Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over de resultaten van het onderzoek van de KU Leuven naar discriminatie in het Belgische jeugdvoetbal
Vraag om uitleg over racisme in het jeugdvoetbal
Vraag om uitleg over het onderzoek naar discriminatie in het jeugdvoetbal
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Minister, uit een recent onderzoek van de KU Leuven in opdracht van voetbalbonden Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB), Voetbal Vlaanderen en de Waalse Association des Clubs Francophones de Football (ACFF) blijkt dat maar liefst 37 procent van de Belgische jeugdvoetballers tussen de 10 en 20 jaar de voorbije twee seizoenen in aanraking kwam met discriminatie. Bij de meesten daarvan gebeurde het meermaals en bij de meisjes gaat het zelfs om ruim de helft. Bij 31 procent van de jeugdspelers ligt huidskleur aan de basis, bij 18 procent de etniciteit, bij 15 procent de moedertaal en bij 13 procent de religie. In Vlaanderen komen spelers met een zwarte huidskleur en moslims het vaakst in aanraking met discriminatie. Door een van de ondervraagden werd het pakkend als volgt gesteld: “Elke racistische uitlating is een keiharde tackle op de integriteit van een jonge speler.”
Op basis van dit rapport werd begin maart door de voetbalbonden een nieuw actieplan uitgewerkt, Come Together, tegen racisme en discriminatie. U verwees daarnaar in uw antwoord op de vraag om uitleg van Annick Lambrecht in de commissievergadering van 17 maart. Het bevat volgende krijtlijnen: een nieuw en laagdrempeliger meldpunt, opleidingen voor scheidsrechters of trainers om gepast te reageren op racisme en andere vormen van discriminatie, een nieuw tuchtorgaan onder de titel Nationale Kamer voor Discriminatie en Racisme, strengere straffen voor de plegers, meer diversiteit in de toplaag, die voorheen wit en mannelijk was, door vanaf juni twee onafhankelijke bestuurders te benoemen die diversiteit moeten uitstralen.
Minister, u stelde in uw antwoord in de commissievergadering van 17 maart ook dat racisme en discriminatie algemene maatschappelijke verschijnselen zijn, die zich ook voordoen in de sport en in dit geval specifiek in het voetbal. In het profvoetbal kan er inderdaad zowel preventief als repressief of sanctionerend opgetreden worden via de Voetbalwet, maar het probleem situeert zich eerder in het amateurvoetbal en in de jeugdreeksen. Daar hangt het af van club tot club of er actie wordt ondernomen tegen racisme en discriminatie. Uit de resultaten blijkt dat, ondanks het feit dat drie vierde van de ouders getuigen waren van discriminatie, slechts een minderheid effectief klacht indiende omdat de procedure hun vaak niet bekend is of uit angst voor de gevolgen. U verwees in uw antwoord ook naar het ethisch sportbeleid, bijvoorbeeld via gedragscodes voor supporters of ouders langs de zijlijn. Dat blijkt in de praktijk vaak enkel dode letter.
Het zijn alvast goede bedoelingen van de voetbalbonden, maar de vraag is natuurlijk of dit goed genoeg is om discriminatie en racisme in het jeugdvoetbal effectief aan te pakken. De acties van de sportfederaties lopen al meerdere jaren, en deze studie toont aan dat er niet echt een wezenlijk verschil is gemaakt.
Hoogleraar Jeroen Scheerder, die het onderzoek uitvoerde, pleit voor een meer drastische aanpak, met opspoorpunten integratie, beloningen voor clubs die inclusie nastreven en een gepast ingrijpen bij incidenten.
Minister, ik heb daarom de volgende vragen.
Wat is uw reactie op de resultaten van dit onderzoek?
Vindt u het actieplan van de voetbalbonden een adequate manier om discriminatie in het jeugdvoetbal aan te pakken?
Wat kunt als minister bijkomend doen om dit probleem aan te pakken? Bent u voorstander van het actief opsporen van vormen van discriminatie? Op welke manier kan dat gebeuren? Bent u bereid om meer in te zetten op de verantwoordelijkheid van de ouders die langs de zijlijn staan en om de clubs te sensibiliseren om hun klachtenbeleid bekend te maken opdat er daadwerkelijk opgetreden kan worden als er een klacht komt, van welke aard dan ook?
