Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Mijn vraag gaat over een onderwerp waar we het al vaker over hebben gehad, minister, en dat mij bijzonder na aan het hart ligt. Ik blijf er ook maar alarmsignalen over ontvangen, en u ook, als ik het goed begrepen heb, toen u twee weken geleden uw haren liet knippen in het deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso). Het is duidelijk dat er nog altijd heel grote zorgen zijn op het terrein over het feit dat kwetsbare leerlingen uit de boot dreigen te vallen op het moment dat het dbso volledig wordt ingekanteld in duaal leren. Voor die jongeren zal daar eigenlijk geen plaats meer zijn.
Ik deel die zorgen. Er is onlangs rond de tafel gezeten met een aantal mensen van de centra voor deeltijds onderwijs (CDO's). Die hebben nog eens haarfijn uitgelegd waar de verschillende knelpunten en onduidelijkheden op dit moment zitten. Ik vond het toch absoluut de moeite om daar in de commissie nog eens op door te gaan. Want veel leerlingen die vandaag in het dbso zitten, zijn gewoon kwetsbaar. Die vinden heel moeilijk hun plaats of passen gewoon helemaal niet binnen het reguliere voltijdse onderwijs en het zijn vaak leerlingen met sociale of persoonlijkheidsproblemen.
Om dat op te vangen wordt er binnen het dbso gewerkt met persoonlijke trajecten op maat, waarbij sociale begeleiding is voorzien. Dat vind ik heel belangrijk. Het doel van het dbso is vooral ervoor zorgen dat dat soort jongeren opnieuw gemotiveerd raken en zoveel mogelijk vaardigheden opdoen tijdens hun schooltijd, zowel op het vlak van arbeidsattitude als beroepskwalificaties, om later alsnog hun weg te vinden op de arbeidsmarkt.
Maar zoals het al vaker is gezegd, dreigt die flexibele aanpak op maat, met verschillende pistes, nu verloren te gaan. Ten eerste dreigen veel jongeren die nu hun draai hebben gevonden in het dbso op een bepaald moment vast te komen zitten. Duaal leren vertrekt namelijk van een striktere graadinvulling: leerlingen kunnen in de toekomst niet langer verder studeren in praktijkvakken om beroepskwalificaties te halen zonder eerst te slagen voor de vakken algemene vorming op het niveau van een graad. Zo heb ik het althans begrepen. Op het moment dat zulke leerlingen blokkeren, is de kans natuurlijk groot dat ze afhaken, met als resultaat een grotere schooluitval.
Ten tweede voorziet de nieuwe aanpak ook niet echt een duurzame oplossing voor leerlingen in het dbso die eigenlijk niet klaar zijn om in een tewerkstellingstraject te stappen, en – laat ons eerlijk zijn – het soms ook gewoon nooit zullen zijn. Minister, u hebt eerder al gezegd dat in het nieuwe stelsel van duaal leren een aanloopfase wordt geïntroduceerd of zal blijven bestaan. Maar daar is op dit moment ten eerste al een hele grote wachtlijst voor, dus veel jongeren waarvoor die aanloopfase bedoeld is, zullen niet meteen in zo’n aanloopfase kunnen starten. Wat moet daar dan mee gebeuren?
Bovendien is het compleet onduidelijk wat er moet gebeuren met leerlingen die na de aanloopfase – die ook zal worden beperkt in tijd, als ik het goed begrepen heb – toch niet klaar zijn om in te stappen in zo’n arbeidstraject. Ook over de toekomstige invulling van het statuut ‘niet beschikbaar’ is weinig duidelijkheid.
Dan is er nog een specifieke groep die het slachtoffer dreigt te worden van de inkanteling, en dat zijn de leerlingen uit het OKAN-onderwijs (onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers), die eigenlijk nog onvoldoende Nederlands kunnen. In het secundair onderwijs krijgen zulke leerlingen één jaar Nederlandse taallessen, daarna krijgen ze begeleiding in het vervolgonderwijs. Indien ze toch onvoldoende het Nederlands onder de knie hebben om in het regulier onderwijs les te volgen, komen ze vaak terecht in het dsbo. De centra voor deeltijds onderwijs voorzien daar dan persoonlijke trajecten om toch te proberen om hen arbeidsrijp te maken, maar een arbeidservaring is voor dat soort leerlingen vaak te hoog gegrepen. Op dit moment is er niet echt een alternatief voorzien voor deze groep leerlingen, die elk jaar groter wordt, en die op dit moment dus wel een plaats heeft in het dbso. Ze doen daar ook beroepskwalificaties op. Maar de kans dat die echt met een diploma afstuderen is jammer genoeg niet zo heel groot.
