Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, uit het antwoord op een schriftelijke vraag van collega Moerenhout blijkt dat er vorig jaar amper zeven boetes voor het niet naleven van de taalkennisvereiste werden opgelegd. Er werden slechts honderd ingebrekestellingen verstuurd sinds het moment waarop de regeling inzake taalkennis werd hervormd. Na deze hervorming hadden de huurders een jaar de tijd om aan de nieuwe regeling te voldoen.
Uit bovenstaande cijfers blijkt duidelijk dat de nieuwe regeling inzake taalvereiste onvoldoende wordt opgevolgd. In uw antwoord op hogervermelde vraag, deelde u het volgende mee: “De afdeling Toezicht van het Agentschap Wonen-Vlaanderen heeft aangekondigd dat ze via de volgende globale onderzoeken (globo’s) zal nagaan of er bij de SHM’s een procedure aanwezig is voor de opvolging van de taalkennisvereiste én of deze procedure ook effectief in de praktijk nageleefd wordt. Ik heb de Visitatieraad ook verzocht om bij de prestatiebeoordeling van de SHM’s na te gaan welk beleid de SHM voert om te bewerkstelligen dat haar huurders binnen het daartoe vooropgestelde tijdsbestek aan de taalkennisvereiste voldoen.”
Op 22 december 2020 stelde ik een schriftelijke vraag naar de resultaten van de onderzoeken van de afdeling Toezicht, maar daar was toen nog geen antwoord op.
Op basis van het antwoord op haar vraag kwam collega Moerenhout tot de conclusie dat allochtone sociale huurders zich supergoed inburgeren en de meesten Nederlands willen leren. Dat strookt niet echt met de realiteit. Het is veeleer een kwestie van gebrekkige opvolging en een degelijke controle op de nieuwe regeling op de taalkennisvereiste.
Minister, hoe evalueert u voorlopig de huidige beschikbare cijfers betreffende de ingebrekestellingen en administratieve geldboetes aangaande de regeling inzake de taalkennisvereiste? Deelt u de mening van collega Moerenhout dat iedereen zich blijkbaar perfect inburgert en de taalkennis verwerft?
Beschikt u al over meer informatie van de afdeling Toezicht en de Visitatieraad met betrekking tot de controles die SHM’s uitvoeren op deze regeling inzake de taalkennisvereiste? Welke conclusies verbindt u daaraan? Hebt u de indruk dat er bijkomende maatregelen nodig zullen zijn om dit beter op te volgen?
Minister Diependaele heeft het woord.
Collega D’haeseleer, laat ons eerlijk zijn, u bent een ongeduldig man, maar voor alle duidelijkheid, dit ongeduld deel ik. Ik heb u nog maar pas op uw laatste schriftelijke vraag hierover geantwoord dat de toezichthouder dit aspect zal onderzoeken in de volgende ronde globale onderzoeken bij de sociale huisvestingsmaatschappijen, die nog maar begin dit jaar werd opgestart. Die ronde zal lopen tot eind 2024. Dan zouden alle tachtig huisvestingsmaatschappijen dat gedaan hebben.
De eerste onderzoeken werden nog maar net opgestart, met het contacteren van de eerste vijf SHM’s en het digitaal opvragen en verzamelen van alle benodigde informatie en documenten, wat in coronatijden een uitdaging is. De eerste inspecties moeten nog plaatsvinden. Ze zijn voorzien in maart en april. Resultaten van deze eerste vijf onderzoeken zijn niet vroeger te verwachten dan in mei, en op basis van vijf globo’s gaan we natuurlijk niet heel veel statistisch correcte conclusies kunnen trekken.
We hebben dat meegenomen in dat systeem, in het globale toezicht voor alle huisvestingsmaatschappijen, dat over meerdere jaren is gespreid. Maar omdat de afdeling Toezicht begrip heeft voor ons ongeduld, werd begin februari beslist een toezichthouder te belasten met een onderzoek ad hoc bij alle sociale verhuurders, dus bij alle 80 SHM’s, 44 sociale verhuurkantoren (SVK’s) en het Vlaams Woningfonds, specifiek rond de vraag hoe deze sociale verhuurders omgaan met de procedure tot opvolging van de taalkennisvereiste en hoe het gesteld is met de effectieve naleving van alle verplichtingen in de praktijk.
Dit kost evenwel ook wat tijd en kan duidelijk op geen drie maanden rond zijn. Ik stel voor dat we afspreken dat we de toezichthouder de tijd geven om dit onderzoek te voeren bij alle sociale verhuurders, zodat we daar een degelijk zicht op krijgen, en dat we in de loop van het najaar de resultaten van dat onderzoek afwachten en bekijken. Op die manier hebben we dus wellicht nog dit jaar een volledig overzicht van de praktijk rond de taalkennisvereiste bij alle sociale verhuurders en kunnen we dus op basis van die gegevens verder het debat aangaan over een eventuele noodzaak aan verdere maatregelen met betrekking tot de taalkennisvereiste.