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Minister, de Onderzoeksgroep Sport- & Bewegingsbeleid van de KU Leuven voerde inderdaad, op verzoek van de Belgische Voetbalbond, tussen juni 2020 en maart 2021 een grootschalig onderzoek uit naar discriminatie in het Belgische jeugdvoetbal. Hieruit blijkt dat maar liefst drie op de vier voetbalouders de afgelopen twee seizoenen discriminatie tijdens jeugdwedstrijden hebben opgemerkt. 60 procent zegt meermaals per seizoen discriminatie te zien en ruim 25 procent geeft aan dat het eigen kind er het slachtoffer van werd. Dat cijfer is een onderschatting in vergelijking met het cijfer van de jeugdspelers zelf: 37 procent van de jeugdspelers zegt zelf het slachtoffer van discriminatie te zijn geweest. Bij meisjes gaat het zelfs over de helft van alle speelsters. Het gaat om verschillende vormen van discriminatie, gaande van geslacht, gewicht, huidskleur, bepaalde lichaamskenmerken, geaardheid, religie, tot kledij of een bepaalde beperking. Twee groepen, springen eruit, namelijk de jongeren met een donkere huidskleur en ‘dikke’ jongeren. Zij zijn volgens vier op de tien ouders het vaakst het slachtoffer. De jongeren zelf geven aan dat spelers met een lager spelniveau het vaakst met discriminatie te maken krijgen.
Op basis van deze studie reiken de onderzoekers voorstellen aan die de voetbalwereld kunnen helpen. De onderzoekers pleiten voor een actievere rol voor de ouders, die discriminatie zouden moeten detecteren maar vooral ook signaleren. Ook moet een voetbalclub een vertrouwenspersoon aanstellen waarbij spelers en ouders gemakkelijk terechtkunnen met hun verhaal. De aanspreekpunten die er nu zijn, op het niveau van de federatie en de clubs, boezemen zeer weinig vertrouwen in. De onderzoekers zien verder heil in extra opleidingen over discriminatiethema’s voor spelers, ouders, maar ook voor trainers en bestuurders, die vaak twijfelen over de manier waarop ze tussenbeide kunnen komen.
Het 'Come Together'-actieplan van de Koninklijke Belgische Voetbalbond zou aan de vragen van de onderzoekers tegemoetkomen. Dit actieplan werd onlangs in samenwerking met Voetbal Vlaanderen en ACFF gelanceerd en omvat onder andere een toegankelijk meldpunt, een nieuwe inclusiemanager, een Diversity Board en een Nationale Kamer voor Discriminatie en Racisme.
Ik heb hierover de volgende vragen, minister.
Ziet u deze resultaten als een tekortkoming van het huidige beleid tegen discriminatie? Zo neen, hoe schat u ze dan wel in?
Wilt u de strijd tegen discriminatie in de sport opvoeren? Zo ja, hoe zult u dat doen?
Welke maatregelen zijn volgens u nodig om discriminatie in ons jeugdvoetbal aan te pakken?
Hoe schat u de verschillende maatregelen uit het ‘Come Together’-actieplan van de KBVB in? Zijn er volgens u nog elementen die ontbreken in dit actieplan?
De heer Annouri heeft het woord.
Collega’s, minister, de twee voorgaande sprekers hebben de cijfers en het onderzoek goed geduid. Ik zal dus niet in herhaling vallen. Het is wel duidelijk dat het onderzoek blootlegt dat er een probleem is. Dat is niets nieuws. We hebben er in het verleden al vaak over gediscussieerd, onder ander met voormalig minister van Sport Muyters. Dat waren interessante discussies.
Vandaag zien we dat dit nog steeds een groot en reëel probleem is. Ik wil er geen doekjes om winden: wat professor Scheerders aanhaalt, klopt. Voor kinderen tussen de 10 en 20 jaar die op dit soort gedrag botsen, kan dit voor littekens zorgen die ze voor de rest van hun leven meedragen. Dat is superintimiderend, dat is ontwrichtend. Beeld je eens in dat ouders van de tegenpartij, ouders van je eigen ploeg, arbiters of trainers – die toch een autoritaire verantwoordelijkheidsfunctie hebben – zich op die manier uitlaten tegenover jongeren, wegens wie ze zijn, hun huidskleur, hun geloof of wat dan ook.
Dat kan heel ver gaan en dat vind ik ook een van de interessante dingen die naar boven komen uit het onderzoek. Het gaat niet enkel om volwassenen die schadelijk, kwetsend gedrag vertonen. Het gaat ook over het feit dat sommige ouders daar stilletjes aan meedoen, er niet tegen in durven gaan, en zo vrij spel geven aan dat soort gedrag. Het gaat dus niet enkel om mensen die dat soort gedrag met een kwalijke impact vertonen, maar ook om het ‘bystander effect’, waarover we het eerder al hadden in andere dossiers: mensen die erbij staan en waarop jongeren rekenen om toch een ander geluid te laten horen, maar dat niet doen.
