Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over parentale burn-out
Vraag om uitleg over parentale burn-out
Vraag om uitleg over het grote risico op parentale burn-out
Vraag om uitleg over ouderlijke burn-out
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer De Reuse heeft het woord.
Uit een onderzoek van twee professoren psychologie aan de UCL, die ze samen deden met collega’s uit 45 andere landen, blijkt dat 1 op de 12 ouders, dat is 8 procent, in dit land lijdt aan een parentale burn-out: een complete mentale en fysieke uitputting die is veroorzaakt door al te veel stress bij het moederen of vaderen. Uit vergelijking in dit onderzoek blijkt dat dit het hoogste aantal is onder 42 landen.
Een grote oorzaak is de individualistische prestatiecultuur, die ervoor zorgt dat mensen als ouder helemaal op zijn. Prestatiegerichtheid en perfectionisme zijn dan ook nog gecombineerd met het feit dat ouderschap hier een erg solitaire zaak is. Cultuurelementen als belangrijke factor dus. Individualisme blijkt doorslaggevend te zijn: hoe individualistischer een maatschappij, hoe meer ouderlijke burn-outs.
En de gevolgen zijn niet min, want achter deze cijfers gaat ook een stijgend risico op verwaarlozing, geweld en ook zelfmoordgedachten schuil.
Hoe reageert u op dit onderzoek? Hoe hoog schat u de ernst in van de geschatte problematiek?
Er heerst nog een groot taboe op dit onderwerp. Hoe wilt u dit bespreekbaar maken?
Op welk manier zult u inspelen op dit onderzoek en inzetten op het bestrijden van parentale burn-out? Zult u inzetten op een gecoördineerde aanpak? Zullen de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG’s) hierrond extra sensibiliseren?
Er zijn nog verschillende factoren naast de individualistische prestatiecultuur die oorzaak zijn van parentale burn-out. Via welke maatregelen zet u hierop in?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
1 op de 12 ouders leidt aan parentale burn-out, dit wil zeggen een fysieke en mentale uitputting veroorzaakt door te veel stress bij het ouderschap. We zijn koploper in een lijst van 42 landen. Door die parentale burn-out verliezen ze het plezier in hun ouderrol en nemen ze emotioneel afstand van hun kind. Onderzoekers linken de parentale burn-out aan de graad van individualisme van een maatschappij.
Hillary Clinton schreef ooit: ‘It takes a village to raise a child.’ Blijkbaar is het opvoeden van een kind in een gemeenschap, eerder dan het te zien als een solitaire verantwoordelijkheid, het antwoord op het voorkomen van parentale burn-out.
Minister, wat is uw evaluatie van deze zeer hoge parentale burn-out in Vlaanderen?
Parentale burn-out is een taboe. Ouders zeggen niet graag dat ze een burn-out hebben. Hoe kunnen we dat doorbreken?
Hoe kunnen we ouders met een parentale burn-out helpen en vooral parentale burn-out voorkomen?
De heer Parys heeft het woord.
In 2016 stelde ik uw voorganger reeds een vraag over het thema parentale burn-out. Er rust een groot taboe op en het is weinig bekend. Daarbij wordt vaak met onbegrip gereageerd vanuit de omgeving. Waar een gewone burn-out door de relatie tussen werk en privé stress en uitputting meebrengt, komt een parentale burn-out door de zorg voor de kinderen. Ouders zijn uitgeput van de kleinste taak, nemen afstand van hun kind en hebben zelfs geen zin meer in het ouder-zijn. Een gevoel van falend ouderschap maakt alles nog erger.
Nieuw onderzoek van de UCL toont aan dat een op de twaalf Belgische ouders een ouderlijke burn-out heeft. Die cijfers deden mij schrikken, zeker omdat we daarmee in de top drie van de wereld staan. Collega Saeys verwees er al naar, het is eigenlijk een Afrikaans spreekwoord: ‘It takes a village to raise a child.’ Het werd inderdaad ook een boektitel.
In mijn vroegere vraag vingen we dit signaal reeds op en vroeg ik naar een zicht op de verspreiding van dit fenomeen. Uw voorganger had er niet meteen cijfers over in Vlaanderen, ook niet over het verschil in prevalentie tussen werkende en thuisblijvende ouders, hoewel dat een interessante onderzoekspiste zou kunnen zijn.
De coronacrisis heeft ervoor gezorgd dat ouders de werksituatie nu ook thuis meemaken, al dan niet in combinatie met de gezinssituatie. En dat heeft het zeker niet gemakkelijker gemaakt.
Minister, welke extra initiatieven hebt u recentelijk genomen om specifieker in te spelen op de problematiek van parentale burn-out? Hoe evalueert u campagnes als goed genoeg, waarbij de druk kan worden verlaagd in het streven naar perfect ouderschap? Zult u tijdens de nog lopende coronaperiode extra aandacht hebben voor dit fenomeen? Kan dit een element zijn binnen het plan ‘Zorgen voor Morgen’?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Er is een recente internationale studie met gegevens over België van de parentale burn-out en de mogelijke gevolgen daarvan. Er is ook al verwezen naar de mogelijke oorzaken daarvan.
