Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, de Vlaamse Regering streeft naar een kwaliteitsvolle Nederlandstalige dienstverlening in alle gemeenschapsdomeinen in Brussel. Op het vlak van zorg en gezondheid is dit nog van veel groter belang. De fysieke gezondheid is niet alleen het hoogste goed van ieder individu, het is vaak niet vanzelfsprekend om medische klachten uit te leggen aan iemand die het Nederlands niet machtig is.
De aanwezigheid van een sterk Nederlandstalig zorgnetwerk in Brussel is dan ook een belangrijk en blijvend aandachtspunt. Hierbij is de aanwezigheid van voldoende Nederlandstalige huisartsen, actief in Brussel, een essentiële factor: ze zijn vaak het eerste aanspreekpunt bij medische klachten.
Uit cijfers die onze partij bij het RIZIV heeft opgevraagd, blijkt dat er in 2019 binnen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest slechts 155 huisartsen ingeschreven waren op de Nederlandse taalrol. Bovendien groeit het aantal Nederlandstalige huisartsen in Brussel te traag in vergelijking met degenen die op pensioen gaan. Op tien jaar tijd zijn er netto amper 23 bijgekomen. In Sint-Joost, Ganshoren en Koekelberg zijn er al helemaal geen Nederlandstalige huisartsen meer actief die aangesloten zijn bij de Brusselse Huisartsenkring.
Het Huis voor Gezondheid en de Brusselse Huisartsenkring bevestigden beiden dat tekort aan Nederlandstalige huisartsen in een reactie aan BRUZZ. Volgens Annick Dermine, directrice van het Huis voor Gezondheid, is er zeker een inhaalbeweging nodig en moet er worden ingezet op het aantrekken van Nederlandstalige zorgprofessionals en tweetaligheid. Naast het structurele tekort wijst Dermine op de onevenredige verdeling van de Nederlandstalige artsen over de verschillende wijken in het gewest. Vincent Janssens, voorzitter van de Brusselse Huisartsenkring, wijst op het feit dat niet alleen het aantal huisartsen maar ook de toegankelijkheid van de huisartsengeneeskunde voor Nederlandstalige mensen niet volstaat. Veel Nederlandstalige artsen ontvangen ook Frans- of anderstalige patiënten en werken met een patiëntenstop. Maar dat is natuurlijk problematisch voor de Nederlandstalige patiënten die geen Nederlandstalige huisarts vinden.
In dit kader vormt het Huis voor Gezondheid een prioritaire partner van het Vlaams Brusselbeleid. Het aantrekken en behouden van voldoende en competente Nederlandstalige zorgverleners in de Brusselse zorg vormt een van haar wezenlijke doelstellingen.
Minister, welke concrete beleidsmaatregelen zult u treffen als antwoord op deze cijfers en de pijnpunten die worden aangehaald door het Huis voor Gezondheid en de Brusselse Huisartsenkring? Op welke manier werkt u concreet samen met het Huis voor Gezondheid om het Nederlandstalige huisartsennetwerk in Brussel en de toegankelijkheid ervan te versterken? Op welke manier is er bij deze inspanningen aandacht voor de spreiding over de verschillende wijken? Zult u in overleg treden met de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) om te bekijken welke acties er door de verschillende bevoegde overheden kunnen worden genomen om het Nederlandstalig huisartsennetwerk in Brussel en de toegankelijkheid ervan te versterken?
Minister Dalle heeft het woord.
Collega Tavernier, om te beginnen wil ik toch even het belang benadrukken van Nederlandstalige huisartsen in Brussel. Zij spelen een cruciale rol in de eerstelijnszorg, die zo belangrijk is. Zij hebben een grote toegevoegde waarde voor de levenskwaliteit van heel wat Brusselse gezinnen. Ik stel vast dat er nog altijd heel wat geëngageerde huisartsen zijn, ook groepspraktijken, die het leven van Brusselse gezinnen, zeker ook de Nederlandstalige, veel aangenamer maken. Maar zoals steeds met Nederlandstalige voorzieningen, instellingen en zorgverstrekkers in Brussel, bieden zij een breed en meertalig aanbod, wat hun toegevoegde waarde nog versterkt.
Het klopt dat er een aantal pijnpunten zijn. Dat is ook in een recent gesprek met het Huis voor Gezondheid aan bod gekomen. Ik zal een kort overzicht geven van de pijnpunten die er gesignaleerd werden.
Een eerste pijnpunt ligt in de infrastructuur, meer bepaald de investerings- en uitrustingskosten van gebouwen: dat geldt zowel voor de praktijk als voor de privéwoning. Voor multidisciplinaire praktijken voorzien de gemeenschappen investeringssubsidies via diverse kanalen. Denk bijvoorbeeld aan onze VIPA-subsidies (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden) en de subsidies van de VGC voor infrastructuur in het beleidsdomein Gezondheid. Ook ons eigen Vlaams Brusselfonds en Impulseo kunnen daar een rol in spelen.