Aan jongeren die gaan sporten, proberen we te leren wat het is om in een samenleving te functioneren. Daar geloof ik in. Je leert samen winnen. Je leert wat het is om in teamverband te spelen, op elkaar te rekenen en deel uit te maken van iets groters. Je leert samen verliezen, je leert omgaan met tegenslagen. Je zult ook dingen tegenkomen die in de maatschappij leven, zoals intolerantie en discriminatie. Je kunt dat niet weghalen uit voetbalvelden of uit sportvelden in het algemeen, hoe graag we dat ook zouden willen. Wat we wel kunnen meegeven aan die jongeren, een signaal dat we wel kunnen geven vanuit het beleid, is de manier waarop we daarmee omgaan. Tolereren we dat of niet? Treden we daar krachtdadig tegen op? Hoe gaat de bond daarmee om? Hoe gaan trainers daarmee om? Hoe gaan ouders daarmee om?
Ik vond het onderzoek van de KU Leuven interessant, omdat daarin een aantal conclusies werden geformuleerd, waarover ik u enkele vragen wil stellen, minister.
Mijn eerste vraag gaat over de aanspreekpersonen integriteit (API’s). Daar werd heel veel over gesproken tijdens de vorige legislatuur. Er werd gezegd dat ze een belangrijke rol zouden kunnen spelen. Nu blijkt echter dat twee op de drie ondervraagden aangeven dat ze zich niet gehoord of geloofd voelen door hun eigen bestuur, door de API’s, als ze hun verhaal vertellen. Dat is een eerste belangrijk probleem. Als je dit soort dingen wilt bespreken, moet je het gevoel hebben dat je geloofd wordt en moet je duidelijk weten waar je naartoe kunt gaan. Jeroen Scheerders pleit zelf voor OPI’s, dus geen aanspreekpunten die enkel aanspreekbaar zijn, maar die zelf ook opsporen wat er fout gaat in sportclubs. Hoe staat u tegenover die concrete suggestie van API’s, minister? Op welke manier denkt u dat het vertrouwen van die spelertjes in de eigen bestuurskamers en API’s hersteld kan worden? Op welke manier denkt u dat hiervoor extra sporen ontwikkeld kunnen worden?
De professor spreekt ook over het meer inzetten op het belonen van clubs die het wél goed doen, over de wortel in plaats van de stok. Hoe staat u tegenover die filosofie? Tijdens de vorige legislatuur hebben we het daar vaak over gehad, over het toekennen van middelen aan sportclubs of federaties als ze op een bepaalde manier goed gedrag vertonen in bestuurskamers, bijvoorbeeld inzake de samenstelling daarvan. Het is duidelijk dat dit vandaag nog niet werkt. Op welke manier wilt u werk maken van die wortel?
Iets wat vaak wordt aangehaald, is een grotere diversiteit in de bestuurskamers. Daar is echt nood aan. Op welke manier wilt u daaraan een extra boost geven?
Op welke concrete doelstellingen en targets mag u afgerekend worden in 2024? Het gaat niet enkel om het voeren van debatten in deze commissie. Wat stelt u zichzelf als streefdoel? Waar wilt u terechtkomen op het einde van deze legislatuur als minister van Sport?
De journalisten die hierover schreven, haalden aan hoe moeilijk het is om jongeren te vinden die hierover wilden getuigen. Het is namelijk iets superkwetsends, dat littekens nalaat. Dat ging dan over discriminatie op basis van afkomst of geloof, wat ik zelf ook ervaren heb. Wat ik nog veel pijnlijker vond, is dat er op voetbalvelden en basketbalvelden – en dat heb ik ook meegemaakt – ook gediscrimineerd wordt op basis van geaardheid. Jongens die op jongens vallen, worden gezien als een minstens even groot probleem. De journalisten slaagden er zelf niet in om jongeren te vinden die daarover wilden getuigen, omdat ze bang zijn voor de reacties van hun eigen ploegmakkers en van andere spelers. Ze waren bang dat dat een stigma op hen zou plakken. Dat is ook iets waarover we heel hard moeten nadenken, waarvan we wakker moeten liggen. Op welke manier wilt u ook dat aspect mee opnemen, om ervoor te zorgen dat dit meer bespreekbaar wordt in het jeugdvoetbal?
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Ik ben de vierde in de rij. De drie voorgaande sprekers hebben al zeer uitgebreid en zeer correct de contouren geschetst. Het is een thema waarover we het hier regelmatig hebben, jammer genoeg. Persoonlijk vind ik dat de kwantificering in cijfers wel hard binnenkomt. Ik vind ook de verantwoordelijkheid van de ouders – of het gebrek daaraan – wel zeer opmerkelijk.
Ik wil niet in herhaling vallen, en sluit me dus aan bij de analyse van de collega's. Ik ga rechtstreeks over naar mijn vragen.
Minister, hoe evalueert u deze onderzoeksresultaten?
