Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Voorzitter, als u het me toestaat, wil ik graag even toelichten waarom ik deze vraag in deze commissie stel. U zou kunnen zeggen dat de minister weinig tot niets te maken heeft met de vzw AFOR (Académie de Formations et de Recherches en Études islamiques, Academie voor opleiding en onderzoek in islamstudies) of met het theoretische luik van die imamopleiding maar ik zie wel een grote invloed op het werk dat wij hier proberen te verzetten. Ik kan er uiteraard niets aan veranderen dat dit land zo complex in elkaar zit maar feit is wel dat de organisatie van die imamopleiding een wezenlijke impact heeft op wie de bedienaars van onze eredienst zijn, waar ze worden gevormd en welke invloed zij naar Vlaanderen meebrengen. Dat is de reden waarom ik deze vraag wil stellen die natuurlijk wel een weerslag heeft op het federale werk.
Een van de belangrijkste wijzigingen die er zitten aan te komen met het nieuwe Erkenningsdecreet is voor mij effectief het verbod op buitenlandse inmenging. Het is heel nefast voor onze samenleving dat buitenlandse politiek via religie ons land kan binnensluipen, wat vandaag helaas het geval is. Ook bedienaars van de erediensten moeten zich kunnen inleven in de leefwereld van onze gelovigen en niet vanuit een of ander ver land in Vlaanderen een voet tussen de deur willen houden. Het is dan ook een heel goede zaak dat dit binnenkort via het nieuwe decreet zal worden geregeld.
In dat kader werd onder impuls van voormalig federaal minister Geens een universitaire opleiding voor bedienaars van de eredienst ingericht. Ik vrees dat we moeten zeggen dat die opleiding op dit moment een absolute flop is geworden en dat er op zijn minst heel veel vragen kunnen worden gesteld bij het theologische luik van de vzw AFOR die, zoals gebleken is, bedenkelijke banden heeft met het buitenland. Het is duidelijk dat die opleiding nog absoluut niet op punt staat.
Minister, voor mij is dat echt absoluut een struikelblok. Het kan niet de bedoeling zijn dat wij met ons Erkenningsdecreet proberen die buitenlandse invloeden tegen te gaan terwijl tegelijkertijd via die vzw en die opleiding opnieuw buitenlandse invloeden worden geïmporteerd.
Minister, op welke manier zult u in dialoog gaan met uw federale collega om de samenwerking inzake de bedienaars van de eredienst te versterken?
Hoe ziet u de synergie tussen het aankomende decreet en de betreffende imamopleiding?
Mevrouw Sminate heeft er al naar verwezen dat we in het begin aan het wikken en wegen waren in hoeverre deze vraag relevant is in deze commissie. Mevrouw Sminate heeft mij alvast overtuigd. Minister, ik hoop dat u in dezen een antwoord kunt geven dat tegemoetkomt aan de vraagsteller, natuurlijk vanuit uw verantwoordelijkheid.
Minister Somers heeft het woord.
Voorzitter, het zal u misschien verbazen maar we gaan een harmonieuze namiddag tegemoet. Mevrouw Sminate, in een goede relatie is het belangrijk dat die namiddagen er ook zijn.
Ik ben het helemaal met u eens dat het onaanvaardbaar is dat de sociale cohesie in onze samenleving en binnen onze Vlaamse geloofsgemeenschappen zou worden ontwricht door buitenlandse inmenging via de godsdienst.
Ik herhaal nog eens dat ik geen lokale geloofsgemeenschappen zal erkennen als blijkt dat er buitenlandse inmenging of financiering zou zijn die afbreuk doet aan de onafhankelijkheid van een lokale geloofsgemeenschap of die verband houdt met extremisme.
Dit is een van de belangrijke pijlers van ons nieuw Erkenningsdecreet, dat in september 2021 in werking zal treden, als het parlement dit decreet goedkeurt natuurlijk, want het is uiteindelijk het parlement dat over zo’n decreet discussieert en stemt.
Ook de oprichting van de Vlaamse Informatie- en Screeningsdienst is een belangrijk element hierin. Deze toezichtsinstantie zal samen met de Staatsveiligheid en andere veiligheidsactoren op de blijvende naleving van dit nieuwe erkenningscriterium toezien.
Daarnaast zal gezorgd worden voor een vlotte informatie-uitwisseling tussen de Informatie- en Screeningdienst en de FOD Justitie, onder meer omtrent de bedienaars van de eredienst die een bezoldiging ontvangen. Voor deze elementen voeren mijn administratie en kabinet gesprekken met het kabinet van mijn federale ambtsgenoot, Van Quickenborne, en de Staatsveiligheid, met het oog op een toekomstige samenwerking met de Informatie- en Screeningsdienst.