Minister, als u dat allemaal hoort, bent u het dan niet met mij eens dat we er toch nog eens heel goed over moeten nadenken om een apart leertraject open te houden voor leerlingen die nooit klaar zullen zijn voor duaal leren? Zult u binnen het nieuwe systeem maatwerk mogelijk blijven maken voor kwetsbare jongeren? Bent u bereid het strikte graaddenken in duaal leren los te laten en de mogelijkheid open te laten van een meer modulair systeem, zoals dat vandaag bestaat? Zult u binnen het duaal leren ook de nodige sociale en persoonlijke begeleiding blijven voorzien voor deze jongeren?
Op welke manier zal de aanloopfase in het nieuwe systeem worden ingevuld? Dat is een heel belangrijke vraag, want daar zijn heel veel vragen over. Zal die onbeperkt zijn in de tijd? Op welke manier zult u de bestaande wachtlijsten wegwerken? Worden daarvoor extra middelen voorzien?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb mezelf inderdaad met veel plezier laten coifferen, goed op tijd, dus, en keikort. Het was ook goed om nog eens die voeling met het terrein te kunnen hebben. Normaal gezien dweil je als minister van Onderwijs heel veel scholen af, maar dat is het afgelopen jaar wel even anders geweest.
Ik ben het met u eens dat dit systeem van leren en werken voor een zeer heterogene groep leerlingen een bijzondere meerwaarde biedt. Binnen die heterogeniteit van leerlingen is er een groep kwetsbare leerlingen die in de school een belangrijke houvast vinden. Ik wil ook in de toekomst zulke garanties voor kwetsbare leerlingen blijven bieden. Ik denk dus dat we dezelfde analyse maken. Ik weet niet of we ook gelijk lopen op het vlak van de oplossingen. Ook bij ons loopt de discussie nog aangaande de rol van een en ander, ook met betrekking tot deeltijds leren en werken. Maar het is wel zo dat de aanloopfase, de doelstelling van de aanloopfase en de ondersteunende trajecten die bestaan, ook belangrijk zijn in dezen. De aanloopfase krijgt nu meer en meer uitwerking, waarbij het uitgangspunt steeds is: een traject voor leerlingen die op termijn willen leren op een werkplek, maar daar nog niet klaar voor zijn.
Samen met collega Crevits heb ik aan de doelgroep van de aanloopfase al een ruime invulling gegeven. Het gaat niet enkel om de leerling die op korte termijn zal instappen in een duaal traject, maar ook om de leerling die opnieuw richting moet krijgen in zijn of haar onderwijstraject en voor wie een klassenraad vanuit zijn deskundigheid inschat dat een aanlooptraject een waardevolle stap is. Ik ben ervan overtuigd dat we nog wel wat discussie voor de boeg hebben, maar de vraag is of er een bijkomend parcours nodig is, waarvan zowel de finaliteit als de plaats in het onderwijssysteem onduidelijk is. Ik wil voor elke leerling een duidelijke ambitie en toekomstperspectief.
Binnen de aanloopfase, maar bij uitbreiding ook het duaal leren, staat maatwerk centraal. Maatwerk laat de aanbieder toe om voor elke leerling een eigen traject uit te tekenen, aangepast aan de betrokken noden, behoeften en mogelijkheden. En dat maatwerk is ook mogelijk bij een gradenstructuur. Zo is een doorstroom over de graden heen, op basis van beroepsgerichte vorming, al mogelijk. Een modulaire kan naast een lineaire structuur worden georganiseerd. Het kwalificeren van leerlingen doorheen het hele schooljaar is mogelijk. Dus als u vraagt of ik bereid ben om het strikte graaddenken los te laten, dan kan ik verzekeren dat die gradenstructuur geen enkel probleem vormt, gelet op de flexibiliteit die toch al is ingebouwd in het systeem.
