Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Transgenese is een ggo-techniek (genetisch gemodificeerd organisme) van de eerste generatie, waarbij een vreemd gen overal in het genoom van de gastheer wordt ingebracht. Deze techniek is gedateerd en wordt steeds meer bekritiseerd. Wetenschappers ontwikkelden verschillende nieuwe methoden, waaronder het zogenaamde gericht bewerken van het genoom van een organisme, of ‘genome editing’. Dit is een methode waarbij men het genetisch materiaal van een organisme doelgericht aanpast op een specifieke plaats in het genoom.
CRISPR/Cas9 is daarvan de meest gebruikte methode. Moleculaire scharen die in de cel worden ingebracht, worden op een specifieke plaats in het DNA gericht en knippen het door. Het DNA wordt dan op de gewenste manier gerepareerd door de eigen herstelmechanismen van de cel. Vaak wordt een sjabloon van gids-DNA ingebracht om de reparatie te sturen. Deze fase genereert ook genetische fouten. De genome editing kent dezelfde risico’s als de oudere technieken.
Deze nieuwe ggo’s worden sinds het arrest van 25 juli 2018 van het Europees Hof van Justitie beschouwd als ggo’s die onderworpen zijn aan de richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad, van 12 maart 2001, betreffende de vrijwillige verspreiding van genetische gemodificeerde organismen in het leefmilieu. Dit nieuwe type van ggo’s is dus ook onderworpen aan risicoanalyses naar impact op gezondheid en leefmilieu, en aan traceerbaarheid, en moet dus geëtiketteerd worden vooraleer ze op de markt kunnen worden gebracht.
Daarom heeft de commissie hierover een raadpleging georganiseerd onder de lidstaten en de betrokken sectoren. Die raadpleging vormt de basis voor een studie die de commissie uitbesteedt over de nieuwe technieken. De resultaten van zowel de raadpleging als de studie zullen op 30 april van dit jaar gepubliceerd worden. De Raad heeft ondertussen, verwijzend naar de nieuwe technieken, laten weten dat er substantiële vooruitgang werd geboekt in die nieuwe technieken in zoverre dat die volgens de Raad niet kunnen vallen onder toepassing van de richtlijn 2001/18/EG, in tegenstelling dus tot de mening van het Europees Hof van Justitie.
In verband met de stellingname van België in dit dossier heb ik volgende vragen: op welke manier wordt momenteel binnen België gewerkt aan een standpunt? In hoeverre is Vlaanderen daarbij al betrokken? Wat is het standpunt dat door Vlaanderen in dat overleg wordt ingenomen?
Bent u en is de Vlaamse Regering van oordeel dat de nieuwe ggo’s vallen onder de toepassing van richtlijn 2001/18/EG?
Op welke manier werd dit standpunt gevormd? Is dat het resultaat van overleg? Met wie en wanneer? Is het correct dat ook het Vlaamse Instituut voor Biotechnologie (VIB) werd geraadpleegd?
Wanneer zal de Raad de studie bespreken, en zal deze studie openbaar worden gemaakt?
Kunt u bevestigen dat de input van Vlaanderen tijdens die raadsvergaderingen eerst afgestemd zal worden met de verschillende betrokken commissies, aangezien het hier over een thematiek gaat die natuurlijk vele raakpunten heeft?
Minister Crevits heeft het woord.
De bevoegde federale en gewestelijke autoriteiten hebben in het verleden rond dit thema samengewerkt via een ad-hocwerkgroep van het Coördinatiecomité Internationaal Milieubeleid (CCIM). De groep zal indien nodig opnieuw kunnen worden samengeroepen in het licht van de evaluatie van de resultaten van de studie en een eventueel voorstel van de Europese Commissie. Alle betrokken overheden zijn op de hoogte en stand-by en zullen hieraan werken zodra er voldoende duidelijkheid is over welke stappen de Europese Commissie effectief wil zetten. Maar zover staan we vandaag nog niet.