Wat betreft de bezoldiging van de eredienstbedienaars: dit is inderdaad nog steeds een federale bevoegdheid. Met de vijfde staatshervorming van 2001 werden de gewesten enkel bevoegd voor de erkenning van lokale geloofsgemeenschappen, niet voor de wedden van de bedienaars van de erediensten. De federale overheid is trouwens enkel bevoegd voor de betaling van de wedden, niet voor de aanstelling van de bedienaars van de eredienst. Dat is een bevoegdheid die uitsluitend aan het representatief orgaan toekomt.
In elk geval is er wel een goede samenwerking tussen de FOD Justitie en het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB), waarbij er een uitwisseling is inzake de door de federale overheid bezoldigde eredienstbedienaars, aangesteld in een door Vlaanderen erkende lokale geloofsgemeenschap.
Hoe zie ik de synergie tussen het aankomende decreet en de betreffende imamopleiding? Zoals u terecht aangeeft, was het idee achter deze imamopleiding wel goed. Een van de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie naar de aanslagen van 22 maart 2016, was inderdaad om een universitaire opleiding te organiseren als alternatief voor de buitenlandse invloeden, die een voedingsbodem voor radicalisme en extremisme zouden kunnen vormen. De academische imamopleiding van de AFOR is echter geen groot succes geworden – en dan druk ik mij nog beschaafd uit.
Zoals u inmiddels weet, ben ik niet iemand die graag in de probleemstelling blijf hangen – het vaststellen –, maar iemand die wil werken aan oplossingen en veranderingen op het terrein. Daarom heb ik eind 2019 al beslist om, zoals toegelicht in mijn beleids- en begrotingstoelichting (BBT) van 2021, een interdisciplinaire expertengroep samen te stellen die aan oplossingen werkt rond een aantal islamvraagstukken, waaronder de organisatie van een Vlaamse imamopleiding. Het eindrapport van deze interdisciplinaire expertengroep is voorzien voor juni-juli 2021.
Ik kan de commissie wel een eerste preview geven van de bevindingen van deze expertengroep en de bevraging bij moskeeën over een imamopleiding. Dat zijn een achttal punten, waar ik heel snel door ga, voorzitter.
Eén, de imamopleiding van de AFOR is weinig succesvol, omdat moskeeën als werkgevers van imams en lokale geloofscentra hierin niet betrokken zijn. Dat is de eerste vaststelling van die groep. Twee, ze benadrukken het belang van een Vlaamse imamopleiding voor imams die in onze samenleving opgegroeid en ingebed zijn. Drie, een academische opleiding is te hoog gegrepen, aangezien imams geen theologen zijn. Een praktische opleiding, op het niveau van een graduaat of professionele bachelor, met volgende stages of werkplekleren is volgens de werkgroep meer realistisch. Vier, een officiële imamopleiding vormt een meerwaarde voor zowel de erkende als niet-erkende moskeeën voor het opleiden van hun imams. Vijf, er is meer nood aan een intensief professionaliseringstraject, op het vlak van kennis van het Nederlands, grondrechten en pedagogische vaardigheden, voor bestaande imams die actief zijn in moskeeën. Zes, de focus op kennis van het Nederlands, de Vlaamse cultuur en het Vlaamse samenlevingsmodel is essentieel voor een Vlaamse imamopleiding. Zeven, de opleiding moet de imams doen reflecteren over hun specifieke taak en rol binnen de samenleving in Vlaanderen. En acht, imams hebben een belangrijke maatschappelijke voorbeeld- en aanspreekfunctie en het is essentieel dat ze voldoende inzicht en betrokkenheid hebben in de Vlaamse samenleving. Dat zijn de acht conclusies van het rapport dat in juni-juli zal worden opgeleverd en dat dan zeker in extenso besproken kan worden in deze commissie. Maar ik wilde toch al aangeven welke richting het advies uitgaat.
In een ietwat offensieve uitvoering van mijn bevoegdheden heb ik mijn federale collega, de minister van Justitie, reeds geïnformeerd over de werkzaamheden van de interdisciplinaire expertengroep en ik zal hem ook het eindrapport bezorgen, zodat hij hieruit ook elementen kan meenemen voor een betere en vernieuwde imamopleiding, waar de federale overheid mee bezig is. In plaats van af te wachten wat de federale overheid doet en dat dan te ondergaan, hebben we zelf een kwaliteitsvol rapport laten opmaken, waarmee we dan sturing kunnen geven aan wat binnen de federale bevoegdheden moet gebeuren.