Zo nieuw is dat niet, want ook in 2016 kwamen dezelfde onderzoekers naar buiten met cijfers. Ook toen al bleek dat 3 tot 12 procent van de ouders in ons land te maken krijgt met zo’n parentale burn-out. In antwoord op parlementaire vragen toen verwees toenmalig minister Vandeurzen onder meer naar de ondersteuning die Kind en Gezin biedt, het ‘goed-genoegouderschap’ en het aanbod van opvoedingsondersteuning en van relatieondersteuning. Gezien echter de recente bevindingen van het onderzoek, die erop wijzen dat de parentale burn-out een cultureel gebonden problematiek is, zijn misschien wel een bredere visie en aanpak nodig.
Minister, hoe kan de problematiek van de parentale burn-out meer ingang vinden in het bestaande aanbod van ondersteuning en begeleiding van ouders? Op welke specifieke manier kunnen mensen die lijden aan een parentale burn-out het best worden geholpen? Hebt u cijfers van het aantal mensen dat bijvoorbeeld bij de centra voor geestelijke gezondheidszorg aanklopt vanwege een parentale burn-out? Hoe kunnen kinderen van ouders die lijden aan een parentale burn-out opgevolgd worden indien nodig? Hoe kan in dat kader ook de kindreflex ingang vinden? Op welke manier kan goed-genoegouderschap verder gepromoot worden en ouders nog meer gerustgesteld worden dat de perfecte ouder niet perfect hoeft te zijn? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het taboe hierrond wordt doorbroken? Dat is toch wel een ernstig probleem: het taboe dat bestaat om erover te spreken dat je je als ouder ook eens niet goed voelt of dat je moe bent.
Een van de risicofactoren die kunnen leiden tot een parentale burn-out, is het gebrek aan sociale steun. Welke initiatieven neemt u om hierop in te spelen? Denkt u dat het nuttig kan zijn om sensibiliseringscampagnes op te zetten die inspelen op de belangrijkste risicofactoren die kunnen leiden tot een parentale burn-out?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, het is duidelijk dat dit iets is waar toch nog een taboe op rust, dat ook vaak ondergesneeuwd raakt en waar we vandaag en in de komende maanden een extra focus op moeten leggen, vanuit deze commissie en vanuit het beleid.
We moeten een aantal aspecten extra belichten, ten eerste het taboe dat erop rust, maar twee, ook de genderdynamiek die daarmee samenhangt. Het is zeer opvallend en helaas niet verrassend dat het vaak moeders zijn die ermee worstelen, om de problematiek voor de papa's hiermee niet onder de mat te vegen. Twee derde blijken toch moeders te zijn die ermee worstelen, en dat zal vaak te maken hebben met de extra verantwoordelijkheden die ze opnemen in gezinnen.
Hier zijn structurele gevolgen aan verbonden. Het gaat niet enkel om een tijdelijke fase, maar er zijn mogelijk structurele gevolgen voor de ouders en de kinderen. Dat is een reden te meer om dit hoog op de politieke agenda te krijgen.
Minister, wat is uw algemene reactie op de resultaten van het onderzoek? Is het een bevestiging van gegevens die u al had of waren met betrekking tot deze problematiek nog geen cijfers beschikbaar? Hoe wordt de problematiek in Vlaanderen gemonitord of hoe zal deze problematiek worden gemonitord? Zeker in coronatijden lijkt dit een belangrijke aanleiding. Hoe verklaart u zelf dat ons land zo slecht scoort, en dat niet enkel in vergelijking met landen waar kinderen veeleer door een brede gemeenschap worden opgevoed? Ook in vergelijking met vergelijkbare landen als Nederland scoren we opvallend slecht. Hoe wilt u het taboe hierrond doorbreken? Is er momenteel voldoende aanbod van gerichte hulpverlening? Hoe is het met de wachtlijsten gesteld? Hoe wilt u die hulpverlening versterken? Op welke termijn kunnen ouders die naar aanleiding van de recente berichtgeving in de media aan de alarmbel trekken, op adequate hulpverlening rekenen?
Minister Beke heeft het woord.
Voorzitter, parentale burn-out is, althans wat het specifiek benoemen van het fenomeen betreft, een relatief nieuw gegeven. Het onderzoek staat ook nog in de kinderschoenen. Er zijn nog maar weinig reviewstudies beschikbaar. Een beoordeling van de prevalentie van het fenomeen en van de verschillende determinanten die een rol kunnen spelen, moet sowieso met de nodige voorzichtigheid gebeuren.