Hoe evalueert u de werking van het laagdrempelig meldpunt? Ik denk dat er nog gewerkt moet worden aan de bekendheid daarvan. Hoe wilt u dit extra onder de aandacht brengen?
Hoe werd de klankbordgroep samengesteld en waaraan zal die rapporteren? Kunt u daar iets meer over vertellen?
Plant u initiatieven om specifiek racistische incidenten in het jeugdvoetbal sneller op te volgen? Wilt u dat vaker en sneller doen?
Kunnen we concluderen dat, op basis van de cijfers uit het onderzoek of uw lezing daarvan, jongeren niet durven te praten over discriminerende incidenten, zelfs niet met hun ouders? Wat kunnen we doen om jongeren meer te sensibiliseren op dat vlak? Wat kunnen we doen opdat ouders thuis een meer open context creëren?
Plant u om de aanspreekpunten integriteit uit te breiden tot onderzoekspunten integriteit, zoals werd voorgesteld? Op welke manier kan er proactief gekeken worden naar clubs die tekortschieten inzake discriminatie? Hoe kunnen we een veel gerichter beleid voeren gericht op specifieke clubs?
Minister Weyts heeft het woord.
We hebben hierover eerder al debatten gevoerd in deze commissie. Mijn standpunt is vrij duidelijk: racisme en discriminatie zijn brede maatschappelijke kwesties. De sportsector staat bij uitstek met twee voeten in de samenleving. Dat heeft positieve consequenties, maar ook negatieve.
De Vlaams Regering heeft hieromtrent verschillende speerpunten binnen haar divers sectoraal beleid, bijvoorbeeld binnen mijn bevoegdheid Onderwijs. Daarnaast zijn er ook verschillende horizontale kaders zoals Integratie en Gelijke Kansen, polarisering of jeugd- en kinderrechten.
Wanneer het gaat over concrete aspecten op organisatievlak, kunnen we op korte termijn zeker vooruitgang boeken via beleidsinitiatieven. Het veranderen van individueel gedrag op lange termijn, het teweegbrengen van een cultuur- en mentaliteitsverandering is evenwel een werk van langere adem.
Ik wil als minister van Sport de voetbalfederaties danken voor hun initiatief voor dit onderzoek en voor de actieplannen die ze uitrollen. Ze tonen daarmee het lef om zichzelf, ook publiekelijk, een spiegel voor te houden. Mede door de vragen die de voorbije jaren werden gesteld over hun campagnes en acties, over de maatschappelijke problemen die ze trachten aan te pakken, is die problematiek echt bespreekbaar geworden en wordt er ook – bij uitstek in de sportsector – actie ondernomen.
Ik wil wel de indruk ontkrachten dat deze initiatieven steevast zouden falen. Voetbal is nu eenmaal een sport die alle lagen van de bevolking bereikt en daardoor ook in aanraking komt met de diverse problemen uit onze samenleving. Maar Voetbal Vlaanderen zet net sterk in op het bestrijden van die maatschappelijke problemen. Er zijn weinig andere sportfederaties of andere federaties of organisaties in Vlaanderen die zoveel medewerkers inzetten rond deze maatschappelijke thema’s. Er is bij hen dus zeker de ambitie om een gezond en ethisch sportklimaat te creëren en te bevorderen, en om verantwoordelijkheid op te nemen.
Ik denk dat het opgeleverde onderzoek uitgelezen kansen biedt om het beleidsplan en het actieplan Come Together van Voetbal Vlaanderen waar nodig bij te sturen. We merken duidelijk dat vormen van discriminatie sneller naar boven komen en niet meer aanvaard worden, dat de drempel om de stap naar melding te zetten steeds meer verlaagd wordt. Dat zijn positieve evoluties. Die maatschappelijke evoluties zie je ook in de sport.
Ik wil hierbij de brug maken naar het integriteitsbeleid dat we uitrollen naar de sportfederaties. In dit integriteitsbeleid is de stap naar het clubniveau nu uitdrukkelijk opgenomen en verplicht. Federaties zorgen via sportclubondersteuning voor een integriteitsbeleid op clubniveau, onder ander door het stimuleren van het aanduiden van laagdrempelige aanspreekpersonen, het opstellen van gedragscodes en van een handelingsprotocol op clubniveau. Hiermee willen we letterlijk en figuurlijk op en rond het sportterrein ingrijpen.
Dit integriteitsbeleid focuste aanvankelijk op seksueel grensoverschrijdend gedrag, maar we hebben daarna gekozen voor een ruimere benadering, waarbij ook andere vormen van grensoverschrijdend gedrag, zoals racisme en discriminatie, meegenomen worden. Het Centrum Ethiek in de Sport zal zijn ondersteuning, instrumenten en vormingen hierrond dan ook sterk uitbreiden.