Een ander gesignaleerd knelpunt is voor sommigen de kinderopvang. Dit gaat dan zowel om de opvang van baby’s en peuters, als om de naschoolse opvang van schoolkinderen, maar zeker ook om de opvang voor zieke kinderen buiten de uren van het reguliere aanbod. Hier zijn een aantal initiatieven, maar opvang via flexibele uren is nog vrij beperkt in Brussel. Weinig organisatoren vragen daarvoor een vergunning aan. Huisartsen wonen en werken natuurlijk verspreid over het gewest, waardoor opvanginitiatieven zoals voor personeel verbonden aan een ziekenhuis, moeilijk te realiseren zijn.
Vervolgens blijkt een goede stage-ervaring determinerend te zijn om in Brussel te willen werken. Een hindernis bij een aantal stagiairs – zeker in de geneeskunde en dus ook bij de huisartsen – is het verblijf in Brussel tijdens de stage: niet alle praktijken zijn vlot en veilig bereikbaar, zeker niet omdat de stagiairs in veel gevallen ook buiten de klassieke kantooruren aanwezig moeten zijn. In Vlaanderen vindt men daarvoor relatief gemakkelijk oplossingen: huisartsen hebben vaak ruimte om iemand te laten logeren, of ziekenhuizen bieden gratis slaapplaats aan hun stagiairs. Dat is in Brussel veel minder het geval, en dus soms een hindernis.
Een andere factor is natuurlijk de meertalige context van Brussel. Voor sommigen is dat een drempel, voor anderen net een meerwaarde. Je moet als zelfstandig huisarts ook een mondje Frans spreken, en liefst meertalig zijn. Ik heb daar daarnet ook naar verwezen.
Tot slot zijn er nog een aantal drempels die te maken hebben met grootstedelijke problematieken die uitsluitend behoren tot de gewestelijke bevoegdheid. Denk aan de mobiliteit of aan elementen van veiligheid en netheid die voor een aantal jonge huisartsen of stagiairs ook een rol spelen en een drempel kunnen vormen.
Vanuit Vlaanderen nemen we natuurlijk verschillende initiatieven. Ik heb al verwezen naar een aantal initiatieven waarbij het ging over infrastructuur. Zo is er een extra ondersteuning van de Brusselse Huisartsenkring (BHAK) met collega Beke van 200.000 euro. Wij zijn er inderdaad van overtuigd dat die ondersteuning heel erg belangrijk is, dat dat netwerk van Nederlandstalige huisartsen heel cruciaal is en dat dat ook ondersteund moet worden.
Het Huis voor Gezondheid is onze structurele partner. Dat is evident. Het wordt ook structureel gefinancierd in het kader van mijn Brusselbeleid. De opdrachten van het Huis voor Gezondheid hebben we ook opgenomen in het strategisch meerjarenplan, en ook in de opeenvolgende jaaractieplannen wordt dit verduidelijkt. Ik geef een aantal voorbeelden van zaken die relevant zijn voor deze kwestie. Er is bijvoorbeeld de ontvangst van de huisarts in opleiding, de zogenaamde HAIO’s, door hen bijvoorbeeld te laten verwelkomen aan het begin van hun stagejaar door de BHAK en het Huis voor Gezondheid, door hen te laten opnemen in het netwerk van het Huis voor Gezondheid en door hen ook uit te nodigen voor vormingen of events. Zij kunnen steeds met vragen bij het Huis voor Gezondheid terecht.
Wanneer een startende huisarts een praktijk wil opstarten in Brussel, gaat het Huis voor Gezondheid na in welke wijken er nood is, en of de huisarts zich niet te dicht bij een andere Nederlandstalige praktijk vestigt om te zorgen voor een optimale spreiding over heel het gewest. Verder koppelt het Huis voor Gezondheid startende huisartsen aan een meter/peter/mentor om hen optimaal te ondersteunen en begeleiden. Dit initiatief bevindt zich nog in een beginfase, maar het wordt zeker verder uitgebouwd en het kan zeer nuttig zijn. Het huis brengt startende zorgprofessionals in contact met de zorgprofessionals in de wijk en met de Brusselse beroepskring. Ten slotte biedt het huis al enkele jaren een cursus ‘empathisch Frans’ aan, voornamelijk aan stagiairs geneeskunde en startende artsen.