Het percentage is een cijfer waarvan we opkijken, maar 8 procent ligt in de lijn van de andere cijfers op het gebied van de geestelijke gezondheid van de bevolking. Zo weten we uit de Gezondheidsenquête 2018 dat ongeveer 10 procent van de bevolking tussen 20 en 50 jaar oud last heeft van een of andere vorm van depressie. In Vlaanderen is dat 6,7 procent. De helft van deze groep heeft een majeure depressie en 80 procent daarvan heeft hierover een gezondheidswerker geconsulteerd. Hoewel ik ervan uitga dat de COVID-19-crisis van het afgelopen jaar een negatieve impact kan hebben, zijn die cijfers de voorbije twintig jaar vrij stabiel gebleven.
Vorig jaar is besproken of de vragen over het thema ouderschapsburn-out het best in de gezinsenquête van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin werden opgenomen. Het begeleidend wetenschappelijk comité heeft echter geadviseerd dit niet te doen, onder meer omdat het een veeleer klinische problematiek betreft die bij een kleine minderheid van de ouders voorkomt en omdat het meetinstrument om ouderschapsburn-out te meten niet gebalanceerd is. Dit betekent dat de vragen negatief en soms heel straf zijn geformuleerd. Voor de gezinsenquête wordt doorgaans gekozen voor vragen die op de meeste ouders van toepassing zijn en die zowel de positieve als de negatieve kanten van het ouderschap belichten.
Ik verwijs graag naar de gezinsenquête van 2016. Toen zijn 11.000 gezinnen met kinderen in Vlaanderen en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest aangeschreven. De enquête had parentale burn-out niet als focus, maar biedt inzicht in hoe ouders het ouderschap beleven en ervaren. Hieruit is onder meer gebleken dat een zeer groot gedeelte van de ouders, meer dan 90 procent, vindt dat de opvoeding van kinderen een verrijking van het leven is. Zorgen voor hun kinderen maakt ouders gelukkig en trots. Een gedeelte van de ouders heeft ook aangegeven dat de opvoeding van kinderen aanzienlijk veel tijd en geld kost en een behoorlijke impact op het sociaal, persoonlijk en relationeel leven heeft. Zo heeft 35 procent beaamd door de kinderen minder tijd te hebben op wat ze uiteindelijk graag doen en heeft 20 procent verklaard dat de opvoeding van de kinderen voor spanningen in de relatie zorgt. Uit de gezinsenquête blijkt verder dat de opvoeding van de kinderen voor een derde van de ouders moeilijker is dan gedacht. In het algemeen ervaart de meerderheid de opvoeding van kinderen echter niet als belastend.
Dat ouderschap en de beleving ervan door de Vlaamse overheid ernstig wordt genomen, mag blijken uit de inspanningen die er de laatste jaren zijn geweest. In de voorbije jaren werden campagnes gelanceerd die ouders vanuit verschillende thematieken eraan herinnerden dat ze niet perfect hoeven te zijn of ‘fulltime’ hun ouderrol hoeven op te nemen.
De Associatie Beeldvorming Geestelijke Gezondheid lanceerde een sensibiliseringscampagne inzake post-partumdepressie, bestemd voor ouders – ook aanstaande ouders –, hun omgeving en de zorgverleners. Deze campagne besteedde ruim aandacht aan het belang van een ondersteunend netwerk rond de ouders ter preventie van post-partumdepressie, zodat ouders de gelegenheid vinden om voldoende tijd en rust te nemen, met en zonder het kindje. U herinnert zich vast ook nog de campagne ‘Donderdag date-dag’. Beide campagnes hadden de bedoeling om bij te dragen tot een realistische beeldvorming met betrekking tot het ouderschap.
Het is vooral zaak om preventief in te zetten op de ondersteuning van ouderschap en daarnaast onze aandacht te blijven richten naar die ouders bij wie de belasting te zwaar gaat doorwegen, met nefaste impact op hun emotioneel welzijn.
In ieder geval is het de bedoeling dat we verder de vinger aan de pols houden en kunnen sturen op instrumenten als de gezinsenquête. Sinds 8 maart rolt het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin een tweede editie van die gezinsenquête uit in Vlaanderen. Negenduizend gezinnen kregen een vragenboekje in de brievenbus met de vraag om deel te nemen aan het onderzoek. Eind april wordt het veldwerk afgerond en wordt alle informatie in een databank samengebracht. De vragen gaan over de samenstelling van het gezin, de relatie met de partner, de opvoeding van de kinderen, de combinatie gezin, zorg en werk en hoe gezinnen zich voelen. De resultaten zullen worden vergeleken met de bevraging van 2016.
Voorts wordt ouderschap en de beleving van het ouderschap bij instanties als Opgroeien veel meer dan vroeger centraal gesteld in de dienstverlening. De transitie naar ouderschap is een zeer belangrijk scharniermoment in het leven. Het is al langer geweten dat dit een impact heeft op ouders en hun welbevinden.
Een belangrijke rol is weggelegd voor de Huizen van het Kind, waar alle ouders welkom zijn en afhankelijk van hun noden en behoeften een aanbod vinden. Veel Huizen van het Kind zetten ook in op ontmoetingsmogelijkheden voor ouders. In de ondersteuning van de professionals werkzaam in gezinsondersteuning en in de Huizen, wordt het belang benadrukt van aandacht hebben voor sociale steun en opbouw van formele en informele netwerken als buffer voor moeilijkheden en dus ook parentale burn-out.