Het integriteitsbeleid bevat ook elementen om racisme, discriminatie en homofobie tegen te gaan. U herkent bijvoorbeeld elementen die in het actieplan Come Together vervat zitten. Ik verwees hier twee weken geleden nog naar toen we hier in de commissie spraken over negatieve reacties op de ‘Football for all’-campagne van de voetbalfederaties.
Federaties kunnen natuurlijk zelf ook extra inzetten op deze thema’s, bijvoorbeeld in hun eigen subsidiereglementen voor de clubs.
Er werd geopperd dat de API’s niet enkel aanspreekbaar moeten zijn, maar zelf ook zouden moeten opsporen. In eerste instantie ben ik wat terughoudend op dat vlak, omdat dit natuurlijk allemaal nog vrij nieuw is. Dit beleid is nog in volle ontwikkeling en uitrol. Het zijn ook niet alleen de API’s die hierin een verantwoordelijkheid dragen. Je hebt bijvoorbeeld ook nog de scheidsrechter die zaken kan noteren in het wedstrijdverslag. Die rapportering kan al onmiddellijk aanleiding geven tot sanctionering.
Er komen weinig meldingen op federatieniveau binnen, maar dat hoeft niet automatisch een slecht teken te zijn. Dat kan immers betekenen dat heel wat zaken op clubniveau worden aangepakt of opgelost. Daarnaast zet de federatie met haar nieuwe actieplan Come Together ook in op bijkomende stappen richting de promotie van een specifiek meldpunt. We moeten ervoor zorgen dat we de zaken daar niet naast en door elkaar organiseren.
Wat we ook bij andere vormen van grensoverschrijdend gedrag merken, is een hoge drempel, een beetje een taboe, rond melden en de verlegenheid tot handelen. Het is niet eenvoudig, laat staan vanzelfsprekend, voor omstaanders om gepast te reageren bij grensoverschrijdend gedrag.
Ik denk dat we dat probleem kunnen aanpakken door ervoor te zorgen dat sportfederaties beschikken over objectieve procedures. Het handelingsprobleem kunnen we aanpakken door omstaanders aan te moedigen om op een constructieve manier op te treden, bijvoorbeeld door in te zetten op ouderbetrokkenheid, zoals de ‘high 5’-ouders in het voetbal of de fair play coaches. Ook de recente campagne van de hulplijn 1712 in de sportsector onder het thema #kijknietweg, draagt hieraan bij.
De klankbordgroep waarnaar verwezen wordt in de initiatieven van de voetbalfederaties, is de national diversity board die wordt opgericht om het actieplan vorm te geven. Zij zal samen met de specifiek aangestelde inclusiemedewerker adviezen formuleren voor de Voetbalbond.
Mijn concrete doelstellingen tegen 2024 kunt u terugvinden in mijn beleidsnota. We laten alle Vlamingen sporten in elke fase van hun leven. Via sport dragen we bij tot een betere samenleving. We stimuleren een gezonde en ethische sportattitude en -omgeving Die drie pijlers zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Om in elke fase van je leven te kunnen sporten, moet je dit op een aangename en gezonde manier kunnen doen. Daarom moeten we ervoor zorgen dat er een sportklimaat heerst dat de fysieke, psychische en sociale integriteit van de sporter kan waarborgen. Als we deze zaken kunnen realiseren, kunnen we via sport bijdragen aan een betere samenleving.
Hier proberen we een samenlevingsprobleem aan te pakken via de sportsector. We hebben al goede stappen vooruit gezet, maar we hebben nog veel werk voor de boeg. Je ziet wel een absolute ambitie, een vaste wil om ook in hoofde van de sportfederaties dit probleem aan te pakken, en niet alleen in woord maar ook in daad.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Het is goed dat het voetbal dit onderzoek heeft gevraagd. Dit toont aan dat ze daarmee bezig zijn, wat een goede zaak is. Dit kan ook een voorbeeld zijn voor alle sportfederaties die dit probleem structureel moeten aanpakken. Het is positief dat hun beleid ter zake wordt ondersteund. We moeten dit in de toekomst zeker verderzetten.
Minister, vindt u dat het huidige decreet op de sportfederaties voldoende garanties biedt voor het bestrijden van discriminatie? We weten dat dit decreet dit jaar wordt geëvalueerd. Hebt u al een zicht op de timing daarvan?
Het is goed dat dit aspect wordt opgenomen in het integriteitsbeleid. U geeft ook aan dit een verplichting is op clubniveau. Het is een heel goede zaak dat de mensen op het terrein daar echt actief mee aan de slag gaan, maar het is misschien ook wel goed om na te gaan hoe we die link tussen het decreet inzake gezond en ethisch sporten en het subsidiedecreet op de federaties nog meer kunnen versterken. Ik denk dat dit aspect ook deel kan uitmaken van de evaluatie van het decreet op de sportfederaties. Hebt u daar al een zicht op? Kan dit aspect daar nog in worden versterkt?