Daarnaast zullen we ook de sector oproepen om werk te maken van een strikte opvolging van de taalkennisvereiste. Want laat het heel duidelijk zijn, iedereen mag daar natuurlijk zijn mening over geven, maar voor mij is dit geen symboolpolitiek, integendeel zelfs. De taalkennisvereiste is een van de belangrijkste zaken om het recht op sociaal wonen te versterken. Een basiskennis van het Nederlands is van cruciaal belang voor een huurder van een sociale woning. Het stelt hem in staat om te communiceren met de verhuurder en zijn buren. Het zorgt ervoor dat hij de draagwijdte van zijn rechten en plichten kent en het draagt bij tot de leefbaarheid en veiligheid in sociale wooncomplexen. Het Grondwettelijk Hof ondersteunt deze stelling bovendien volledig in een uitspraak van 2019. We hebben daar toen het debat over gevoerd in de plenaire vergadering. Ik citeer het Grondwettelijk Hof: “De taalkennisvereiste draagt bij aan de verwezenlijking van het grondrecht op wonen van de sociale huurders. In die omstandigheden draagt de bestreden bepaling omtrent de opgelegde kennis van het Nederlands bij tot de inwerkingstelling van het recht op een behoorlijke huisvesting van die huurders.”
Laat het dus zeer duidelijk zijn dat wij hier de volle steun hebben van het Grondwettelijk Hof. Maar nog eens, om de cirkel rond te maken: ik deel het ongeduld van de heer D'haeseleer. Wij hebben die onderzoeken in gang gezet, waarvan we tegen het einde van dit jaar de resultaten zullen krijgen. Ondertussen zullen we niet nalaten om de huisvestingsmaatschappijen te wijzen op hun mogelijkheden om hier iets mee te doen en op het feit dat wij het als beleidsmakers wel degelijk belangrijk vinden dat ook sociale huurders het Nederlands machtig zijn.
Ter informatie geef ik u nog het volgende mee. Zoals u weet maken we ook werk van een aanscherping van de regelgeving. Zo komen we met een intussen tweemaal principieel goedgekeurd ontwerp van decreet om de taalkennisvereiste op te krikken van niveau A1 naar niveau A2. Dit is om een vlottere communicatie mogelijk te maken tussen huurder en verhuurder, een betere integratie te faciliteren en zo bij te dragen aan het maatschappelijk draagvlak voor sociaal wonen. Voor alle duidelijkheid, ook niveau A2 is nog maar een heel beperkt kennisniveau. Op het internet kunt u daar gemakkelijk voorbeelden van vinden. Het is dus niet dat we onmogelijke zaken vragen, helemaal niet. Dit moet bijdragen aan een betere leefomgeving voor iedereen die gebruikmaakt van een sociale woning.
De heer D'haeseleer heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U hebt inderdaad gelijk dat ik een nogal ongeduldig man ben, maar ik ben blijkbaar in goed gezelschap, want u bent dat ook. Ik beschouw dat meer als een kwaliteit.
Ik noteer dat u begin februari hebt beslist dat er een extra toezichthouder ad hoc wordt aangesteld. Ik kijk daar natuurlijk naar uit en ik weet ook dat het niet allemaal op enkele weken of een paar maanden zijn beslag kan krijgen, maar ik noteer dat u in het najaar daarover resultaten verwacht.
U zegt dat het voor u geen symboolpolitiek is en ik deel natuurlijk uw mening, maar u kunt dat alleen maar op een geloofwaardige manier verkondigen als er ook acties volgen op het terrein. Ik geef u op dat vlak het voordeel van de twijfel. We zullen in de loop van het jaar wel zien hoe u met de resultaten omgaat, want ik vrees een beetje dat de conclusies die mevrouw Moerenhout trok uit het antwoord op haar vraag, toch niet echt stroken met de realiteit.
U hebt ook aangekondigd dat de in de regeringsverklaring voorziene aanpassing van de regelgeving inzake het opkrikken van het niveau twee keer principieel is goedgekeurd door de ministerraad, als ik het goed heb begrepen. Wanneer verwacht u deze te kunnen indienen in het parlement?
Ik denk dat u het wel goed voor hebt op dit vlak, en ik voel aan dat u wel verder zou willen gaan dan wat u in het parlement zult indienen, omdat u gebonden bent aan een aantal coalitiepartners. Ik begrijp dat allemaal wel.
De zaken in het parlement indienen en een nieuwe regelgeving uitdokteren is een zaak, maar het administratief op een degelijke manier opvolgen is een andere zaak. Ik ontvang berichten van verschillende SHM's die zeggen dat die opvolging van de taalkennisvereiste een extra taak is die onmogelijk op een efficiënte manier kan worden uitgevoerd, gewoon omdat er een personeelsgebrek is. Ik weet niet of u ook die signalen krijgt, maar zo ja, overweegt u dan bijkomende initiatieven om hier een oplossing voor te bieden, omdat men materieel in de onmogelijkheid verkeert, qua tijd en personeel, om dat op een degelijke manier op te volgen?
