Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Minister, steeds meer gemeenten voeren een lokale bouwstop of bouwpauze in, dit om ademruimte te creëren voor de ontwikkeling van een ruimtelijk kader of om hun landelijke karakter te beschermen. Om een breed kader aan richtlijnen vast te leggen waarin al dan niet gebouwd mocht worden heeft de gemeente Halle beslist om een bouwpauze van maximum twee jaar in te lassen.
Recent werd deze beslissing door de Vlaams-Brabantse gouverneur vernietigd naar aanleiding van een klacht van enkele bouwpromotoren. Volgens de gouverneur mag een gemeenteraad niet zomaar een algemene beslissing nemen of er ergens al dan niet gebouwd mag worden. Naast de bestaande bouwvoorschriften heeft een gemeente de mogelijkheid om een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) of een stedenbouwkundige verordening op te maken, dat weten we. In Beerse heeft mevrouw Berx een soortgelijk besluit vanwege soortgelijke redenen ook naar de prullenmand verwezen.
De gemeentelijke initiatieven staan niet los van de ambitie van de Vlaamse Regering om de netto-inname van open ruimte tegen 2040 naar 0 hectare te herleiden. Maar we missen op dit moment nog de wetgeving die dit moet ondersteunen. U hebt in uw beleidsnota aangekondigd dat we daar dit jaar de beleidskaders voor mogen verwachten.
Maar ondertussen nemen lokale besturen dus wel al de vlucht vooruit. Ze gebruiken daarvoor de zogenaamde beleidsmatig gewenste ontwikkelingen (BGO’s), die vaak de beoordelingsgrond vormen voor een lokaal woonomgevingsplan. Dat instrument is daarvoor echter niet helemaal geschikt.
Hoe evalueert u het fenomeen van deze lokale bouwstops?
Op welke manier overlegt u met de lokale besturen om hen te wijzen op de juridische consequenties van dergelijke bouwstops?
Hoe kijkt u naar de beslissing van de gouverneur van Vlaams-Brabant?
Hebt u enig idee hoeveel bouwstops ondertussen werden ingevoerd door de lokale besturen, en eventueel ook hoeveel er werden vernietigd door de gouverneur of door Binnenlands Bestuur?
Hoe zorgt u ervoor dat de lokale besturen een lokale ruimtelijke visie ontwikkelen?
Zullen de beleidskaders ervoor zorgen dat men in plaats van bouwstops eerder werk zal maken van bouwshifts?
Minister Demir heeft het woord.
Collega Coenegrachts, ik heb dit weekend toevallig de burgemeester van Halle gezien en we hebben het hier ook even over gehad. Het is zo dat – en het klopt wat de gouverneur daarover zegt, alsook de Raad van State – men een bouwstop of bouwpauze niet kan invoeren louter via een beslissing van de gemeenteraad. Een gemeentelijke visie die niet verankerd is in verordenende kaders, kan niet bepalend zijn voor de eventuele bebouwbaarheid van een plek. Een dergelijke visie kan enkel ingezet worden bij de opportuniteitsbeoordeling van een vergunning, door ze mee te nemen als beleidsmatig gewenste ontwikkeling. Als men een bepaald gebied dus niet wenst te ontwikkelen, dan moet men daar eigenlijk een RUP voor opstellen en zo zorgen voor een kortsluiting. Dat zijn de regels. Dat is ook logisch, want burgers moeten er natuurlijk op kunnen vertrouwen dat wat in een structuur- of beleidsplan staat, ook de juiste ruimtelijke gevolgen krijgt. Dat is ook wat de gouverneur heeft gezegd wat Halle betreft.
Misschien is het wel nuttig dat we dit naar aanleiding van dit geval ook zo duidelijk maken aan de lokale besturen. Ik kan mij wel voorstellen dat bepaalde lokale besturen zeggen dat ze op een bepaalde plaats geen ontwikkeling willen. Het is nuttig om vanuit Vlaanderen te zeggen hoe men dat dan moet bewerkstelligen. Dat vind ik eigenlijk een heel goede suggestie en ik denk dat het nodig is om dat op die manier te doen.