Vanuit een Huis van het Kind werken organisaties, zoals bijvoorbeeld ook de Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning, geïntegreerd samen om gezinnen te ondersteunen in de verschillende levensdomeinen. De gedachte van ‘it takes a village to raise a child’, met name de gedeelde verantwoordelijkheid voor het opgroeien en het opvoeden, is daarbij een leidend principe.
In ieder geval is het belangrijk dat ouderschapsburn-out wordt erkend en dat ouders dit ook mogen benoemen, en dat tot slot ook de toeleiding naar psychosociale hulpverlening geen taboe meer hoeft te zijn.
Vanuit preventieoogpunt pleiten de resultaten uit onderzoek naar parentale burn-out op dit ogenblik eerder voor een integrale aanpak, die inzet op breed-maatschappelijke acties op verschillende beleidsdomeinen. Ik geef een aantal voorbeelden: het promoten van acties ter verbetering van de balans gezin-werk; een veel bredere erkenning van de noden van mantelzorgers in het algemeen, en mantelzorgers die zorg voor kinderen met bijzondere zorgnoden opnemen in het bijzonder; het mee ontkrachten van de norm van tweeverdienersgezinnen in onze maatschappij; het inzetten op het verminderen van het sociaal voorgeschreven perfectionisme wat zich in bijna al onze levensdomeinen voordoet. Het is met andere woorden een ‘Health in All Policies’-verhaal, waar verantwoordelijkheden liggen in nagenoeg alle beleidsdomeinen.
De coronapandemie en de daaraan gekoppelde maatregelen hebben onmiskenbaar de druk op ouders nog verder verhoogd. Hierdoor krijgt ook het fenomeen parentale burn-out in toenemende mate aandacht. Toch is het belangrijk om de parentale burn-out ook als een apart fenomeen te blijven zien, niet enkel gekoppeld aan de coronamaatregelen.
Vanuit preventief oogpunt kan sensibilisering een zekere rol spelen, zoals reeds aangehaald via het uitgebreide aanbod van onder andere Kind en Gezin. Maar ook op andere platformen, zoals het online platform www.checkjezelf.be, dat deels werd opgezet met middelen in het kader van het actieplan ‘Zorgen voor Morgen’, wordt het thema ouderschap en de relatie met het mentaal welbevinden van de ouder belicht.
Maar dit kan nooit los worden gezien van een integrale aanpak en een mentaliteitswijziging in onze maatschappij. Een focus op de ouder als individu, zeker vanuit preventief oogpunt maar ook curatief, houdt een sterk risico in op culpabiliseren.
Zoals aangehaald door de onderzoekers van de UCL, ontwikkelt parentale burn-out zich door een wisselwerking tussen een aantal individuele, gezins- en maatschappelijke factoren, zoals het gezinsinkomen, werkloosheid, conflicten op het werk, het hebben van een kind met bijzondere zorgnoden enzovoort.
Nog maar weinig studies hebben de impact van zowel individuele, gezins- als maatschappelijke variabelen onderzocht. Een uitzondering hierop is een Fins onderzoek dat onder andere helder het onderscheid illustreert tussen ‘zelfgericht perfectionisme’ en ‘sociaal voorgeschreven perfectionisme’ in relatie tot de burn-out. Uit dit onderzoek bleek dat zelfgericht perfectionisme slechts in geringe mate verband hield met ouderlijke burn-out, maar dat ouders zich veel sterker laten leiden door het sociaal voorgeschreven perfectionisme.
Er zijn vandaag een aantal mogelijkheden voor personen die nood hebben aan laagdrempelige psychosociale ondersteuning. Ik denk daarbij in de eerste plaats aan de huisarts als laagdrempelig, beschikbaar eerste aanspreekpunt.
Als het nodig is, kan er verdere doorverwijzing gebeuren naar andere voorzieningen die voorzien in een laagdrempelig aanbod voor psychosociale ondersteuning. Ik denk hierbij aan het aanbod binnen de Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW’s), de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s), maar ook individuele hulpverlening aangeboden door een psycholoog.
Vanuit de federale overheid wordt ingezet op terugbetaling van maximaal acht sessies bij een eerstelijnspsycholoog. En zoals u weet, wordt er momenteel samen met de federale overheid gewerkt aan de uitrol van het protocolakkoord dat werd afgesloten op 2 december 2020 voor het psychisch zorgaanbod.
Er worden binnen de CGG’s geen specifieke cijfergegevens verzameld voor de aanmeldingsproblematiek ‘parentale burn-out’. We zien in de registratie van de CGG’s wel gegevens over ‘ouder-kind opvoedingsproblemen’ en ‘ouder-kind emotionele hechting’ als aanmeldingsklacht. Voor 2019 werden in de doelgroep 18- tot 59-jarigen 494 van de in totaal 36.072 aanmeldingsklachten ouder-kind emotionele hechting geregistreerd en werd ook 359 keer een ouder-kind opvoedingsprobleem geregistreerd.