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Minister, u hebt niet echt geantwoord op mijn vraag of u vindt dat het huidige beleid tekortschiet wanneer u de cijfers ziet die een tijdje geleden zijn verschenen. Hier wordt vaak gezegd dat dit debat al eerder is gevoerd, en inderdaad, we hebben dat debat hier al vaker gevoerd maar ik denk dat we het nog zeer vaak zullen moeten voeren. Op korte termijn kunnen er inderdaad beleidsinitiatieven worden genomen, maar op lange termijn is die mentaliteitswijziging nodig en daar hebben we veel meer voor nodig dan wat er vandaag gebeurt.
Ik zie u de voetbalfederaties bedanken voor hun onderzoek, maar ik denk dat er nog veel meer onderzoek moet gebeuren vanuit uw kabinet zelf naar discriminatie in de sport. We kunnen niet blijven wachten op anderen die onderzoeken blijven voeren naar een zeer groot maatschappelijk probleem. Zal ook vanuit uw kabinet onderzoek worden gevoerd naar discriminatie in de sport?
U zegt dat de drempel om discriminatie te melden kleiner wordt. Dat klopt eigenlijk helemaal niet, minister, want in het onderzoek zegt men juist dat het aanspreekpunt van de federaties en de clubs eigenlijk heel weinig vertrouwen geeft aan de mensen. Ik denk dat die drempel om te melden nog een heel groot probleem is.
Het Centrum Ethiek in de Sport levert mooi werk en zou meer acties ondernemen tegen discriminatie in de sport, maar hebben ze dan ook niet meer personeel nodig?
U geeft ook een opsomming van alles wat er is aan procedures bij de sportfederaties, ouderbetrokkenheid, de hulplijn 1712, de klankbordgroepen. Dat is allemaal zeer goed, maar de cijfers over discriminatie zijn zeer slecht. Meer dan een op de drie jeugdspelers is het slachtoffer geweest van discriminatie tijdens de voorbije twee jaar. Ik denk dat we moeten toegeven dat de manier waarop we nu bezig zijn, niet voldoende is en dat het dus niet de juiste manier is. Het feit dat wij hier om de zoveel weken in deze commissie terugkomen op dit onderwerp, toont aan dat er echt een tand moet worden bij gestoken, zeker ook vanuit het kabinet Sport.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Tien jaar lang heb ik een voetbalploeg gehad, twaalf jaar lang heb ik zelf gebasket. En een van de problemen is niet enkel dat de uitspraken en kwetsende woorden een impact hebben op een speler of kind, maar dat ook familieleden die komen kijken, worden betrokken bij die scheldpartij. De impact daarvan kan niet worden overschat, zeker wanneer een broertje of zusje aan de zijlijn staat en dat ook allemaal ziet gebeuren. Dat is een emotionele cocktail die heel vaak dreigt over te lopen. Ik weet dat elk van jullie die ooit op een sportveld, aan de zijlijn heeft gestaan, weet waar ik het over heb. Wanneer men daarmee naar de sportbonden gaat om dat aan te klagen, is mijn ervaring dat er vaak heel wat mensen in de bestuurskaders zijn die wel willen helpen maar de tools niet hebben om te weten wat ze precies moeten doen. Aan goede intenties is er niet per se een gebrek, aan weten hoe men hier adequaat tegen moet optreden misschien wel. Ik denk dat daar vanuit de regering en vanuit uw kabinet nog extra tools kunnen worden aangereikt.
Minister, u had het over die API’s die nu uitgebreid aan het werk zouden gaan. Oorspronkelijk werden ze ingezet voor seksueel grensoverschrijdend gedrag, nu voor andere zaken. Ik heb in mijn vraag aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat de spelers heel weinig vertrouwen hebben in die API’s. Dat is natuurlijk een groot probleem. Mijn vraag aan u is dan ook of u bereid bent om zelf een onderzoek te doen zodat we binnen een jaar, in april 2022, weten of er bij de jeugdspelers meer vertrouwen is in die API’s. Op die manier kunnen we dit zelf proactief opvolgen vanuit Vlaanderen en weten we of er stappen vooruit worden gezet. Dat is een heel concrete target. Ik ben ook wel heel benieuwd om te weten of, op basis van de maatregelen die nu worden genomen, meer mensen gemakkelijker die stap kunnen zetten om hun verhaal te doen. Het zou goed zijn dat dit gebeurt. Dat zou een overwinning zijn voor u maar ook voor iedereen in Vlaanderen die sport.