Er bestaat een website van beleidsmatig gewenste ontwikkelingen (BGO's), met ook heel duidelijk vermelde richtlijnen. Ook die website zullen we onder de aandacht brengen. En we zullen ook aangeven dat een bouwpauze, zelfs een tijdelijke, niet mogelijk is via een beslissing van de gemeenteraad. Men moet gebied per gebied kijken welke ontwikkeling men wil en welke niet.
De beslissing van de Vlaams-Brabantse gouverneur ligt in de lijn van de leidraad die we bij lokale besturen onder de aandacht zullen brengen.
Hoeveel bouwstops werden ondertussen in het leven geroepen? Mijn administratie krijgt daar geen melding van, dus wij weten dat eigenlijk niet. Dat ligt bij de gouverneur of bij de Raad van State, die zo’n beslissing onder ogen krijgt en dan al dan niet vernietigt. Soms worden er artikels in tijdschriften gepubliceerd waarin concrete gevallen opgesomd worden. Ik verwijs ook naar een artikel van het Netwerk Architecten Vlaanderen over lokale bouwstops en naar een artikel over gemeentelijke bouwpauzes in een nummer van Storm, waarin ook naar de problematiek wordt verwezen.
Het is eigenlijk gewoon een kwestie van een RUP te maken. Zo moet men te werk gaan, ook omwille van de rechten van de burgers.
Sinds 2017 zijn de ruimtelijke beleidsplannen verankerd in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO), ter vervanging van de ruimtelijke structuurplannen. Gemeenten hebben daarmee een geschikt instrument om hun lokale ruimtelijke visie, neergelegd in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan, te actualiseren. Ze kunnen overigens ook nog een partiële herziening van hun structuurplan doorvoeren, mocht er slechts een beperkte update nodig zijn. Ik ondersteun gemeenten in de opmaak van hun ruimtelijke visie. Men moet dat ook doen; de tijden zijn op dat vlak veranderd.
Vanuit Vlaanderen reiken we tools en voorbeelden aan. Recent startte een tweede reeks pilootprojecten Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV), waarbij gemeenten gesteund worden bij de opmaak van een gemeentelijke visie. Uiteraard treedt mijn administratie daarnaast ook op individuele basis in dialoog met de lokale besturen, indien ze daar nood aan hebben. Zij kunnen altijd een beroep doen op advies bij de opmaak van verordeningen of ruimtelijke uitvoeringsplannen, om een visie concreet om te zetten in voorschriften.
Eigenlijk gaat het vooral over hoe men dat kan realiseren op een juiste manier, niet via een gemeenteraadsbeslissing. Dat zullen we nogmaals onder de aandacht brengen van de collega’s.
Hoe zullen de beleidskaders ervoor zorgen dat men in plaats van bouwstops op lokaal niveau eerder werk zal maken van bouwshifts? We moeten opletten voor begripsverwarring. De bouwshift houdt in dat we het rendement verhogen op geschikte plekken – de kernverdichting – én dat we de inname van open ruimte vertragen en stoppen door niet meer te bouwen op plekken die daarvoor niet geschikt zijn. De bouwshift houdt dus wel degelijk rekening met de vraag waar we de komende jaren kunnen gaan verdichten. Sommige lokale besturen zijn daar al mee bezig en kunnen dus een goed voorbeeld zijn. Maar de bouwshift wil zeggen dat men op bepaalde plaatsen, ver van bestaande voorzieningen, niet meer zal bouwen.