Van de uitspraak van de Raad waar u in uw vraag naar verwijst, dat er substantiële vooruitgang werd bereikt in die nieuwe technieken, waardoor die niet kunnen vallen onder toepassing van de richtlijn 2001/18/EG, zijn wij eigenlijk nog niet op de hoogte. Ook onze federale collega’s zijn daar blijkbaar nog niet van op de hoogte. We hebben dat ook nagevraagd naar aanleiding van uw vraag.
Maar de FOD Volksgezondheid heeft wel een aantal stakeholders, waaronder het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), geconsulteerd over de toepassing van de ggo-regelgeving voor wat betreft CRISPR-mutanten, onder meer in functie van het beantwoorden van een enquête die door het Directorate-General for Health and Food Safety (DG SANTE) van de Europese Commissie is opgestart. En zowel ILVO als VIB hebben deelgenomen aan internationale discussies met experten over de mogelijkheden van deze nieuwe technologie. Dat is allemaal duidelijk, maar die standpuntinname is mij nog niet bekend.
Ik kom tot uw derde vraag: net zoals het federale niveau heeft Vlaanderen hierover nog geen officieel standpunt geformuleerd in de Raad. Bij het formuleren van een officieel standpunt zullen wij ons verder uitgebreid informeren en uiteraard zullen we hier ook de verschillende betrokken administraties bij betrekken. Die zitten in een interdepartementaal overlegcomité dat recent opgericht is. Dus we maken ons wel klaar om een standpunt te kunnen innemen.
Collega, ik herneem hier graag nog eens hetgeen we ongeveer een jaar geleden in deze commissie hebben besproken: op Vlaams niveau zijn we voorstander van duidelijkheid rond CRISPR. Zoals de wetenschappers stellen, creëren nieuwe technieken zoals CRISPR een aantal voordelen. Het selectieproces voor nieuwe rassen en variëteiten zou versneld en meer doelgericht kunnen gebeuren. Er moet natuurlijk ook aandacht zijn voor mogelijke risico’s, maar ook aandacht voor alle kansen.
Wetenschappelijk gezien is CRISPR-mutagenese een technologie die toelaat om een gerichte mutatie te gaan introduceren waarvan men dan al weet wat het effect zal zijn. Dat biedt opportuniteiten, zeker voor de plantenverdeling. Op die manier kun je dus een zeer efficiënte manier bekomen om gewassen te doen groeien die bijdragen tot een duurzamere landbouw. We kunnen bijvoorbeeld schimmelresistentie vermelden waardoor pesticidegebruik drastisch kan worden gereduceerd. Dat is dan weer een belangrijke doelstelling binnen de Green Deal en de Farm-to-Forkstrategie. Dus daar zijn ook wel positieve elementen in.
ILVO en VIB geven aan dat dit een nieuwe technologie is die ons kan helpen om stappen voorwaarts te zetten. Daarom hebben ILVO en VIB samen met 134 Europese onderzoeksinstellingen, waaronder onze universiteiten, hierover ook vorig jaar een position paper ondertekend.
Vorige zomer zijn twee onderzoeksters die de CRISPR-technologie ontwikkelden, geëerd met de Nobelprijs voor Scheikunde. Dat toont ook aan dat de internationale wetenschap het potentieel hiervan duidelijk erkent.
De studie zal in de Raad Landbouw en Visserij van 31 mei 2021 worden besproken, en op ambtelijk niveau is er een vergadering van het gemeenschappelijk permanent comité in mei. De Europese Commissie zal daarna dan de studie op haar website publiceren, veronderstel ik.