De kindreflex is een instrument met een brede scope en is zeker ook inzetbaar binnen de thematiek van parentale burn-out. De eerste doelstelling van dit instrument is namelijk hulpverleners stimuleren om met hun volwassen cliënten een gesprek te voeren over het thema ouderschap. Ouders krijgen de kans in alle vrijheid over de kinderen en hun bezorgdheden te praten. Waar nodig ondersteunen hulpverleners de ouders in hun rol als moeder of vader.
De heer De Reuse heeft het woord.
Minister, dank u wel. Het is inderdaad een relatief nieuw probleem dat opduikt. Ik ben heel tevreden, ondanks het feit dat het onderzoek nog in de kinderschoenen staat, dat u het toch ernstig neemt. Een op de twaalf ouders is een serieus aantal.
Het is natuurlijk een gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen. We hebben allemaal minder kinderen, en dan is de druk zowel op de ouders als op de kinderen veel groter. Iedereen wil natuurlijk dat zijn of haar kind top presteert in onze maatschappij. Het is belangrijk dat we onze gezinnen ondersteunen in die opvoedingssituatie, zoals u zegt, maar dat we ook aan onze ouders zeggen dat falen erbij hoort. Dat kan zowel voor de ouders als voor de kinderen. Dat is een deel van het opvoedingsproces en het groeiproces. We moeten tonen dat je als ouder het best een kader aanbiedt, maar dat mag geen dwangkader zijn. Ik denk dat we daar vroeg mee moeten beginnen.
Dat is dan ook mijn bijkomende vraag. Een eerste vorm waarmee we daarmee aan de slag kunnen gaan, is een vorm van preventie, ook al tijdens de zwangerschap.
Tijdens de zwangerschapsperiode is er al heel veel communicatie met aanstaande ouders. Hoe wilt u er als minister op inzetten om ook tijdens de zwangerschapsperiode al met hen in contact te komen en te tonen dat het verwachtingspatroon realistisch moet zijn en de gevolgen van te hoge verwachtingen heel slecht kunnen zijn?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik heb die vraag ook al eens gesteld aan uw voorganger, minister Vandeurzen. Hij gaf er toen ook een zeer uitgebreid antwoord op. Toen waren er nog geen cijfers echt bekend.
Het betreft vooral een maatschappelijk probleem, dat we in deze commissie natuurlijk niet gaan oplossen. Het gaat om het beeld dat we hebben: we moeten allemaal hardwerkende ouders zijn, de perfecte werknemer, de perfecte echtgenoot of echtgenote, de perfecte ouder. Het probleem is dat we daar allemaal zeer perfectionistisch in zijn, en dat zorgt er natuurlijk voor dat de druk alleen maar toeneemt. Iedereen heeft een beperking op zijn draagkracht.
Ook de sociale media – waar vaak het perfecte plaatje naar boven wordt gebracht – spelen daar een belangrijke rol in, terwijl ik denk dat sociale media juist het beeld van de ‘goed genoeg’-ouders meer naar voren zouden kunnen brengen. Ook denk ik dat Kind en Gezin daar een heel belangrijke rol in kan spelen. Heel veel pas bevallen vrouwen ontvangen allerlei documentatie met informatie over bijvoorbeeld hoeveel een kind moet drinken, hoeveel pampers het per dag nodig heeft. Als ze dan voelen dat ze niet aan die verwachtingen voldoen, dan denken ze dat er echt wel iets mis is en dat ze een slechte ouder zijn. We moeten die verwachtingen juist temperen en mensen geruststellen. En dat mis ik eigenlijk vooral in het beleid. We moeten de druk zoveel mogelijk van mensen hun schouders nemen door te zeggen dat goed ook goed genoeg is.
Ik wil toch aandacht vragen om daar zeker op te werken, enerzijds via sociale media en anderzijds via Kind en Gezin.
De heer Parys heeft het woord.
De collega’s hebben al veel interessante elementen aangeraakt. Ik heb zelf als jonge ouder het boek ‘Oei, ik groei!’ op een bepaald moment gewoon in de vuilnisbak gesmeten. Ik vond dat daar te veel werd opgelegd wat een kind moet doen en wat een ouder moet doen op een bepaald ogenblik. Voor sommige mensen zal het wel bijzonder zwaar zijn dat in de maatschappij inderdaad het beeld leeft van een perfecte ouder te moeten zijn. We kunnen alleen maar heel eerlijk zijn over hoe dat is. Af en toe post ik ook eens een foto op Instagram van mijn kinderen terwijl ze alle drie aan het ‘blèten’ zijn; dat gebeurt ook, dat is ook gewoon realiteit. Ik denk dat we daar allemaal samen een beetje aan kunnen werken en dat dat belangrijk is.