In de beleidskaders van het BRV gaan we concrete leidraden aanbieden voor die bouwshift: afwegingskaders bijvoorbeeld om uit te maken welke plekken al dan niet geschikt zijn om nog te ontwikkelen, of om uit te maken op welke plekken rendementsverhoging verantwoord of wenselijk is. Voor alle duidelijkheid, het BRV zal niet in de plaats treden van de individuele beoordeling van concrete vergunningsaanvragen op bepaalde gebieden. Het zijn ruimtelijke principes en afwegingskaders, waarmee lokale besturen dan aan de slag zullen moeten gaan, bijvoorbeeld bij de verfijning van hun ruimtelijk beleidsplan.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het uitgebreide antwoord. Ik denk dat de gemeenten inderdaad mee zijn met de doelstelling om het ruimtebeslag te verminderen, dat ze roeien met de riemen die ze hebben, misschien niet altijd met de juiste riemen. Ik hoor u zeggen dat we hen daar in de toekomst beter in zullen begeleiden en beter zullen informeren. Dat is een heel goede zaak. Er is nood aan die Vlaamse kaders die we dit jaar moeten proberen te geven. We moeten duidelijkheid geven en tools aanreiken waarmee ze aan de slag kunnen om die doelstellingen te realiseren. Het is in de samenwerking tussen de vergunningverlenende overheden dat we de doelstellingen over de openbare ruimte zullen moeten bereiken. Ik denk dat u het juiste spoor volgt, maar ik dring er toch op aan om op termijn en dit jaar nog met die beleidskaders te komen.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, hartelijk dank voor uw antwoord. U hebt collega Coenegrachts een beetje verwonderd met uw vraag als indiener van het woonreservedecreet waar u gaat voor een bouwstop in woonuitbreidingsgebied voor de komende twintig jaar. Het feit dat een gemeente als Halle dat heeft geprobeerd, is natuurlijk het gevolg van het ontbreken van een goed Vlaams kader. Minister, ik ben heel tevreden dat u zegt dat we mikken op RUP’s en het opmaken van RUP’s om bestemmingswijzingen te realiseren.
Maar u weet allemaal waar het schoentje knelt: het feit dat men eerst een Instrumentendecreet wil goedkeuren, zal de factuur omhoog drijven waardoor het opmaken van een RUP voor een lokaal bestuur nagenoeg onbetaalbaar wordt als we de open ruimte echt willen herbestemmen. Dus bij deze is het heel essentieel dat we die Vlaamse beleidskaders realiseren. Die zouden er moeten zijn vooraleer het Instrumentendecreet er komt en ze moeten een ondersteuning zijn van het opmaken van lokale RUP’s om die open ruimte te behouden. Mijn vraag is: wanneer komen die beleidskaders er nu werkelijk? Hoever staat u in dat verhaal? Overweegt u toch nog om die gelanceerd te hebben voor het Instrumentendecreet een feit wordt, zodanig dat lokale besturen die echt werk willen maken van die bouwshift – die we allemaal ondersteunen, denk ik – ook de tools hebben om dat te doen, en dat ze niet beslissen om het niet te doen omdat het onbetaalbaar wordt?
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Ik wil ook graag een bijdrage leveren omdat het toch wel een heel belangrijk issue is, zeker in mijn regio, de regio Halle-Vilvoorde. We hebben het voorbeeld van Halle gehad, maar ik denk dat ook Sint-Pieters-Leeuw een poging heeft ondernomen. Die druk op de open ruimte is natuurlijk enorm. Maar ik denk, collega’s, dat er hier een aantal zaken door elkaar worden gehaald. Het is niet omdat we het als overheid, als Vlaamse overheid of als gemeente, eens zijn met die visie van een bouwstop, dat we die zomaar afdwingbaar kunnen maken en daardoor vergunningen kunnen weigeren. Ik denk dat we de processen moeten volgen zoals ze voorzien zijn. We hebben in de ruimtelijke ordening op dat vlak een hele weg afgelegd. We hebben nu eenmaal een structuurplanningsproces dat opgebouwd is uit een eerste onderdeel, zijnde visievorming. Dat gebeurt uiteraard door de overheid, die bepaalt waar ze wel of niet wil bouwen, waar ze wil verdichten of ontdichten enzovoort. Maar die visie kan volgens mij nooit een kader zijn om een vergunning te weigeren. Die visie is bindend voor de overheid, niet voor de burger.
Ik ben ondertussen acht jaar schepen van Ruimtelijke Ordening. Wij krijgen veel vergunningsaanvragen binnen. Soms zijn we niet altijd tevreden met die aanvraag en dan hebben we nog altijd de toets van de goede ruimtelijke ordening, maar we kunnen die aanvraag niet weigeren, omdat we een bepaald project niet op een bepaalde plaats willen. In dat geval moet de visie vertaald worden naar een RUP, zodat het afdwingbaar wordt. Volgens mij kan enkel een RUP iets afdwingbaar maken ten opzichte van de burger. In dat licht begrijp ik de beslissing tot schorsing van de gouverneur, want dergelijke beslissingen van een gemeenteraad mogen niet de basis vormen om opeens een vergunning te gaan beoordelen. Dat haalt heel het kader onderuit.