Ik zal ook vragen aan mijn federale collega dat de regio’s mee worden betrokken bij de imamopleiding, die federaal wordt gefinancierd, aangezien de regio’s bevoegd zijn voor bepaalde aspecten, zoals de erkenning van lokale geloofsgemeenschappen en het inburgeringstraject voor bedienaars. Op die manier probeer ik, mevrouw Sminate, om een tot nu toe weinig succesvol verhaal om te buigen en vanuit het Vlaamse perspectief greep te krijgen op die imamopleiding. Ik ben het er namelijk samen met jullie over eens dat we, als we buitenlandse invloeden willen stoppen, ervoor moeten zorgen dat mensen van eigen bodem hun verantwoordelijkheid kunnen opnemen, mensen die vertrouwd zijn met onze maatschappij, die onze grondwaarden erkennen en respecteren. Op die manier kunnen we het gevaar van die buitenlandse beïnvloeding, in al zijn negativiteit, tegengaan.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Ik denk opnieuw dat uw antwoord tegemoetkomt aan mijn vraag.
Dat federale initiatief van een universitaire opleiding zou volgens mij zeker een meerwaarde kunnen hebben, maar zoals het er nu naar uitziet – en u bevestigt dat ook – is het nu echt rampzalig: er zijn quasi geen studenten, er zijn onduidelijke vzw’s met banden in Turkije en Marokko, waarbij de buitenlandse invloeden dus geïmporteerd worden, net terwijl wij dat in Vlaanderen proberen te vermijden. Ik vind het heel frustrerend te zien dat de keuze om dit heel belangrijke werk aan dergelijke vzw toe te wijzen, ons werk zo kan ondermijnen. In mijn ogen is het dus heel duidelijk wat er moet gebeuren: er moet werk gemaakt worden van een verdere herverdeling van bevoegdheden. En in afwachting daarvan moet u de dialoog met uw federale collega’s aangaan, wat u ook doet.
Voorzitter, ik wil graag ook ingaan op de suggestie van de minister om het rapport waar hij het over gehad heeft, dat in juni wordt opgeleverd, in deze commissie te bespreken. Misschien is dat een werk dat we net na het reces kunnen aanvatten. Het is in elk geval zeer belangrijk dat we dat in deze commissie bespreken.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Ik wil beginnen met te zeggen dat deze vraag van mevrouw Sminate uiteraard relevant is, want dit heeft een rechtstreekse impact op het domein Integratie en Inburgering. Helaas is de teneur van haar betoog iets minder. Ik hoor zeggen dat het een slechte zaak is dat buitenlandse politiek via religie binnensluipt in onze samenleving – wie kan daar niet mee akkoord gaan? –, maar dat gebeurt natuurlijk ook los van religie. Wie massaal mensen uit bepaalde regio’s binnenhaalt, Turken enerzijds en Koerden anderzijds, zal dat conflict mee importeren. Daar ligt natuurlijk het grote probleem. Dat is één zaak.
Ten tweede, ik hoor u hier eigenlijk een pleidooi houden voor zo’n Vlaamse imamopleiding. U zegt dat het een flop geworden is, die imamopleiding. ‘No shit, Sherlock’. Heeft minister Geens ooit iets gedaan wat geen flop is geworden? En dan nog, wees blij dat het een flop geworden is, want welke Vlaming zit nu te wachten op een imamopleiding in Vlaanderen? Dat is een systeem, die islam, dat hier geen enkele plaats heeft en waar wij geen energie, tijd of belastinggeld in moeten steken, om hier dan onze eigen imams op te leiden, in het domme geloof dat we die zich dan zouden kunnen laten schikken naar onze waarden en normen. Ik hoor hier niemand zeggen welke passages uit de Koran of de Hadith – ik heb ze daarnet opgesomd: “Wie de islam verlaat, dood hem.” – die imams dan zouden moeten schrappen. Is er hier één instelling, is er één minister, is er één imamopleiding die tegen die imams zegt: “Als je hier imam wilt worden, dan moet je letterlijk die passages, die oproepen tot haat en geweld, tot het vermoorden zelfs van afvalligen, uit die Hadith of de Koran scheuren.”? Letterlijk? Is er iemand die dat ooit zegt? Alleen ik, maar ik ben natuurlijk de Vlaams Belanger van dienst die wordt weggezet als de racist en fascist, terwijl niets minder waar is.
De afvalligen in onze samenleving uit de islamgemeenschap hebben het zo moeilijk dat ze moeten onderduiken, van naam moeten veranderen en er niet durven voor uit te komen. Dat is een grove schande en daar wordt niets aan gedaan.
Minister Somers heeft het woord.
Ik wil nog een aantal beschouwingen maken.
Mevrouw Sminate, ik ben heel graag bereid, wanneer het rapport er is en daar vraag naar is, om dat aan de commissie voor te leggen.