Zoals u weet, betreft dit een federale bevoegdheid, maar we zullen zoals altijd vanuit Vlaanderen één gecoördineerd standpunt meegeven, rekening houdend met ieders bevoegdheden en de gevoeligheden die leven. Dat standpunt moet dan worden ingebracht in de intra-Belgische besprekingen die plaatsvinden tijdens de coördinatievergaderingen van de directie-generaal Europese Zaken en Coördinatie (DGE), waar onze Belgische positie wordt bepaald.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Minister, dank u wel. Dat is een heel duidelijk antwoord. Dat geeft toch veel klaarheid over de procedure die wordt gevolgd en welke stappen allemaal zullen worden gezet. Het was ook de intentie van mijn vraag om daar wat duidelijkheid over te krijgen.
Dit is een belangrijk proces. Zoals we weten, is er ook een maatschappelijk debat met verschillende standpunten hierover. Het is belangrijk dat dat op een zorgvuldige manier gebeurt en dat alle afwegingen en bezorgdheden worden meegenomen, dat dat op een brede manier gebeurt. Ik ben dus tevreden met uw antwoord. Ik heb ook geen bijkomende vraag. Ik denk dat procedureel en zo voor mij alles duidelijk is. We komen hier natuurlijk op terug, denk ik dan, wanneer we wat verder in die procedure zijn en er wat meer duidelijkheid komt over wat er op Europees vlak werd beslist.
De heer Coel heeft het woord.
Een jaar geleden heb ik in deze commissie ook een vraag gesteld over CRISPR. Ik heb toen gepleit voor voortschrijdend inzicht, op Europees niveau, maar ook intra-Belgisch, om die technologie toch voldoende kansen te geven, om die niet meteen mee in de zak van de traditionele ggo-technieken te steken. Ik denk dat voorzichtigheid uiteraard geboden is. Dat lijkt me ook de insteek te zijn van de vraag van collega Steenwegen. We moeten ons bewust zijn van de maatschappelijke risico’s die aan zulke technieken vasthangen, maar anderzijds bieden ze ook enorm veel opportuniteiten. Gezien de uitdagingen die de Europese Unie met de Green Deal wil aangaan, zullen we alle technologische hulp kunnen gebruiken die voorhanden is om die doelstellingen te verwezenlijken. Ik denk dat CRISPR daar een van is. Ik denk dat Vlaanderen er ook alle belangrijk bij heeft om dat verder te ondersteunen. We zijn nog altijd een wereldspeler op het vlak van onderzoek naar die techniek, qua biotechnologie. Ik stel dus voor dat Vlaanderen daar toch het voortouw in blijft nemen, dat de Vlaamse overheid dat ook blijft ondersteunen en het standpunt ook Europees blijft uitdragen dat dat onderzoek zijn meerwaarde heeft, dat die techniek ons kan helpen, dat dat kansen zijn. We moeten ons uiteraard bewust zijn van een aantal maatschappelijke dreigingen die daar ook bij te pas komen, maar die volgens mij wel controleerbaar zijn.
De heer Ongena heeft het woord.
Voorzitter, ik sluit me aan bij collega Coel. Ik heb daarnet ook een vraag gesteld over innovatie, met betrekking tot emissiereductie. CRISPR, en bij uitbreiding ggo’s, dat is natuurlijk ook pure innovatie. Europa staat daar eigenlijk veel te huiverachtig tegenover. We moeten natuurlijk altijd goed de gevaren in het oog houden, maar we zijn onszelf mondiaal voor een stuk in een concurrentieel nadelige positie aan het manoeuvreren. Ik geloof rotsvast in die wetenschappelijke studies en dat wetenschappelijk onderzoek daarover, om er via kleine aanpassingen voor te zorgen dat onze gewassen bijvoorbeeld beter beschermd zijn en dat we daardoor minder pesticiden en dergelijke meer nodig hebben. Ik sluit me dus helemaal aan bij de vraag van de collega’s: laat Vlaanderen alstublieft voortrekker blijven op dat vlak. Blijf daarop hameren, om meer ruimte te geven voor dergelijke technieken, want dat zal ook een zeer belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van de klimaatproblematiek waar we voor staan.