Aan de collega’s die aanhalen dat het BRV er moet komen: ik kijk daar ook naar uit en ik denk dat het er zeker en vast moet komen. De minister heeft dat ook altijd aangehaald. Maar ik denk niet dat het BRV het probleem van het realiseren van die bouwshift onmiddellijk zal oplossen, omdat dat ook weer het grotere kader is, dat vooral bindend is voor de overheid, maar dat nog moet worden uitgewerkt in die RUP’s, die afdwingbaar zijn ten opzichte van de burger. En ik denk dat het schoentje daar knelt: het opmaken van een RUP is een lange procedure, zoals al dikwijls gezegd in deze commissie. Kunt u bekijken hoe we die procedure kunnen vereenvoudigen of versnellen? Zo kunnen die terechte kaders en visies om de bouwshift te realiseren, sneller en makkelijker – ik bedoel het niet neerbuigend – in afdwingbare kaders worden omgezet.
De heer Tobback heeft het woord.
Ik wil graag inpikken op wat collega De Coninck zei, al is er natuurlijk een punt dat zij vergeet: wanneer het Instrumentendecreet erdoor komt, zal het voor de gemeentebesturen net moeilijker zijn om een RUP te maken, laat staan om het te betalen. Dat is de essentie van het verhaal en van wat een gemeente als Halle nu doet, en vele andere. Het is een daad uit onmacht, omdat zij niet over de financiële middelen, en dankzij het Vlaamse Gewest ook niet over de wettelijke middelen, beschikken om dat te doen wat in het algemeen belang zou zijn. Het is aan het Vlaamse Gewest en aan dit parlement om hun dit element te geven. We hebben hun de verantwoordelijkheid gegeven. Heel veel collega’s hier hebben er indertijd voor gepleit om de verantwoordelijkheid naar de gemeenten te brengen, waar op zich niets tegen in te brengen is, maar we hebben er wel voor gezorgd dat die gemeenten eigenlijk niet de middelen hebben om die verantwoordelijkheid ook te nemen, om op een betaalbare en gemakkelijke manier een RUP te maken waarmee zij inderdaad vorm kunnen geven aan de structuur en richting van hun gemeente.
Dit soort dingen moet men zien als noodkreten van gemeentebesturen, waarmee ze eigenlijk aantonen dat er geen wettelijke manier is om te doen wat we van hen vragen, als ze dat goed willen doen. De consequentie zal zijn dat dit soort formele beslissingen zeer moeilijk te handhaven zullen zijn. Maar gemeentebesturen zullen nu inderdaad op alle mogelijke manieren moeten proberen te vermijden dat er vergunningsaanvragen worden ingediend of vergunningen moeten worden toegekend, want het alternatief is dat men miljoenen uit de kast moet halen om ervoor te zorgen dat het wettelijk niet meer kan. En met deze meerderheid hebben jullie ervoor gezorgd dat dat niet zal gebeuren, want gemeenten hebben gewoon de middelen niet om de zottigheid van het Instrumentendecreet te financieren. En dus gaan we guerrilla moeten blijven voeren, gemeentebesturen tegen bouwpromotoren en grondeigenaars. Dat is de keuze van de Vlaamse meerderheid geweest, collega’s, met inbegrip van u, collega De Coninck.
Minister Demir heeft het woord.
Ik ben het eigenlijk niet eens met de stelling dat lokale besturen geen financiële middelen hebben. Ik vind dat lokale besturen ook de verantwoordelijkheid hebben om de financiële middelen die zij hebben – ik verwijs ook naar het Openruimtefonds –, om de centen die ze vanuit dat Openruimtefonds krijgen, ook te steken in het bewaren van open ruimte. Als je datgene wat daar deze legislatuur wordt ingestort, voortzet tot 2040, dan zal er ongeveer 2 miljard euro inzitten. Men kan altijd naar een ander niveau kijken, maar ik vind toch ook wel dat dit de verantwoordelijkheid is van alle niveaus. Sta me toe om te zeggen dat men liever de middelen van het Openruimtefonds steekt in andere zaken, leuke foliekes, dan in open ruimte. Dat is vandaag ook een realiteit waarnaar ik met grote argusogen kijk.