Ook leerlingen in het duaal leren kunnen rekenen op een intensieve begeleiding. In de eerste plaats rekenen we daar natuurlijk op de contacten tussen de school, de onderneming en de leerling zelf. Een intensieve afstemming tussen die drie gaat niet enkel over het opleidingsprogramma, maar bijvoorbeeld ook over het algemene welbevinden en de appreciatie in hoofde van de leerling. Er kan ook extra begeleiding vanuit specifieke organisaties worden ingeschakeld. Dat loopt vandaag eigenlijk al. Ik heb met de steun van het Europees Sociaal Fonds (ESF) 1 miljoen euro voorzien voor intensieve begeleidingstrajecten alternerend leren, waarbij we leerlingen niet enkel ondersteunen binnen het stelsel van leren en werken, maar ook binnen het duaal leren.
Wat de invulling van de aanloopfase betreft, kan ik duidelijk zijn, bijvoorbeeld omtrent de duur. Een aanloopfase duurt zo kort als mogelijk, maar zo lang als nodig. Die duur is ook nodig om een brede invulling mogelijk te maken: ofwel zet men in op arbeidsgerichte competenties, ofwel zet men in op meer vaktechnische competenties, ofwel versterkt men loopbaancompetenties. Men kan leerlingen zelfs een werkervaring aanbieden zodat ze ook eens kennismaken met de arbeidsmarkt.
De centra hebben ook een keuze: ofwel begeleiden ze die leerlingen zelf, ofwel doen ze een beroep op een externe partner. Die externe partners financieren we vandaag ook met middelen uit het ESF. Het is zo dat deze partners niet steeds direct op elke vraag van een centrum kunnen ingaan. In veel gevallen is dat te wijten aan de mogelijkheden van de partner zelf: is er op dat moment een personeelslid beschikbaar, of is er een werkplek op zoek naar een leerling? Het wegwerken van een wachtlijst is niet altijd op te lossen met extra financiële middelen, bedoel ik maar. De andere partij moet natuurlijk ook de mogelijkheden hebben. Ik moet ook vaststellen dat er de afgelopen jaren middelen onbenut gebleven zijn binnen die projecten. Het ligt zeker niet alleen daaraan.
We mogen toch ook even kort ingaan op de problematiek die u in uw inleiding aankaartte met betrekking tot de ex-OKAN-leerlingen die wegens een taalachterstand in het deeltijds beroepssecundair onderwijs belanden en voor wie een arbeidservaring blijkbaar te hoog gegrepen is. U geeft het zelf aan. Waarom zijn die jongeren terechtgekomen in het dbso? Net vanwege een taalproblematiek en niet noodzakelijk verbonden met een professioneel perspectief. Dat moeten we kost wat kost vermijden. Daarom focussen we op ons taalbeleid, de taalscreening en de taalintegratietrajecten, zowel voor het basis- als voor het secundair onderwijs. We willen daarbij ook de secundaire scholen versterken. Momenteel loopt er een wetenschappelijk onderzoek naar taalintegratietrajecten in zowel basis- als secundair onderwijs. Dat moet uitmonden in een inspiratiegids voor basisscholen, maar ook voor secundaire scholen. Dat wordt wat onderbelicht, maar ik wil dat echt meenemen. U hebt zelf de problematiek geschetst. Ook op dat niveau kunnen we ervoor zorgen dat we een goede aanpak hebben, zodat men minstens de taal onder de knie heeft, om zich dan vervolgens, in dit geval, te kunnen richten op andere opleidingen en/of op de arbeidsmarkt.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben in ieder geval heel blij dat u begint met te zeggen dat u zelf absoluut nog wilt nadenken over een systeem dat ook een plaats voorziet voor kwetsbare leerlingen die in het reguliere onderwijs niet altijd hun plaats vinden. Verder wilt u ruimte blijven maken voor maatwerk. Dat is voor mij echt cruciaal. Bovendien is er ruimte om te bespreken hoe dat mogelijk kan worden gemaakt.
Er zijn een aantal aspecten aan de problematiek. Wat betreft leerlingen die geblokkeerd geraken in een strikter graadsysteem, hoor ik van de CVO’s een bezorgdheid die leeft op het terrein. Zij vrezen dat de leerlingen geblokkeerd geraken. Wanneer je niet geslaagd bent voor je vakken algemene vorming in de tweede graad, mag je bijvoorbeeld niet beginnen met de praktijkvakken in bijvoorbeeld de bakkers- of slagersopleiding in de derde graad. Dat is een groot probleem. Vandaag stellen we immers vast dat er leerlingen zijn die wel afstuderen met beroepskwalificaties, maar eigenlijk nooit hun diploma halen, omdat ze niet slagen voor de vakken algemene vorming. Ik vind dat er daarmee rekening moet worden gehouden, ook in het nieuwe systeem.