Collega Steenwegen, ik wil u danken voor het vertrouwen in de procedure. Waarom? Omdat dit mij toch altijd intrigeert in dergelijke zaken: wie kan voldoende autoriteit uitoefenen om een vertrouwenwekkend antwoord te geven, zodat er geen discussie meer hoeft te zijn over het al dan niet schadelijk zijn?
Ik weet dat wetenschap niet altijd zwart-wit is, maar toch is dat heel belangrijk. Ik neem aan dat dat bijvoorbeeld in Amerika volledig anders verloopt. Daar heeft men de Food and Drug Administration (FDA) die zegt dat het zo is, en men gelooft dat dan ook. Maar als er in Europa iets wordt gezegd dat telkenmale weer in vraag wordt gesteld, worden die discussies verder gevoerd.
Het lijkt mij belangrijk om een grondige procedure te hebben en een duidelijke stelling, en eenmaal die stelling ingenomen is hoeft er ook geen discussie meer over te zijn. Want dat ondermijnt natuurlijk heel vaak zulke dingen.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik ben blij met al de tussenkomsten.
Collega Coel, ik wil wel opmerken dat de uitspraak van 2018 een gerechtelijke uitspraak was. Politiek zullen de Europese instellingen nu een initiatief moeten nemen eer we daar verandering in zien. Maar ik zei het al: in navolging van onze wetenschappers denk ik dat we met een open blik richting die renovaties moeten kijken.
Er moet ook ruimte zijn voor technologie, collega Ongena. Maar ik vind dat wij op het vlak van biotechnologie een heel sterke positie bekleden. We investeren ook enorm in onderzoek en ontwikkeling, en dat zal in de toekomst zo blijven. Die wetenschappelijke vooruitgang is dus iets waar we terecht trots op mogen zijn. We mogen niet blind zijn voor de secundaire uitdagingen van de technologie en hoe de technologie gebruikt kan worden. Maar het klopt wat de voorzitter zegt: alles hangt natuurlijk af van vertrouwen. Je kunt heel innoverend zijn, maar als het vertrouwen elke keer opnieuw onderuitgehaald wordt, gaan de zaken niet vooruit.
Ik kijk er wel positief naar, en ik heb eigenlijk in alle tussenkomsten een positieve ingesteldheid gehoord op dat vlak. Ik dank u.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Het zal u niet verwonderen dat mijn mening toch iets voorzichtiger is, dat ik toch wat terughoudender ben. Dat wil niet zeggen dat ik tegen innovatie ben, absoluut niet. Maar we moeten toch altijd goed nadenken. Diezelfde argumenten, dat we minder pesticiden gebruiken, werden ook gebruikt bij de klassieke ggo’s. Ik nodig de collega’s uit om internationale rapporten te lezen over het pesticidegebruik in die landen waar ggo’s wel en niet zijn toegestaan. Dan zul je zien dat het pesticidegebruik net spectaculair is gestegen daar waar ggo’s zijn toegepast. We moeten dus toch altijd met twee woorden spreken.
Voor mij is het uitgangspunt altijd: wie wordt er beter van die innovatie? Wie wordt er beter van? Mijn uitgangspunt is dat de samenleving er in zijn geheel beter van moet worden, en in dit geval moet de landbouwer er beter van worden. Al de rest vind ik minder belangrijk. Met die vragen in mijn achterhoofd ben ik zeer kritisch over dit soort technologieën.
De wetenschappers hebben natuurlijk een bepaalde visie, maar we weten natuurlijk dat iemand die heel gepassioneerd is met een stuk van de wetenschap, daar ook een bepaalde kijk op heeft. Die zit daar omdat hij de overtuiging heeft dat dat kan helpen, maar dat is natuurlijk een blik die ook vrij eenzijdig kan zijn. Het blijft dus altijd een maatschappelijke afweging die wat ruimer moet zijn. Maar ik denk dat we dit debat verder zullen voeren naarmate die procedure verder verloopt. Ik kijk uit naar het verdere debat daarover met de collega’s.
De vraag om uitleg is afgehandeld.