Daarom doe ik nogmaals mijn oproep. Het woord Openruimtefonds zegt het zelf: het is voor de open ruimte. Lokale besturen, gebruik die financiële middelen om ze effectief in open ruimte te steken, want iedereen vindt het belangrijk maar niemand wil ervoor betalen! We hebben deze legislatuur voor het watergevoelig openruimtegebied (WORG), dat gaat over 1.600 hectare, 16 miljoen euro aan de kant gezet. Voor elk plan dat wij vanuit Vlaanderen maken en waarvoor we bestemmingen wijzigen, doen wij dat maximaal. Ik vind dat lokale besturen dat ook op die manier moeten doen. Zij moeten de financiële middelen uit het Openruimtefonds daarvoor gebruiken. Deze legislatuur gaat dat over ongeveer 417 miljoen euro. Dat is gigantisch veel geld. Als men dat al zou beginnen te steken in open ruimte, dan denk ik echt wel dat we heel ver staan. Dat is mijn oproep.
Ik versta mijn collega’s die zeggen dat het geld kost en dit en dat. Uiteraard kost dat geld. Maar het zijn ook prioriteiten die de lokale besturen zelf zullen moeten stellen. Dat zijn de centen die ze daarvoor krijgen. Op het einde van de legislatuur wil ik de oefening doen: waarin hebben de lokale besturen die 417 miljoen euro van dat Openruimtefonds gestoken? Ik weet een ding: wat men niet zal doen. Dat is waarschijnlijk niet de open ruimte. Vandaar mijn herhaalde vraag dat lokale besturen RUP’s zouden maken. Als ze willen dat dat naar het vergunningenniveau doorwerkt, dan is dat een robuuste manier om mee te werken. Men kan natuurlijk een visie opmaken, een structuurplan, een beleidsplan, noem maar op. Maar men moet dat vertalen in een voldoende juridisch en rechtszeker kader. Dat is dan een RUP, dat dan verder doorweegt naar alle vergunningenniveaus. Dan moet men keuzes maken en de middelen die vrijgemaakt zijn en die in dat Openruimtefonds komen, daarvoor gebruiken. Ik zal dat vanuit Omgeving bijhouden, waarin de lokale besturen die 417 miljoen euro zullen steken. Ik wil dat allemaal nog graag zien. Iedereen is voor open ruimte. Maar als ik zeg dat iedereen zijn verantwoordelijkheid moet nemen en daar ook beleidsmatig middelen voor moet vrijmaken, dan moet men dat vooral doen.
Wat de timing betreft: het Instrumentendecreet en het decreet over de woonreservegebieden zitten in het parlement. Met betrekking tot de beleidskaders weten jullie dat ik altijd heb gezegd – en dat blijf ik zeggen – dat ik dat dit jaar wil afronden en dat naar de regering en ook naar het parlement wil brengen. Dat staat mee op de planning, en dat zullen we zo doen.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de bijkomende antwoorden.
Collega’s, ik denk dat we de discussie over het Instrumentendecreet en het decreet op de woonreservegebieden op een later moment zeer uitvoerig zullen voeren. Collega Schauvliege, ik wil u nu al zeggen dat als u daarin een absolute bouwstop hebt gelezen, u misschien het voorstel nog eens opnieuw zult moeten lezen vooraleer we aan de algemene bespreking beginnen.
Collega Tobback, het is altijd zo: het gaat om lokale autonomie en lokale keuzes, maar wat als lokale autonomie wordt gebruikt om keuzes te maken die wij vanuit Vlaanderen niet helemaal de juiste vinden? Dan zijn we iets minder voor die lokale autonomie en vinden we dat heel vervelend dat men dat gebruikt. Dit is echt ook een verantwoordelijkheid van lokale bestuurders. De minister heeft daarop gewezen. Er zijn budgetten, die opzij kunnen worden gezet. Er is Vlaamse ondersteuning, die ter aanvulling kan worden gebruikt.
Dit gaat over het maken van keuzes die wij inderdaad eerst aan die lokale besturen zouden willen geven. Maar we hebben ze trouwens nog niet gegeven, anders was de discussie in het parlement absoluut niet noodzakelijk. We zullen het daar later over hebben. Ik zal die keuze zeker verdedigen, en u zult haar ongetwijfeld afvallen. Ik kijk uit naar dat debat.
De vraag om uitleg is afgehandeld.