt voor het uitvoeringsbesluit, het besluit van de Vlaamse Regering van 5 februari 2016 houdende tariefregulering van de integrale drinkwaterfactuur. In het uitvoeringsbesluit staat weliswaar een uitzonderingsmogelijkheid voor mensen die zich niet kunnen domiciliëren, maar die bepaling lijkt enkel van toepassing voor mensen die zich tout court niet in Vlaanderen kunnen domiciliëren. Uiteindelijk vallen dus ook studenten in een studentenwoning daar niet onder.
Minister, bent u van mening dat de bovenvermelde situaties inderdaad een inbreuk vormen op het gelijkheidsbeginsel?
Ziet u, naast de bovenvermelde voorbeelden van co-ouderschap en studenten, nog situaties die mogelijk een schending van het gelijkheidsbeginsel kunnen vormen?
Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze ongelijke behandeling te beëindigen?
Welke financiële impact zou zo’n gelijkstelling tussen studenten en gedomicilieerden hebben?
Minister Demir heeft het woord.
Bedankt, collega’s, voor deze vragen.
De impact van de huidige regeling op gezinnen met co-ouderschap is me bekend. Ik heb daarom opdracht gegeven aan Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om op basis van bestaande registers van co-ouderschap tot een meer rechtvaardige verdeling te komen. Een belangrijke opmerking hierbij is dat co-ouderschapsregelingen niet altijd worden geregistreerd, enorm uiteenlopend zijn en ook regelmatig kunnen veranderen. We moeten daarom zoeken naar een werkbare oplossing met beperkte administratieve belasting voor zowel de watermaatschappijen als de gebruikers. Voor studenten is het ook niet zo evident.
De vraag rond co-ouderschap wordt meegenomen in de ruimere oefening van de herziening van de tariefstructuur voor drinkwater die momenteel loopt. Verschillende commissieleden hadden dit gevraagd. Op basis van de resultaten van de uitgevoerde evaluatie worden verschillende pistes onderzocht en wordt nagegaan wat we voor mensen met co-ouderschap kunnen doen. In de tussentijd kunnen ouders gebruikmaken van de VMM-simulator bij het berekenen van de extra kosten op de drinkwaterfactuur voor de partner waar de kinderen niet gedomicilieerd zijn. Ik kijk vooral naar de bredere oefening die op dit moment bezig is en die voor co-ouderschap duidelijkheid moet brengen.
De heer Danen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het is belangrijk om een aantal zaken mee te nemen, niet alleen de thematiek van het co-ouderschap. Er zijn ook andere onrechtvaardigheden in de factuur geslopen, zoals voor heel kleine gezinnen, eenoudergezinnen of eenpersoonsgezinnen. Ze betalen in verhouding veel te veel voor hun waterfactuur. Eenoudergezinnen, eenpersoonsgezinnen, kleine gezinnen betalen dus heel veel voor het vast recht. Het is goed om ook die elementen mee te nemen in de oefening.
Minister, ik heb een bijkomende vraag. De waterfactuur is al eens een keer geëvalueerd in mei 2019. Wat zijn de volgende stappen om te komen tot de nieuwe waterfactuur? Het is heel goed om alles wat de voorbije jaren als een probleem is beschouwd, mee te nemen.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
U hebt wel wat duidelijkheid en perspectief gegeven voor de situatie rond co-ouderschap. Ik begrijp dat, want het gaat over een ruim aantal gezinnen. U zegt dat het voor de situatie van studenten niet zo evident is. Begrijp ik daaruit dat het niet evident is om te identificeren wie student is, waar die woont, van wanneer het over studentenhuisvesting gaat? Is dat de moeilijkheid?
U hebt verwezen naar het onderzoek van de VMM om de factuur rechtvaardiger te maken. Welke zijn eigenlijk de redenen waarom het voor studentenhuisvesting veel moeilijker is?
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik dank u voor de vraag.
Ik ben zeker geen ervaringsdeskundige, maar ik heb wel een bedenking. Als het gaat over co-ouderschap, gaat het niet over een vechtscheiding, maar wordt in onderling overleg bepaald wie wat doet en wie welke lasten draagt enzovoort. Misschien zou een handige tool op een website kunnen volstaan om te weten wat het kost als men meer of minder personen ten laste heeft. Als ouders moeten weten wie wat zal dragen, kan het worden opgenomen in de globale berekening. Ik wil het gewoon efficiënter maken.
Er wordt ook verwezen naar studenten. Wat doe je met studenten, met kleine gezinnen, met alleenstaanden? Minister, ik zou u willen vragen om, als er een dergelijke oefening wordt gemaakt, naar het globale pakket te kijken. De taart blijft even groot. Als bepaalde groepen kleine stukken van de taart moeten eten, gaan andere groepen een groter stuk van de taart moeten eten. Als het een lekkere taart is, kan dat zeer plezant zijn, maar als de taart wat verzuurd is, is het misschien niet zo aangenaam. Als we nagaan wat mogelijk is of niet, moeten we kijken naar alle groepen die meebetalen aan de waterfactuur die uiteindelijk moet worden betaald. We kunnen vele groepen een aantal voordelen geven, maar dat is dan in het nadeel van groepen die niet mee worden opgenomen.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Collega's, ik wil me even aansluiten bij deze vraag. Het debat over de waterfactuur wordt hier niet voor het eerst gevoerd.