Een tweede grote vraagstuk is dat aanlooptraject waarover u het hebt. Eigenlijk zegt het woord het zelf: idealiter is dat een aanloopfase, om nadien inderdaad in een werkervaring te kunnen stappen. Ik vrees echter dat de realiteit vandaag is dat er leerlingen zijn die nooit klaar zullen zijn voor zo'n arbeidsfase, vanwege heel de context waarin ze zitten: persoonlijkheidsprobleem, sociale problemen. Er moet daarvoor plaats zijn in ons onderwijs. Een deel van die groep is leerplichtig. We moeten hen een plaats blijven geven. U zegt dat zo'n aanloopfase zo kort als mogelijk, maar zolang als nodig moet zijn. Maar, minister, komt daar op een bepaald moment dan toch een einde aan? Of kan dat blijven doorlopen? Uiteraard moet er dan nog steeds worden ingezet op hun arbeidsvaardigheden, hun sociale skills, hun arbeidsrijpheid. Als dat niet het geval is, wat is dan uw alternatief? Als het op een bepaald moment stopt, waar moeten die leerlingen dan naartoe? Moeten zij dan naar het tweedekansonderwijs, naar het volwassenenonderwijs, of terug naar het voltijds onderwijs, waar ze vaak zijn vertrokken omdat ze daar totaal niet aardden?
Minister, ik was ook zeer geïntrigeerd door uw antwoord over de wachtlijsten. Ik hoor voor het eerst van budgetten die daar niet zijn benut. Misschien kunt u daar nog wat extra uitleg bij geven. Het klopt dat er met externe partners wordt samengewerkt, maar het lijkt mij zeer vreemd dat die middelen niet zouden zijn opgebruikt. Ik hoor dat er bij de centra voor volwassenenonderwijs (CVO's) zelf geen middelen zijn om alle jongeren te helpen, en dat ze bij de externe partners de boodschap krijgen dat er niet voldoende middelen zijn om hun vragen te kunnen honoreren.
Wat betreft de OKAN-leerlingen deel ik uw analyse, minister. OKAN-leerlingen worden na hun OKAN-klas vaak naar het dbso doorgestuurd omdat ze gewoon niet genoeg Nederlands spreken om in het regulier onderwijs, zeker op het niveau van het secundair, te kunnen meedraaien. In de CVO's is het dan de ambitie om hun gewoon voldoende beroepskwalificaties bij te brengen zodat zij toch daarna hun plaats in de samenleving kunnen vinden en aan de slag kunnen. U spreekt nu over de taalintegratietrajecten die ook in het secundair onderwijs zullen worden ingevoerd. Dan bent u er echt van overtuigd dat we er op het niveau van 12- tot 18-jarigen nog in zullen slagen om hen met taalintegratietrajecten op het niveau te brengen dat ze in het reguliere onderwijs kunnen meedraaien? Daar ben ik niet helemaal zeker van.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Collega, dank u voor de vraag. Ik heb ook al een aantal keren aan de alarmbel getrokken in verband met de inkanteling van de centra leren en werken (CLW's) in het duaal leren. Ik was ook aanwezig in de school. Ik had niet het geluk daar mijn haar te mogen laten knippen, minister. Maar goed.
Collega’s, ik hoorde hier nogmaals over de zorg voor de meest kwetsbare leerlingen. Ik deel die zorg. Minister, wat mij zorgen baart is de expertise die aanwezig is in de centra leren en werken met betrekking tot die doelgroep van de meest kwetsbare leerlingen. We moeten ervoor zorgen dat we hen niet kwijtgeraken. Het gaat om 8500 leerlingen. Dat is niet te onderschatten. We mogen hen niet in de kou laten staan.
U sprak over onbenutte middelen. Net zoals collega Goeman ben ik benieuwd waar die dan zijn. Ik hoor net het omgekeerde, dat zowel de centra als de diensten die kunnen instaan voor de invulling van de aanloopfase net aangeven dat er een tekort is aan middelen.
Collega Goeman, u hebt het soms over de centra leren en werken alsof het geen regulier onderwijs is. Volgens mijn fractie is dat net wel het geval. We zien het als een volwaardig onderwijstraject, om te komen tot een certificaat, tot een kwalificatie.