Minister, we zitten nu in de paaspauze. Iedereen wordt verwacht om zich aan de regels te houden en dus thuis te werken, en dat vaak nog te combineren met de opvang van kinderen. Dus ik denk dat we de druk die vandaag bestaat, niet mogen onderschatten.
Minister, ik heb een heel concrete vraag over – misschien bestaat het al wel, ik heb er geen weet van – lotgenotencontacten. Hoe brengen we via videocall ouders met elkaar in contact over het ouder zijn, bijvoorbeeld in coronatijden en in de context van ‘goed genoeg is wel prima’? Zetten de Huizen van het Kind daar specifiek op in? Doen Kind en Gezin en het agentschap Opgroeien dat? En kunnen daar nog extra stappen in ondernomen worden?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat we het allemaal ook wel een stuk herkennen: de druk die je als ouder voelt, met kleine kinderen en ook met grotere kinderen, om alles gecombineerd te krijgen. Ik denk dat het binnen vier muren nergens perfect loopt. Dat is het beeld dat we echt moeten doorprikken. Wij doen hier allemaal wel aan beleid en ik kom daar dadelijk nog op terug, want dat is belangrijk, maar we kunnen dat ook allemaal zelf. Ik denk dat het gewoon onze maatschappij is die moet afstappen van het idee dat het allemaal perfect moet zijn, dat we allemaal de beste ouders moeten zijn, dat onze kinderen op alle mogelijke domeinen perfect moeten zijn, dat we inderdaad ook nog eens fulltime moeten werken en ons huis helemaal perfect opgeruimd moeten hebben.
Als maatschappij die ideaalbeelden veel realistischer maken, zou al veel helpen. Het loopt overal wel eens mis, het botst overal wel eens. We zouden informele ontmoetingen tussen ouders kunnen stimuleren, en het ouderschap veel meer benaderen vanuit ‘kunnen’ in plaats van ‘moeten’. Dat zijn handvatten die kunnen helpen. We kunnen dat als omgeving, we kunnen dat als overheid. Ik denk dat we beide moeten doen.
Vanuit het beleid kunnen we inspelen op de sociale media, zoals mevrouw Saeys zei. Daar wordt ook vaak alleen maar dat perfecte plaatje naar voren geschoven. Ook daar zou het agentschap wat tegenwicht kunnen bieden. De campagne ‘goed genoeg ouderschap’ doet dat ook, maar zou misschien nog sterker kunnen.
De Huizen van het Kind spelen een belangrijke rol, minister. Dat was vijf jaar geleden al zo. Minister Vandeurzen zette daar sterk op in. Ik heb nog altijd dezelfde bekommernis: ze spreken vooral erg jonge ouders aan, maar niet alleen jonge ouders kampen met dat beeld van goede of perfecte ouder, met de combinatie werk-gezin. Dat blijft zo als kinderen groter worden. Dat geldt zeker voor kwetsbare en alleenstaande ouders.
Minister, hoe kan het beleid, hoe kunnen de Huizen van het Kind specifiek op dat segment van de ouders inzetten om ervaringen te delen en om hun duidelijk te maken dat het niet allemaal perfect kan of hoeft te zijn?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voor mij, als papa van drie, zijn de getuigenissen van de collega’s een geruststelling. Ze zijn heel herkenbaar en misschien wel het goede voorbeeld van wat we meer moeten durven te doen. Mevrouw Schryvers waarschuwt me wel dat het niet alleen bij kleine kinderen aan bod komt. Dat is al goed om te weten.
Het laatste wat je als ouder wilt toegeven, is natuurlijk dat je niet altijd de perfecte ouder bent. Dat is een van de laatste taboes of toch een van de gevoeligste thema’s, dat ouders niet perfect zijn. Maar goed genoeg is ook goed.
Ik heb nog een paar aanvullingen. Ik herken me in de getuigenis van de heer Parys rond ‘Oei, ik groei!’. Dat geldt voor de hele omgeving. Als je voor het eerst papa wordt, is het goedbedoelde advies alomtegenwoordig, terwijl je daar misschien niet op zit te wachten. Misschien moeten we nadenken over creatievere manieren om de omgeving hierin te betrekken, ook de grootouders enzovoort. Het is misschien goedbedoeld, maar ze leggen nog een extra druk op de ouders.
Ik zie kansen in de sociale media. Er zijn heel wat Facebookgroepen waar jonge ouders elkaar vinden en hun worstelingen met elkaar bespreken en herkenbaar maken.
Minister, u verwees naar de Huizen van het Kind. Dat is een belangrijke dynamiek. In mijn gemeente hebben we het format van de mamacafés die zelfs in coronatijd, coronaproof, buiten, samenkomen om met elkaar in gesprek te gaan.