Voor alle duidelijkheid, de islam is een deel van de Vlaamse samenleving. Het is een erkende godsdienst. Ongeveer 6 procent van de Vlamingen maakt deel uit van die geloofsgemeenschap, actief of passief. Dat zijn voor mij evenwaardige burgers als alle andere burgers van Vlaanderen. We moeten daar op een constructieve manier rond werken.
In het nieuwe Erkenningsdecreet is nadrukkelijk opgenomen dat een bedienaar van de eredienst zich moet verbinden om de Grondwet en het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden na te leven, de rechten en plichten van anderen niet te beperken en geen medewerking te verlenen aan activiteiten die aanzetten tot discriminatie, haat of geweld, en de geldende regelgeving moet naleven. Dat is toch wel een heel duidelijk kader dat we in ons nieuw decreet afspreken en waar we op toezien vanuit onze informatie- en screeningsdienst.
Mevrouw Sminate, u hebt gewezen op de complexe staatshervorming ter zake en dat is inderdaad juist. In dit domein is het voor een homogene bevoegdheidsuitoefening inzake erediensten misschien tijd om de gewesten samen met de bijhorende budgettaire middelen ook de bevoegdheden toe te kennen over de bezoldiging van de bedienaars van de eredienst. Wanneer deze bevoegdheid naar de gewesten zou worden overgedragen, dan kan dit de nodige hefbomen bieden om voorwaarden te koppelen aan de benoeming van een bedienaar in functie van de eigen gewestelijke regelgeving inzake lokale geloofsgemeenschappen. Het gaat dan over voorwaarden zoals een voldoende kennis van het Nederlands, het naleven van grondrechten, kwalificaties enzovoort.
Net zoals in uw vraag in de commissie van 5 januari over de regionalisering van de bevoegdheid voor de aanduiding van representatieve organen kan ik u de suggestie geven om dit op te nemen binnen de werkgroep van het Vlaams Parlement die nadenkt over een betere staatsstructuur en welke bevoegdheden al dan niet nog naar Vlaanderen zouden moeten komen. U zult daar in mij een bondgenoot vinden omdat ik ook van mening ben dat een homogenisering van de bevoegdheden richting Vlaanderen zou moeten kunnen gebeuren.
Voor de juistheid van het debat wil ik tot slot benadrukken dat de vzw AFOR die de imamopleiding organiseert, verbonden is aan de Moslimexecutieve (EMB). Zij alleen kan een theologische opleiding organiseren. De KU Leuven neemt louter het seculiere gedeelte op zich, met name de negen niet-theologische vakken. Gelet op de scheiding van kerk en staat kan de overheid geen theologische vakken doceren in het kader van welke opleiding voor eredienstbedienaar dan ook, noch van een priester, noch van een imam, noch van een rabbijn.
Tot slot nog een laatste element om duidelijk te maken dat u een punt hebt wanneer u zegt dat die opleiding niet goed functioneert. Er zijn slechts vijf studenten ingeschreven aan de KU Leuven voor deze vakken. Dat toont aan dat er een ander spoor moet worden bewandeld. Ik denk dat in het rapport dat we aan het opstellen zijn en dat ik samen met federaal minister Van Quickenborne zal bespreken, misschien een efficiëntere aanpak zit om daaraan tegemoet te komen. Dat rapport zullen we dan waarschijnlijk samen bespreken in de commissie.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Voorzitter, collega Van Rooy, minister, ik ben altijd bereid om het debat te voeren of een dergelijke opleiding nut heeft of niet. Ik zie daar ook voor- en nadelen in. Het nadeel is niet zozeer het argument dat collega Van Rooy geeft, namelijk het willen schrappen in bepaalde stellingen, in bepaalde religies. Het is niet aan ons om dat te doen. Waar men wel een tegenargument in kan zien, is de vraag of de overheid middelen moet inzetten om geloof te belijden. Dat is een debat dat men kan voeren.
Maar we mogen gewoon niet ontkennen dat religie deel uitmaakt van onze samenleving en dat de islam een van die religies is. Dat is nu eenmaal een feit. Ik ben er nog altijd van overtuigd dat we moeten proberen ervoor te zorgen dat bedienaars van de eredienst, mensen die toch een zeker gezag uitstralen over een bepaalde groep, onze waarden en normen uitdragen in plaats van aan buitenlandse politiek te doen. Dat is een legitieme poging. En dat is dan weer het voordeel van het organiseren van een dergelijke opleiding. Wat mij betreft, mag dat debat over het nut daarvan zeker worden gevoerd maar de tegenargumenten die ik zie, zijn niet dezelfde als deze van collega Van Rooy.
De vraag om uitleg is afgehandeld.