Er zijn ook een aantal andere interessante experimenten, onder andere van Paul Beloy, u ongetwijfeld niet onbekend, die op een bepaald moment met het idee voor time-outs kwam. Het gaat om een experiment waarbij het principe van time-outs wordt ingevoerd in het jeugdvoetbal. In het basket wordt bij een overtreding of pauze het spel even stilgelegd. Dat kan men ook doen wanneer er flagrante gevallen zijn van discriminatie. De scheidsrechter of een ploeg kan dan een time-out vragen zodat het probleem ter plekke kan worden besproken met de ouders en de spelers. Men legt het spel plat, men geeft dat een plek en men gaat verder. Dat is een heel goede educatieve manier om die trendbreuk gedeeltelijk te realiseren en ervoor te zorgen dat daar op een andere manier mee wordt omgegaan. Bent u bereid om met dat soort van pilootprojecten te experimenteren of is daar geen ruimte voor?
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord. De collega's hebben gelijk dat we hier nog heel vaak zullen over praten. Er zijn nog heel veel zaken die moeten worden besproken en we zullen nog heel wat moeite moeten doen om dit probleem uit de wereld te helpen. Dat is de aard van het probleem. Als we gewoon decretaal zouden kunnen bepalen dat discriminatie verboden is, dan zouden we straks bij hoogdringendheid een punt aan de agenda van de plenaire vergadering toevoegen, en dan was het probleem opgelost. Maar zo eenvoudig is het natuurlijk niet.
Minister, u neemt heel wat initiatieven. Ik ken lokale amateurclubs die hun beleid inzake discriminatie en fair play, op en naast het veld, op een prachtige manier vormgeven. We moeten zoeken naar een manier om die goede voorbeelden te delen met andere clubs en aantonen hoe gemakkelijk en laagdrempelig het soms is, hoe het soms in kleine dingen zit, om dit soort van gedrag te bestrijden en te voorkomen. Minister, wat kunnen wij vanuit Vlaanderen doen om die goede praktijken en voorbeelden meer en beter te delen onder vooral de amateurclubs?
De heer Van Dijck heeft het woord.
Collega's, wat hier gezegd wordt, is zeer terecht, maar ook steeds voor een stuk vanuit een gevoel van machteloosheid. We kunnen vanuit het beleid heel veel doen. Clubs en federaties kunnen veel doen maar – en daar heeft de heer Annouri een heel belangrijk punt – het zijn de mensen langs de kant waar men niet altijd vat op heeft. Ik ben wel gecharmeerd door het idee van die time-out waarbij een wedstrijd wordt stilgelegd als het moet. Dat is een initiatief dat natuurlijk vanuit de federaties kan en moet komen.
Discriminatie bestaat op alle vlakken. Ik herinner me nog dat mijn zoon, toen zoontje, voetbalde in een ploeg samen met de zoon van een oud-Rode Duivel. Op een bepaald moment werden die twee kinderen gejend door de supporters van de tegenpartij omdat ze de zoon waren van die oud-Rode Duivel en mezelf. Wij zijn beiden naar die mensen gestapt maar niet iedereen heeft de ‘guts’ om op die manier in te grijpen. Het probleem bestaat dus wel degelijk.
Mevrouw Lambrecht, ik geloof niet dat het inzetten van meer personeel bij die meldingspunten, die op zich goed zijn, de sfeer en mentaliteit zal ombuigen. Dat moet wel degelijk op het terrein gebeuren en het feit, minister, dat de Voetbalbond deze studie heeft gemaakt, dat er ruchtbaarheid aan wordt gegeven, dat wij daarover discussiëren, dat dit in de kranten komt, is mee een hefboom om de gedragswijziging te krijgen.
Net zoals criminaliteit van alle tijden is, zal ook dit van alle tijden blijven. Dat betekent niet dat we dit lijdzaam moeten ondergaan. We moeten daar blijvend tegen ageren. Maar ik denk niet dat we het ooit helemaal kunnen oplossen want – en nu zal ik me misschien ook discriminerend uitdrukken – er zullen altijd mensen zijn die niet het verstand en de attitude hebben om zich te gedragen zoals het hoort.
In het verleden werkten heel wat clubs met wat we de Panathlonverklaring Ethiek in de Sport noemen. Bij ons op de sportvelden hangen de vlaggen en die boodschappen uit. Zo drukken we mensen voortdurend met de neus op het feit dat sport een ethisch belangrijk gebeuren is. Misschien kunnen we aan Panathlon vragen om die verklaring opnieuw in de picture te stellen en daar actie rond te voeren.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk dat dit een permanent proces is van schakelen en bijschakelen, maar we bewandelen in dezen wel duidelijk de weg vooruit. Er is gezegd dat ik bedank voor het onderzoek. Ja, ik bedank voor het onderzoek. Ik stel vast dat men wel degelijk bereid is om verantwoordelijkheid te nemen en problemen te erkennen en die nog eens publiek te highlighten, maar ook om daar concrete acties aan te koppelen, bijvoorbeeld in het kader van Come Together.
