Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer De Gucht heeft het woord.
Collega’s, ik moet het zonder camera’s doen. Er is blijkbaar een internetprobleem en ik zit op 4G te werken met mijn smartphone.
De wrakstukkencollectie van een verzamelaar uit Aalter gaat sinds deze week over in Italiaanse handen. Het gaat om de eerste metalen eendekker van de Italiaanse luchtmacht, de Fiat G-50. Die werd onder andere gebruikt in de slag om Engeland. Op 13 februari 1941 was het vliegtuig neergestort op de grens van Sijsele met Assebroek. Waarom het vliegtuig neerstortte is niet duidelijk. De Duitsers hadden het lichaam van de piloot, Mario Roncali, en driekwart van het gecrashte toestel meegenomen, maar grote delen van het vliegtuig bleven jaren onder de grond zitten.
Jaren geleden haalde een West-Vlaamse landbouwer delen van de motor, de schroef, het landingsgestel en de vleugels uit de grond. Een verzamelaar uit Aalter, die geïnteresseerd is in het oorlogsverleden, haalde de stukken op, waarna ze jaren later nog lagen te roesten in diens schuur. Een Italiaanse firma, gespecialiseerd in restauratie, werd op de hoogte gebracht van het erfgoed en heeft dat kunnen aankopen voor haar collectie. Men zou er in de toekomst 3D-prints van willen maken.
Was het agentschap Onroerend Erfgoed op de hoogte van dit erfgoed? Is hier in het verleden melding van gemaakt?
Welke procedure moeten gemelde artefacten ondergaan vooraleer ze verkocht kunnen worden in het buitenland? Heeft het agentschap hierover enige controle? Werd er een exportvergunning afgeleverd voor deze verkoop? Ik stel deze vraag omdat ik wil dat wij een goed overzicht krijgen van wat er te vinden is in onze ondergrond en dat eventuele export onder controle van het agentschap zou gebeuren.
Minister Diependaele heeft het woord.
Een van de nieuwe excuses: als er iets is wat wij niet mogen zien, dan is er iets mis met het internet. (Lachje)
Op uw eerste vraag kan ik antwoorden: neen, het agentschap was hiervan niet op de hoogte. Er is geen melding gemaakt. Afgaande op de persberichten dateert de vondst uit de jaren 1980. In die jaren was er nog geen sprake van het agentschap Onroerend Erfgoed, noch van zijn voorganger, het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium (IAP). Ook de meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten is pas in 1994 ingevoerd in de regelgeving en pas sinds 2003 worden toevalsvondsten daterend uit de Tweede Wereldoorlog beschouwd als archeologisch ensemble.
Conform de huidige regelgeving is de houder van het zakelijk recht bij archeologische ensembles daterend van vóór 1 januari 2016, ook niet verplicht deze transactie naar het buitenland te melden aan het agentschap. Wel moet hij het ensemble als een geheel bewaren en toegankelijk maken voor onderzoek. Afgaande op de informatie waarover ik momenteel beschik, lijkt dit, door de overdracht aan een Italiaanse firma gespecialiseerd in restauraties met het oog op een tentoonstelling later, wel het geval te zijn. Er is dus voldaan aan die voorwaarde.
Het Onroerenderfgoeddecreet en -besluit regelen de verplichting van zakelijkrechthouders en gebruikers van archeologische ensembles. Conform de huidige regelgeving moeten zakelijkrechthouders en gebruikers van archeologische artefacten en archeologische ensembles minstens dertig dagen op voorhand melden aan het agentschap dat ze van plan zijn een archeologisch ensemble, afkomstig uit het Vlaamse Gewest, buiten het Vlaamse Gewest te brengen.
Voor archeologische ensembles tot stand gekomen vóór 1 januari 2016, hetgeen hier het geval lijkt te zijn op basis van de informatie waarover ik beschik, geldt deze verplichting niet. Uw bijkomende vraag is zeer terecht. We kunnen dergelijke zaken dus wel vermijden als het is van na 1 januari 2016.
Melding van een verhuizing naar het buitenland van archeologische ensembles daterend van vóór 2016 is niet verplicht. Conform de onroerenderfgoedregelgeving is een vergunning hiervoor dan ook niet aan de orde.
Het afleveren van een exportvergunning voor strategische goederen, als die al zou nodig zijn, behoort niet tot mijn bevoegdheid. Ik heb dat vroeger nog opgevolgd. Het zou me erg verwonderen, mocht dat hier van toepassing zijn. Maar het is niet mijn bevoegdheid en kan ik hier dus niet met zekerheid op antwoorden.
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister, 2016 dat is kort. Is het dan niet interessant om eens te bekijken – ik zie het als een gedachtewisseling – wat we doen met de zaken van daarvoor. Ik ga met u akkoord dat als het gaat over strategische zaken, we het hebben over het hele verhaal – dat we in het verleden ook hebben gehad – van bepaalde computercomponenten en dergelijke waar een toelating voor moet worden gegeven en die op een andere manier kunnen worden gebruikt. Daar spreekt men in deze zaak niet over. Hier hebben we het over erfgoed.
Als ik uw antwoord goed begrijp, hebben we geen controle over zaken van voor 2016, noch zijn die aangegeven. Het lijkt me toch interessant om te bekijken in welke mate we daar enige controle over kunnen verwerven, want het gaat natuurlijk veel ruimer dan een vliegtuigwrak. Alles van voor 2016 komt in aanmerking. Dan zouden we toch kunnen verwachten – vergelijk het met de Topstukkendecreet als het gaat over kunst – dat dat niet zomaar naar het buitenland mag, en dat we toch in ieder geval op de hoogte worden gesteld, zodat de Vlaamse overheid kan bekijken welke stukken interessant zijn om bij ons te houden, stukken waarvan we ons misschien niet bewust zijn dat ze hier zijn.
Minister, ik lees in uw antwoord dat we van heel veel zaken niet op de hoogte zijn doordat het agentschap Onroerend Erfgoed later is opgericht en uw voorganger niet noodzakelijk over alle informatie beschikte. Dan is het misschien toch interessant om te kijken in welke mate, als er zaken naar collecties gaan in het buitenland, we daar toch enige controle over kunnen hebben door een aangifteplicht, waarna wij zelf kunnen beslissen vanuit de Vlaamse overheid of we al dan niet proberen om dat stuk of die stukken – ik heb het niet over dit stuk an sich – in Vlaanderen te houden en al dan niet open te stellen voor publiek als dat interessant zou zijn.
Minister Diependaele heeft het woord.
Mijnheer De Gucht ik begrijp heel goed uw punt. Ik kan er zelfs tamelijk ver in meegaan. Er zijn natuurlijk al zaken als topstuk aangemerkt. Als het echt waardevol is, is dat sowieso aangeduid en limitatief opgenomen op die lijst. Dan gaat het ook niet verloren.
We moeten inderdaad eens bekijken of het mogelijk is, en wat de tegenargumentatie zou zijn – die is er mogelijk ook –, om de datum te vervroegen. Ik ga daar nu niet ja of nee op zeggen, maar we gaan het wel van dichterbij bekijken.
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister, we zullen ook eens bekijken wat de mogelijkheden zijn en dan kunnen we daar in een toekomstige zitting verder van gedachten over wisselen. Alvast bedankt voor uw antwoord.
De vraag om uitleg is afgehandeld.