Ik deel de appreciatie van mevrouw Schryvers dat dit vooral mikt op jonge ouders. Hoe kunnen we dat uitbreiden, naar oudere kinderen, maar ook naar heel specifieke groepen zoals alleenstaande ouders en kwetsbare gezinnen? Misschien moet er een extra inspanning gebeuren naar de lokale besturen om deze thematiek en het werk errond meer ‘in the picture’ te zetten.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil me hier even bij aansluiten. In deze coronatijden is de meest uitgesproken zin: ‘Nu efkes niet, de mama of de papa is nu even aan het werk.’ Of we roepen naar beneden: ‘Gelieve allemaal van Netflix te gaan, want mijn verbinding vertraagt.’ Dat wordt hier regelmatig geroepen. Het is evenmin de bedoeling – zoals daarnet – om met waterballonnen binnen te spelen terwijl de papa boven zit. Het is gemakkelijker om die ballonnen te vullen aan de keukenkraan dan aan de buitenkraan. Ik weet al wat we straks gaan doen.
Ik denk dat dat een goed voorbeeld is. Ik wil nu geen foto maken van mijn keuken, maar ik zou dat misschien wel eens moeten doen om te tonen dat het anders kan.
Minister, ik wil nog twee zaken aanhalen. Kleine kinderen, kleine zorgen; grote kinderen, grote zorgen. Wat op een gezin druk zet, is dat het anders is. Prepuberteit is anders dan tot hoe laat ze mogen weggaan, en ook welke ondersteuning kinderen nodig hebben. Er zijn al veel initiatieven aangehaald, en dat is goed.
Ik wil er toch nog een aanvullen. We hebben ook oudercomités en ouderverenigingen. Dat zijn plaatsen waar ouders van eenzelfde generatie of van dezelfde leeftijd van kinderen elkaar ontmoeten op school. Als kinderen in een crèche zitten of bij een onthaalouder, dan zijn die groepen daar niet. Er is niet zoiets als een oudercomité van de crèche waar je elkaar kunt ontmoeten en dus ook bekommernissen delen. Misschien is dat nog wel iets om naar te kijken om zodoende die band te versterken. Gedeelde zorg is halve zorg.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
(Slechte geluidskwaliteit)
Ik wil aansluiten bij wat collega Parys heeft gezegd, en dat is om aandacht vragen voor de specifieke en bijkomende druk die wordt geplaatst op ouders in deze tijden van COVID-19. Hobby's vallen grotendeels weg. Kinderen kunnen niet altijd naar school. Ze moeten in quarantaine of krijgen thuisonderwijs of plots een extra week vakantie. Veel ouders, ook ouders die geen of nog geen parentale burn-out hebben, zijn verschrikkelijk moe. Af en toe kan het er allemaal niet meer bij. Zeker in deze tijden is het belangrijk om dat te normaliseren. Het is normaal om je nu zo te voelen. Wat voor een superouder moet je wel niet zijn om alle borden tegelijk in de lucht te kunnen houden en er nooit een te laten vallen.
Ik wil hier specifieke aandacht voor vragen. Ik besef dat dit virus ons wellicht nog een hele tijd in de ban zal houden. Het lijkt me dan ook niet onbelangrijk dat hier een extra inspanning voor zou kunnen gebeuren.
Minister Beke heeft het woord.
Collega's, het feit alleen al dat we hierover spreken, ook vanuit een persoonlijke ervaring – ik zou ook kunnen beginnen over mijn drie kinderen –, geeft aan dat we op zijn minst al een stap vooruit zijn. We maken deze thematiek en problematiek bespreekbaar. Dat lijkt misschien allemaal vanzelfsprekend, maar dat was absoluut niet zo tot voor enkele jaren. Dat we daar nu wel over durven te spreken, dat jonge moeders en vaders daarover kunnen en durven te spreken, is op zich al een belangrijk element.
Ik zeg dat omdat bijvoorbeeld het concept van het Huis van het Kind hier al is gevallen. De perfecte opvoeding bestaat niet. Veel mensen worstelen daarmee. Ofwel hebben ze het boekje gelezen en gooien ze het weg, ofwel hebben ze het niet gelezen, ofwel hebben ze het doorgesparteld en gedacht: oei, ik groei, maar hoe brengen we dat aan?
Dat ouders met veel vragen zitten, is volstrekt normaal. Het punt is dat ze met die vragen ergens naartoe moeten gaan. Huizen van het Kind proberen daar op een laagdrempelige manier een antwoord op te geven. Dat is niet het enige, maar het is wel belangrijk. We hebben een oproep gedaan rond mentaal welzijn voor kinderen en jongeren in samenwerking met de Huizen van het Kind.
Daarnaast is er nog iets belangrijks. Ik wil voortborduren op wat collega’s De Reuse en Saeys hebben gezegd om aan vroegdetectie te kunnen doen en heel sterk in te zetten op preventie.
Om die reden werk ik aan een plan voor de eerste duizend dagen, zodat we inzetten op de eerste periode voor de geboorte en onmiddellijk na de geboorte en we die ontzettend belangrijke periode voor het kind en de ouders op de juiste manier kunnen vatten. Als we wat verder staan, kom ik daar graag op terug om meer informatie te verschaffen.