In het kader van het decreet op de sportfederaties krijgen we deze maand een insteek van de koepel van de sportfederaties, waarna we aan de slag kunnen. Daar zit ook de regeling in met betrekking tot de API’s, die we desgewenst tegen het licht kunnen houden.
We zetten verder in op dat integriteitsbeleid, in combinatie met deze oefening.
Tot slot vind ik de idee van een time-out zinvol. Een scheidsrechter kan dat vandaag al, hij kan altijd als gevolg van incidenten op of naast het veld die verantwoordelijkheid nemen. Ik moet eens bekijken of dit voldoende afgedekt is door de voetbalfederatie en/of andere sportfederaties. Ik denk dat dit voor het voetbal het geval is, maar ik wil dat zeker eens bekijken.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Minister, ik denk dat iedereen het erover eens is dat we discriminatie vandaag niet meer kunnen tolereren. Het gaat hier over voetbal, maar we kunnen en mogen dit natuurlijk in geen enkele sportsector tolereren. We hebben het nu specifiek over voetbal, maar ik ken andere sporttakken waar ook discriminatie aanwezig is.
Het delen van goede praktijkvoorbeelden, sensibilisering en handhaving zijn belangrijk. Daar moet zeker verder op ingezet worden. We moeten deze problematiek op de voet blijven volgen. Minister, ik kijk ook uit naar de eventuele bijsturingen van het decreet op de sportfederaties. Mijn fractie zal dat blijven opvolgen.
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Mijnheer Van Dijck, ik wil even een kleine rechtzetting maken. Ik vroeg niet dat er meer aanspreekpunten zouden komen. Ik vroeg gewoon of het Centrum Ethiek in de Sport, wanneer het meer taken krijgt op dit vlak, dat met de huidige bezetting aankan.
We zullen het probleem inderdaad niet helemaal kunnen oplossen maar wanneer een op drie jeugdspelers wordt geconfronteerd met discriminatie, dan spreken we hier toch niet over een marginaal probleem. Zelfs als er een heel kleine groep blijft bestaan die we niet in de hand hebben, dan is er volgens mij nog een groep die we wel kunnen bewerken om bijvoorbeeld gepast te reageren op elke vorm van discriminatie. Maar het schept genoegen dat we met de minister en als groep op één lijn zitten, het probleem erkennen en zin hebben om daar verder mee aan de slag te gaan en bijsturingen te doen waar nodig. Ik hoop ook op een nieuw onderzoek, bijvoorbeeld over een jaar of twee, dat dan betere cijfers kan aantonen.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw bijkomende antwoorden.
Ik heb in mijn eerste twee tussenkomsten gewezen op de enorm schadelijke impact van dit soort gedrag van volwassenen op kinderen, maar ik denk dat er de afgelopen jaren nog iets anders gaande is, dat ik hier nog even wil onderstrepen. Er komen namelijk heel wat good practices naar boven. Zo vind ik het sterk dat een professionele voetbalbond in België heel expliciet de keuze maakt om bijvoorbeeld de holebigemeenschap te eren door de regenboogvlag en de regenboogveters te introduceren. Dat dit heel wat maatschappelijke kritiek met zich meebrengt, hebben we hier een aantal weken geleden al besproken, maar het is wel iets dat heel lange tijd ondenkbaar was. Wanneer clubs zoals de City Pirates uit Merksem en andere clubs op een heel diverse manier deze filosofie van voetbal voor iedereen en met iedereen omarmen, dan mogen we daar heel trots op zijn. Er gebeuren dus heel wat zaken bij heel wat clubs waar we ook niet blind voor mogen zijn. Beide realiteiten bestaan vandaag. Ik denk dat het beleid die good practices moet opschalen en dat er voortdurend en onvermoeibaar moet worden opgevolgd waar het beter kan.
Wat die API’s betreft – en ik vind dit echt belangrijk – geloof ik dat de goede intenties er zijn, maar dan moeten we ervoor zorgen dat het ook op een goede manier wordt uitgerold. Als we zien dat op dit moment heel veel jongeren geen vertrouwen hebben in die API’s, dan denk ik dat we volgend jaar rond dezelfde periode opnieuw de koppen bij elkaar moeten steken om te bekijken of er intussen meer jongeren zijn die de weg vinden om een klacht in te dienen. We moeten nagaan of naar hen wordt geluisterd wanneer er iets gebeurt. Wanneer we die stappen nog kunnen zetten, dan zetten we een cruciale stap vooruit. Wordt dus vervolgd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.