Ik wil even ingaan op enkele uitspraken van collega Danen. De minister heeft verwezen naar een evaluatie, en in 2019 of 2020 is er inderdaad een evaluatie van de waterfactuur geweest. Collega Danen zegt dat er heel wat scheeftrekkingen naar boven zijn gekomen ten aanzien van eenoudergezinnen enzovoort. Ik meen mij te herinneren dat in de evaluatie heel duidelijk naar voren is gekomen dat de vaste kosten inderdaad worden doorgerekend en dat op basis van het principe ‘de vervuiler betaalt’ het ook zo is dat kleine gezinnen of eenoudergezinnen te maken hebben met deze vaste kosten. Voor hen wegen die natuurlijk zwaarder door, maar er is geen scheeftrekking van doorrekening van de kosten volgens het principe van ‘de vervuiler betaalt’. Iets anders is het natuurlijk als men parameters gaat bijsturen op basis van andere overwegingen, zoals sociale overwegingen. Dat is wel een ander debat. Ik wou toch even zeggen dat er een nuance zat in de evaluatie.
Minister, ik kijk ook uit naar de verdere evaluatie. Als we sociale maatregelen willen invoeren voor een aantal groepen, onder andere voor mensen met co-ouderschap en misschien ook voor studenten, wordt deze oefening dan ook gemaakt voor alle nutsvoorzieningen? Ik heb er in het verleden al naar verwezen dat, als we sociale correcties of maatregelen invoeren, het een uitdaging is voor elke nutsvoorziening. Het is misschien interessant om dit dus in een globaal kader te bekijken, zodat er geen diversiteit in regels en maatregelen is, maar transparantie en eenvormigheid. Wordt dit dus meegenomen in de evaluatieoefening waar u naar verwees? Hoe kijkt u daarnaar?
Minister, u weet dat ik in het verleden al meermaals over deze thematiek heb gesproken, meer bepaald nog in een vraag om uitleg van juni vorig jaar. Het is iets belangrijks, dat moet worden opgelost. Er is een ongelijke situatie die al meermaals ook door collega's werd aangekaart. Het regeerakkoord heeft dit ook opgenomen en er moet dus effectief werk van worden gemaakt. Voor mensen met co-ouderschap, voor alleenstaanden is het echt wel belangrijk dat die ongelijke situatie wordt rechtgetrokken.
Ik verwees in het verleden ook al naar Brussel en naar hoe de watermaatschappij het daar oplost. Hebt u zich daar intussen al geïnformeerd? Minister, ik had graag vernomen of u al een timing durft te plakken op mogelijke oplossingen waaraan u aan het werken bent.
Minister Demir heeft het woord.
Collega's, ik denk dat iedereen het erover eens is dat de situatie van eenoudergezinnen onbillijk is. Dat is ook al gebleken uit eerdere evaluaties. Het spreekt voor zich dat we daar zullen naar kijken. De oefening die we doen, moet billijk zijn.
Collega Jans, het probleem met de studenten is dat hun woonplaats niet altijd is bekend. Vaak zijn ze thuis gedomicilieerd. Er bestaat geen centraal register voor dat soort van huurcontracten. Op dit moment is dat problematisch.
We doen nu een oefening voor water, niet voor energie. Er is wel een doelgroep ‘beschermde afnemers’, voor wie sociale maatregelen bestaan. Ik hoop dat we de evaluatie die men aan het maken is, na de zomer zullen krijgen. Het zal aan de commissie de gelegenheid bieden om al die elementen – co-ouderschap, eenpersoonsgezinnen – globaal te bekijken.
De heer Danen heeft het woord.
Het klopt dat we de zaak globaal moeten bekijken, want als men aan het ene radertje draait, gaat er ergens anders ook iets bewegen. Dat is zeker zo bij ingewikkelde dossiers als de waterfactuur.
Het is belangrijk dat bij de waterfactuur de vaste component zo klein mogelijk is en de variabele component relatief groot is, zodat mensen die spaarzaam omspringen met water, ook minder betalen. Of iemand nu veel of weinig water verbruikt, maakt op zich niet veel uit voor het vast recht. Naar ons gevoel en naar onze visie zou het veel interessanter zijn om die vaste component voor iedereen lager te houden. Dit kan bijgeteld worden bij de variabele component, niet om mensen meer te laten betalen, maar om mensen die spaarzaam omgaan met water, minder te laten betalen. Zij die veel water wensen te gebruiken, mogen, wat ons betreft, dan wel meer betalen.
Ik kijk uit naar en ik wil graag meewerken aan de verdere ontwikkelingen rond de waterfactuur.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ik dank u, minister, voor uw antwoord. Uw repliek heeft wel een paar dingen verhelderd. Ik ben het er helemaal mee eens dat het hele verhaal over de waterfactuur een bijzonder complex gegeven is. Ik begrijp ook dat de studenten, in vergelijking met de andere voorbeelden die hier werden gegeven, een wat onderbelichte groep zijn en dat dit de complexiteit niet zal doen afnemen. Misschien kunt u hier in de toekomst toch rekening mee houden, al begrijp ik ook heel goed dat u zegt dat er door de woonplaats en centrale administratie een probleem is. Voor mij is het duidelijk. Dit wordt zeker vervolgd, maar dat laat ik over aan mijn collega’s, die ongetwijfeld meer beslagen zijn in deze dossiers.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.