Het is natuurlijk – ik kom bij uw laatste vraag, mevrouw Tavernier – mijn overtuiging dat alle bevoegde overheden moeten samenwerken. Het vernieuwen van de meerjarenovereenkomst met het Huis voor Gezondheid is een duidelijk signaal dat ik mijn schouders zet onder dit thema. Het Huis voor Gezondheid levert heel wat inspanningen om Nederlandskundige zorgprofessionals naar Brussel te trekken en ze hier te houden.
Ik verwijs nog even naar mijn opmerking aan het einde van de vorige vraag. Ik heb daar gepleit om er ook in de toekomst zeker voor te zorgen dat we vanuit Vlaanderen blijven investeren in zorg en gezondheid. Dat is voor de huisartsen zeer belangrijk, dat ze worden omringd door een netwerk van instellingen en voorzieningen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren. Denk aan de eerstelijnszorg met de CAW’s, aan de voorzieningen voor personen met een handicap, aan onze woonzorgcentra, de geestelijke gezondheidszorg, beschut wonen en dergelijke. Dat sterke netwerk van Nederlandstalige voorzieningen maakt dat de Brusselse Nederlandstalige huisartsen kunnen terugvallen op een interessant netwerk om door te verwijzen, er wordt ook naar hen doorverwezen. Dat is bepalend.
Ik herhaal mijn uitdrukkelijke pleidooi om daar in de toekomst zeker rekening mee te houden. We hebben nood aan dat Nederlandstalige netwerk, ook in zorg en gezondheid in Brussel.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, dank u.
Ik stel vast dat de N-VA erin slaagt om in één commissievergadering met vier verschillende vragen om uitleg te komen, allemaal over de positie van het Nederlands. Dat bewijst toch dat er echt een probleem is. In deze commissie heeft één partij echt een hart voor Brussel en ligt ze echt wakker van het probleem.
Voor de aanpak van het tekort aan Nederlandstalige huisartsen in Brussel zijn er inspanningen vanuit Vlaanderen. Het is een goed idee om te bekijken of u de initiatieven kunt opschalen wegens de grote pensioengolf die eraan komt. De uitstroom dreigt groter te worden dan de instroom. We moeten ons daarop voorbereiden. Die noodkreet wordt ook geslaakt door het veld.
Vlaanderen kan zijn steentje bijdragen. U vermeldde de startersservice van het Huis voor Gezondheid. Ik heb de cijfers opgevraagd via een schriftelijke vraag. Er wordt nog erg weinig een beroep op gedaan. Dat kan een pak beter. Ik ben blij van u te horen dat u dat verder zult ontwikkelen.
Vincent Janssens van de Brusselse huisartsenkring verwees in zijn reactie op BRUZZ naar de noodzaak om het huisartsentekort in kaart te brengen, met aandacht voor het taalaspect. Het is inderdaad belangrijk om precies te weten waar het tekort het meest nijpend is en onze inspanningen te focussen op die geografische zones. Los van de geografische verschillen is het probleem natuurlijk algemeen. Dat kunnen we niet alleen oplossen, dat moeten we samen met de andere overheden doen, ieder vanuit zijn bevoegdheden. In het algemeen is het belangrijk dat men het gevoel heeft dat men geapprecieerd en ondersteund wordt als Nederlandstalige huisarts in Brussel. De GGC neemt als inrichtende overheid van het zorgveld in Brussel nauwelijks initiatieven en schiet compleet tekort om het Nederlands een rol van betekenis te geven in de Brusselse zorgketen.
Lokale besturen, OCMW’s en ziekenhuizen honoreren de tweetaligheid heel moeilijk. Dat leidt ertoe dat Nederlandstalige patiënten en zorgverleners in de praktijk veelal terechtkomen in een eentalige Franstalige context. Dat maakt Brussel voor een groot deel van die mensen tot een weinig uitnodigende plek voor Nederlandstalige starters in de medische wereld. Dat vormt een barrière.
Sorry, mijnheer Bex, het is aan bevoegd minister Elke Van den Brandt om van het Nederlands in de hele Brusselse zorgketen een prioriteit te maken. Minister, ik val in herhaling, maar ik kan niet voldoende benadrukken dat u in de GGC op tafel moet kloppen, om echt werk te maken van een echt doorleefde tweetaligheid in de zorgsector, die nochtans wettelijk verplicht is. U bent de enige hoop van alle Vlamingen in Brussel om daar iets aan te doen.
De heer Bex heeft het woord.
Voorzitter, ik had mijn hand al opgestoken voordat collega Tavernier naar mij verwees.