Ik herinner mij drie concrete vragen vanuit de centra. Nu het voltijdse engagement wordt verwacht, wil men gefinancierd worden volgens het voltijdse engagement. Minister, kunt u daar nog een antwoord op geven? Blijft de kwalificatie in de aanloopfase nog mogelijk? Het is heel belangrijk dat leerlingen positieve ervaringen opdoen en stapsgewijs kwalificaties kunnen halen. De kwalificatie in de aanloopfase is heel belangrijk. En ik hoor dat met betrekking tot het flexibele, het maatwerk, de zorg blijft bestaan dat als leerlingen bepaalde zaken niet halen in de algemene vorming, ze toch kunnen doorstromen naar een volgende stap in het praktijkgedeelte omdat men op die manier een positieve ervaring krijgt.
De leerlingen die instromen in de OKAN-klassen in het middelbaar onderwijs hebben geen baat bij een beleid dat wordt gevoerd op het niveau van de kleuters. We moeten hier heel specifiek en op het niveau van hun leeftijd de kaart trekken van de leerlingen die instromen in de centra leren en werken. Daar moeten we heel specifiek op inzetten.
Minister, ik hoop dat u kunt antwoorden op deze bijkomende vragen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
We hebben het hier over een heel belangrijke doelgroep die we inderdaad zo goed mogelijk moeten kunnen begeleiden. Dit is een heel belangrijk onderdeel van onze strijd tegen de ongekwalificeerde instroom. We moeten zorgen voor heel duidelijke perspectieven voor de kinderen die in zulke trajecten komen. Als een traject geen toekomstperspectief heeft, is het natuurlijk voor een jongere heel moeilijk om zich daar blijvend voor in te zetten. Het is dus heel belangrijk dat er perspectief is in de trajecten die we opzetten.
Sowieso moeten deze leerlingen kunnen genieten van een intensieve begeleiding. Als er geen oplossing komt, als er toch problemen blijven, dan zijn er natuurlijk nog de vangnetten, zoals het naadloos flexibel traject (NAFT) waarover we het in deze commissie al een paar keer hebben gehad. Dat is er speciaal voor die jongeren die dreigen het onderwijs te verlaten. De welzijnssector speelt hierin een belangrijke rol omdat het ook, spijtig genoeg, gaat om leerlingen met vaak problematische thuissituaties.
Minister, u lichtte in de commissievergadering van 18 juni 2020 nog toe dat een deel van het budget van Onderwijs naar Welzijn is gegaan, net om dit soort trajecten te begeleiden. Is er al een evaluatie geweest van deze werking? Hoe evalueert u haar? Wat zijn daar de uitkomsten van?
Dan is er het gegeven van de taalachterstand. Het is inderdaad te vermijden dat jongeren in de dbso-trajecten zouden komen omwille van een taalachterstand. In tegenstelling tot u, mevrouw Goeman, denk ik dat een taalintegratietraject wél een heel belangrijke tool is om dat te vermijden. Ik geloof wél dat de taalintegratietrajecten, op welke leeftijd ook ingezet, een meerwaarde kunnen bieden. Maar dan moeten ze natuurlijk heel intensief, waardevol, kwalitatief en sterk zijn. Minister, u sprak over het onderzoek naar die taalintegratietrajecten en over de inspiratiegids die daaruit zou voortkomen. Hebt u zicht op het tijdspad van het onderzoek? Wanneer mogen we daar de resultaten van verwachten?
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik sluit mij nog heel kort aan bij collega Krekels, omdat dit een dossier is dat wij ook in de vorige legislatuur al hebben behandeld. Het is een complex dossier, collega’s. Iedereen beseft dat, omdat dat leerlingen zijn die heel divers zijn. De grens tussen Onderwijs en Welzijn wordt daar soms heel dun. Het duaal leren heeft de N-VA naar voren geschoven voor leerlingen die niet leermoe maar wel schoolmoe waren. Ik ben blij dat dat motto de vorige legislatuur werd gevolgd.
Minister, ik ben blij dat u aanhaalt dat u zult bekijken hoe we dat op een goede manier kunnen doen. Maar ook hoe we die leerlingen op een maximale manier onderwijskwalificaties kunnen geven. Daar gaat het over, ook in het kader van een latere tewerkstelling. Ik denk dat sommige leerlingen aanlopen. Aanlopen naar wat? Misschien naar een onderwijstraject. Maar misschien dat er wel een aantal bij zullen zijn die blijven aanlopen, en die dan doorlopen naar een VDAB-traject (Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding) of naar een andersoortig traject. We zullen dat leerling per leerling moeten beoordelen. Dat is de realiteit.