We hebben ontzettend belangrijke stappen gezet, maar wat de verschillende sprekers hebben gezegd, is dat we moeten afstappen van de idee van de perfectie en het perfecte kind. Dat geeft de indruk dat ouders de perfecte ouders kunnen zijn, maar iedereen heeft zijn eigen kwetsuren, talenten en gebreken, die we in ons opvoedingspatroon en in ons pedagogisch project voor elke vader, elke moeder, elk koppel of elke alleenstaande als uitgangspunten moeten nemen.
De heer De Reuse heeft het woord.
Ik stel vast dat er hier een opbod is met betrekking tot de vraag wier kinderen de beste en de flinkste zijn. Wat onze zes kinderen betreft, hebben we het, zoals in elk normaal gezin, ook met vallen en opstaan geleerd. Het gezin is de hoeksteen van onze maatschappij en kinderen zijn een rijkdom, maar dat betekent niet dat het altijd pais en vree is. Het is niet altijd even gemakkelijk en ik denk dat we allemaal goed beseffen dat opvoeding een proces van vallen en opstaan is. Zelf ervaar ik het als een verrijking, zowel voor de ouders als voor de kinderen. We leren omgaan met wat winnen is, wat verliezen is en wat ontgoochelingen zijn. Mij lijkt dat normaal, maar als dat een taboe is, moeten we dat taboe doorbreken. We moeten onze gezinnen maximaal ondersteunen en we mogen deze problematiek niet uit het oog verliezen. Zodra een gezin het straatje van de parentale burn-out inslaat, is het soms heel moeilijk om daar weer uit te raken.
Minister, preventie is nog altijd het beste. Ik ben blij dat u werkt aan een plan voor de eerste duizend dagen. Op die manier kunnen we ons, ouders en aanstaande ouders, ervan bewustmaken dat de opvoeding een groei- en leerproces is.
Dames en heren, wie biedt meer dan zes kinderen?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Voorzitter, ik bied alvast niet meer. Ik heb er twee, en dat is al meer dan genoeg.
Volgens mij is iedereen het erover eens wat de problematiek is en hoe we dit deels kunnen remediëren. Het is een goede zaak om op de eerste duizend dagen in te zetten. Dat is belangrijk voor het kind en voor de ouders, maar we mogen niet uit het oog verliezen dat er ook aandacht naar oudere kinderen en pubers moet gaan. De Huizen van het Kind staan meer voor het jonge kind, maar er zou voldoende aandacht voor het oudere kind moeten zijn.
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, ik ga mee in het opbod. Ik heb drie kinderen, maar het voelt soms aan als zes. Ik weet niet of dat telt.
Minister, het is goed dat we deze discussie voeren en dat u met een plan voor de eerste duizend dagen komt, maar het moet veel verder gaan. In het begin zitten ouders vaak nog op een roze wolk, hoewel die voor sommige mensen niet bestaat. We moeten daar wat minder romantisch over doen. Het gaat om alle levensfases die daarna komen. Dit is een oproep om dat bespreekbaar te maken, maar ook een oproep om te voorzien in plekken waar we het daar met elkaar over kunnen hebben. Weten dat het bij iemand anders ook niet altijd van een leien dakje loopt, is volgens mij nog altijd de beste remedie.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Zelfs met mijn drie kinderen en hun partners, die er soms ook bij zijn, kom ik niet aan de zes, collega De Reuse. Maar ik heb doorheen al die voorbije jaren, net zoals iedereen, gewoon ook wel ondervonden dat kinderen opvoeden soms een uitdaging is, maar dat het ook zo vaak een verrijking is, dat het altijd een groeiproces is en dat het nergens allemaal rozengeur en maneschijn is. Als we dat aan iedereen kunnen laten weten, maar er ook bij zeggen dat we vanuit het beleid ook een helpende hand kunnen reiken wanneer ze hulp nodig hebben en dat onder meer de Huizen van het Kind daar een partner in kunnen zijn, is dat al veel.
Minister, verder kijk ik uit naar de resultaten van de gezinsenquête waar u het in uw antwoord uitvoerig over gehad hebt en die ons ongetwijfeld heel veel meer kunnen leren over de noden van de gezinnen vandaag.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik heb er drie, maar, wie weet, ben ik op weg naar zes. Dat zullen de komende jaren uitwijzen.
Ik wou nog één ding aanvullen. Ik denk dat het goed is dat we alle taboes hier doorbreken en ik ben blij dat we het af en toe ook persoonlijk durven te maken. Maar tegelijk moeten we ook beseffen dat wij – ik ga het over niemand persoonlijk hebben, ik spreek over mezelf – vaak ook bij de ‘lucky few’ zijn die een stabiele gezinssituatie hebben, die een goede job hebben enzovoort, waar dus een aantal factoren nog meespelen om het misschien haalbaar te houden. Minister, daarom wil ik ook afsluiten met een oproep om specifieke doelgroepen ook echt vooraan in beeld te houden: alleenstaanden, mensen uit kwetsbare gezinnen. Daar moeten we nog specifieke aandacht voor hebben.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.