Ik ga graag in op deze belangrijke problematiek, het aanbod van Nederlandstalige huisartsen. Collega Tavernier, de Vlaamse Gemeenschapscommissie levert daar veel inspanningen rond. Ik zal ze niet allemaal opsommen, want dat zou ons te ver leiden. Er is een meerjarenovereenkomst met het Huis voor Gezondheid, die zowel door de VGC als door de Vlaamse Gemeenschap is afgesloten. De VGC speelt daar ook haar rol om te proberen om Nederlandstalige zorgverleners naar Brussel te trekken en ze daar te houden. De VGC investeert daar heel wat middelen in. De Vlaamse overheid zet daar ook, zelfs na de besparing die ze daar in 2020 op heeft doorgevoerd, een substantieel bedrag op in. De VGC speelt daar haar rol.
De GGC kent jaarlijks een subsidie toe aan het Huis van het Nederlands om de kennis van het Nederlands van het zorgpersoneel te vergroten. Er worden dus zeker initiatieven genomen, zowel vanuit de VGC als vanuit de GGC.
Ik wou nog een punt maken rond de problematiek van de huisartsen. Minister, het is altijd gevaarlijk om uit te gaan van eigen ervaringen, maar ik zag in de vraagstelling dat er in Koekelberg geen Nederlandstalige huisarts meer geregistreerd zou zijn. Ik betwist dat voor alle duidelijkheid niet. De cijfers van de collega zullen wel correct zijn. Maar ik weet wel toevallig uit ervaring dat een groepspraktijk, waar ik zelf naar de huisarts ga, ook in Koekelberg een groepspraktijk heeft en dat men daar ook in het Nederlands terechtkan. Anderzijds zie ik ook in mijn eigen buurt dat een Nederlandstalige huisarts die hier alleen werkt, heel veel Franstaligen onder zijn cliënteel heeft. Kan het niet al voor een stuk een oplossing zijn om meer met van die groepspraktijken te werken, waar naast Franstaligen ook Nederlandstaligen actief zijn en waar iemand die vraagt om bij een Nederlandstalige huisarts terecht te kunnen effectief wordt doorverwezen naar een van die Nederlandstalige huisartsen. Dat zou voor een stuk het probleem kunnen oplossen, dat er nu wel Nederlandstalige huisartsen zijn, maar dat zij geen extra patiënten meer kunnen aannemen omdat ze al zoveel vaak anderstalige patiënten hebben. Dat lijkt mij wel een piste waarmee we, zelfs zonder dat we onmiddellijk een zeer sterke stijging zouden kunnen realiseren van het aantal Nederlandstalige huisartsen in Brussel, toch de mogelijkheid kunnen creëren voor meer Nederlandstaligen om in het Nederlands bij de huisarts terecht te kunnen. Ik vraag mij af wat u van die piste denkt.
Minister Dalle heeft het woord.
Wat die laatste piste betreft, denk ik dat dat zeker eens te bekijken is. Dat gebeurt al af en toe. Ik vind het mooie van de Vlaamse voorzieningen en de Vlaamse zorgverstrekkers dat zij zeer vlot toegankelijk zijn voor – uiteraard – Nederlandstalige en Nederlandskundige mensen, maar dat zij ook geen klanten of patiënten weigeren vanwege taal. Natuurlijk, dat daar informeel bepaalde afspraken kunnen worden gemaakt en er doorverwezen kan worden, dat lijkt me logisch. Het is zeker te bekijken of dat nog beter kan gebeuren dan vandaag.
Het klopt, met het Huis voor Gezondheid werken we uiteraard samen met de VGC. We hebben 428.000 euro subsidies vanuit de Vlaamse Gemeenschap gegeven, en ook de VGC financiert 110.000 euro voor het project 'Zorg om Talent'. Het is sowieso een gedeelde zorg.
De GGC heeft daar natuurlijk een andere rol in. Ze hebben specifiek naar Nederlandstalige zorgverstrekkers geen andere rol dan ten aanzien van andere zorgverstrekkers. Een aantal initiatieven ligt bij hen, maar ik zou niet op hen rekenen voor de Nederlandstalige instellingen. Ze hebben natuurlijk een algemene rol te spelen, waarbij de aandacht voor tweetaligheid essentieel is. De Vlaamse Gemeenschap en de VGC hebben de taak om Nederlandstalige zorgverstrekkers te ondersteunen.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Huisartsen zijn als eerstelijnswerkers zeer afhankelijk van de omgeving waarin ze opereren. Net daarom is het zo belangrijk dat het Nederlands een correcte plaats in de Brusselse zorgketen krijgt. Daarom is het goed om na te gaan op welke manier we vanuit Vlaanderen een inhaalbeweging kunnen maken. De samenwerking met de GGC is toch belangrijk. We moeten in dialoog blijven gaan met de GGC om te komen tot een echte doorleefde tweetaligheid in de zorgsector. Dat past in de algemene zorg. De inspanningen van de GGC zijn hier wel van toepassing. Dat is essentieel om het probleem ten gronde aan te pakken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.