Collega’s, dat wou ik nog even inbrengen, om te vermijden dat de indruk zou ontstaan dat er maar één soort oplossing is voor deze leerlingen, die maar op één niveau of in één domein zou moeten worden uitgewerkt. Dat is helaas niet het geval. Dat heeft het verleden ons geleerd.
Minister Weyts heeft het woord.
Dit is een interessant debat, waarbij ik eerst de vraag moet beantwoorden naar de restmiddelen en de wachtlijsten die zogezegd zouden zijn ontstaan.
Er zijn inderdaad de afgelopen jaren wel wat overschotten geweest op die budgetten. Soms zijn ze opgelopen tot bijna 2 miljoen euro. Ik denk dat er voor het laatste jaar 0,5 miljoen euro restmiddelen waren die we hebben overgedragen naar Vorming. Doch dat is niet het eerste probleem.
We moeten ervoor zorgen dat elke jongere op zijn plaats zit en een goede opleiding krijgt met perspectief, en we moeten hen ook stimuleren om naar boven te kijken. Vandaar het idee van de aanloopfase. Ik ben het idee niet ongenegen dat de aanloopfase ook kan leiden tot een kwalificatie of een deelkwalificatie. Daarbij moeten we onder ogen zien dat er een civiel effect is, dat hij daarmee iets aankan, dat hij daarmee op de arbeidsmarkt terechtkan. Dat vereist natuurlijk dat je op de arbeidsmarkt aanduidt welke je mogelijkheden zijn en waarvoor je vragende partij bent. Een voorbeeld van een deelkwalificatie is een hoeklasser, die de industrie nodig heeft, maar dat is wel heel specifiek.
Dit is een belangrijk debat dat we kunnen voeren. Kun je een attestering verbinden aan zo'n aanloopfase? Er zijn nog andere aspecten die we moeten regelen, maar ik sta alleszins open voor praktische oplossingen, zolang we hetzelfde doel voor ogen hebben, namelijk dat we garanties kunnen blijven bieden voor kwetsbare leerlingen.
Ik wil nog even iets aanvullen over het secundair onderwijs en taalintegratietrajecten. Die zijn ook daar op hun plaats. Een taalintegratietraject is niet hetzelfde als wat je in de derde kleuterklas aanbiedt. Dat is nogal vanzelfsprekend, maar in steeds meer gevallen is dat een fundamenteel struikelblok. Taalachterstand is het eerste obstakel dat moet worden weggewerkt, om alle andere scholing en opleiding mogelijk te maken. Dan moet je het probleem bij de wortels aanpakken en eerst dat obstakel wegwerken. Je hebt soms gasten met perfecte competenties, zowel inzake algemene vorming als inzake beroepsopleiding of vaktechnisch, maar die worden dan gehinderd door een gebrek aan kennis van het Nederlands. Dan moeten we dat in de eerste plaats tackelen.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, ik heb vandaag een aantal engagementen gehoord die me positief stemmen, maar er blijven veel vragen onbeantwoord. We gaan dit dossier in het parlement blijven opvolgen. Wat voor ons eerst telt, is dat elk kind zijn plaats vindt in ons onderwijs, ook kwetsbare kinderen, die vaak kampen met een resem aan problemen. Vandaag moeten we hemel en aarde bewegen om hen toch ergens een plaats te laten vinden in het dbso, ook met de bedoeling om hen kwalificaties te laten opdoen, zij het in de aanloopfase of daarbuiten.
Ik kan mijn oproep alleen maar herhalen om echt met de CDO's rond de tafel te gaan zitten over de verdere uitwerking van de regelgeving, zodat er kan worden gewerkt aan een nieuw systeem waarbij er ook ruimte blijft voor leerlingen die niet zullen doorstromen, die misschien nooit zullen doorstromen in het duaal leren zoals dat vandaag op poten is gezet. Dat betekent dat er moet worden gewerkt aan een oplossing op maat die voldoende flexibiliteit geeft in de overgangsgraden en met voldoende aandacht voor persoonlijke begeleiding en het hele sociale verhaal daarrond.
Minister, ik reken op u om uw engagement verder waar te maken en we blijven dit opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.