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Ik begrijp de bezorgdheid van collega D’haeseleer uiteraard en ik deel die zelfs, dus ik vind het goed dat de minister hier aankondigt dat hij vaart zet achter het onderzoek. Zonder die gegevens kunnen er natuurlijk geen maatregelen genomen worden.
Maar wat ik ook wel gezegd wil hebben, is dat we die boetes natuurlijk niet mogen zien als een doel op zich, maar als een middel om ervoor te zorgen dat huurders beseffen hoe belangrijk het is om deel uit te maken van onze samenleving via die kennis van het Nederlands.
Ten tweede, dat er weinig boetes zijn, ligt natuurlijk deels aan het feit dat niveau A1 zodanig laag is, dat iedereen daar wel vrij snel aan zal voldoen. Ik heb u daar ook een opmerking over horen maken. Ik heb in een vorig leven zelf nog die lessen A1 en A2 gegeven aan nieuwkomers, dus ik kan uit eerste hand getuigen dat A1 met heel weinig inspanningen haalbaar is, maar dat het ook onvoldoende is om een degelijk gesprek in het Nederlands te voeren. Ik denk dus dat het in alle opzichten goed is dat we overschakelen naar dat niveau A2, en ik kijk daar ook naar uit. Dat is dan nog maar een basiskennis Nederlands, dus ik stel voor, zodra het ingevoerd is en loopt, dat we dan nog eens evalueren hoe de controle daarop loopt.
Minister Diependaele heeft het woord.
Ik denk dat mevrouw Sminate een heel terechte nuance toevoegt aan een onderdeel van het debat. Het is inderdaad zo dat onze uiteindelijke bedoeling is ervoor te zorgen dat die mensen Nederlands leren. Het gaat dus niet om het innen van boetes. Dat is een heel correcte toevoeging. Daar moeten we ons op focussen.
Mijnheer D’haeseleer, in navolging van wat mevrouw Sminate zegt – en daar ben ik het helemaal mee eens – over die focus op de taalkennis en niet op de boetes: daarvoor hebben we net die aanpak nodig om te meten hoe huisvestingsmaatschappijen daarmee omgaan. Ik denk dat er zeker een paar zijn die mensen wegwijs maken naar waar men Nederlands kan leren en dat heeft een veel belangrijker effect dan een SHM die onmiddellijk een boete oplegt. Dat is niet noodzakelijk wat wij willen. Het gaat erom dat die mensen zoveel mogelijk geïntegreerd raken in onze samenleving en daarvoor is taalkennis cruciaal. Vandaar dat dat onderzoek wel degelijk belangrijk is en dat we daar niet te veel op kunnen of willen vooruitlopen.
Mijnheer D’haeseleer, dat decreet waarnaar u vraagt, het algemene decreet dat in opmaak is rond de woonmaatschappijen, zit nu bij de Raad van State en zou normaal gezien nog voor de zomer jullie richting moeten uitkomen.
Ik denk dat ik daarmee alles gezegd heb.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Ik ben het er natuurlijk mee eens dat die boetes geen doel op zich vormen, maar het feit dat er zo weinig uitgeschreven worden, geeft natuurlijk een signaal dat sommige SHM’s er weinig of geen aandacht aan besteden. Ik kan me niet inbeelden dat de meeste allochtone bewoners van sociale woningen aan die taalkennisvereiste voldoen. Maar goed, we gaan dit verder opvolgen en we zullen het onderzoek van de Visitatieraad opvolgen in het najaar.
Wij appreciëren dit, minister – als het goed is, zeg ik het ook. Wij zijn er voorstander van om het niveau van die taalkennis op te trekken bij sociale huurders. U weet ook dat wij er voorstander van zijn om de taalkennis te toetsen vooraleer iemand in een sociale woning intrekt. Als mensen zich inschrijven voor een sociale woning, moet hun op dat moment al duidelijk gemaakt worden dat er een taalkennisvereiste is en dat ze zouden moeten voldoen aan die voorwaarde vooraleer ze kunnen intrekken in die sociale woning. Dan heeft men al de tijd en hoeven er geen vele jaren voorbij te gaan eer men aan die administratieve voorwaarde kan voldoen. Dat zou ook heel wat administratieve last en opvolging minder betekenen voor de SHM’s, die nu dikwijls opwerpen dat ze noch de tijd noch het personeel ervoor hebben om dat allemaal rigoureus in orde te brengen. Ik veronderstel dat u ook daarvoor geen meerderheid hebt in uw regering. Intussen moeten wij tevreden zijn met de stappen die u zult zetten. Maar het komt er dan ook op aan, minister, om te maken dat die kleine stappen geen dode letter blijven. Zoals mevrouw Sminate ook heeft gezegd: het niveauverschil tussen A1 en A2 is nu ook niet zo hoog dat het een onoverkomelijk probleem zou zijn. Ik zal dat uiteraard blijven opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.