Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Rutten heeft het woord.
Iets in mij zegt dat u de televisiereeks Fawlty Towers wel kent, minister-president. Daar zit een personage in, Manuel. Dat is inderdaad een Catalaan. Ik zal wat hij zegt een beetje aanpassen, want als ik naar onze Vlaamse wapenexpert kijk, dan zou je wel een persiflage kunnen maken en kunnen zeggen: ‘Me no know nothing, me from Flanders.’ Dat is in elk geval een beetje een samenvatting als we naar de resultaten kijken van, en vooral naar de rapportering over, het gebrek aan transparantie in en de controle van het eindgebruik van de Vlaamse wapens.
Als de officiële cijfers gevraagd worden, dan valt alles best wel mee. Als je grondig kijkt naar waar ons materiaal terechtkomt, dan is dat eerlijk gezegd een heel ander beeld.
Zo zou de Saoedische Eurofighter Typhoon, die in Jemen grootschalig bombardeert, met een Vlaams radarsysteem werken. Fregatten in de Golfregio gebruiken Vlaamse beeldschermen om de vijand op te sporen. Vliegtuigen van de Turkse luchtmacht, strijdend in Syrië of tegen de Koerden en Armeniërs, bevatten cruciale onderdelen van bij ons. Dat materiaal komt er terecht via een omweg en tussenstops. Als we meteen zouden weten waar dat materiaal zou terechtkomen, dan is dat duidelijk, maar als we doen van ‘we no know nothing’, dan kan het via een ander Europees land worden geleverd en dan komt dat materiaal wel in die landen terecht.
Het Vlaams Vredesinstituut, algemeen bekend en gereputeerd, heeft laten weten dat de werkelijke controle op het eindgebruik van onze wapenexport in maar liefst 70 procent van de gevallen gewoon niet gebeurt.
Ik zit nog niet zo lang in deze commissie, maar dan vind ik het wel een beetje raar dat we allemaal resoluties stemmen die oproepen om conflicten tegen te gaan en dat mijn collega’s met de regelmaat van de klok vragen stellen over verschillende gewapende conflicten. We zijn dan allemaal heel erg verontwaardigd, maar tegelijkertijd sluiten we onze ogen op het moment dat het over die wapenexport gaat. Ik vind het echt problematisch worden. We worden het rioolputje van Europa op het vlak van moreel gezag, minister-president.
Kloppen die cijfers van het Vlaams Vredesinstituut dat in 70 procent van de gevallen het eindgebruik gewoon niet gecontroleerd wordt? Als we het wel controleren en we kennen het eindgebruik, hebben we dan de mogelijkheid om de vergunningen te weigeren?
Welke initiatieven neemt u om die controles te versterken?
Hebben we een overzicht van waar in welke conflictgebieden er op dit moment Vlaams materiaal wordt ingezet?
Het Europees Parlement roept op om extra aandachtig te zijn bij de uitvoer van wapens naar Saoedi-Arabië. Zult u gevolg geven aan die oproep? Wordt daarnaar gekeken?
Tot slot: in februari 2021 was er een wapenbeurs in de Verenigde Arabische Emiraten. Dat was in volle coronacrisis, op een moment dat we onze verplaatsingen moesten beperken en alleen essentiële verplaatsingen mochten maken. Vlaanderen was daar vertegenwoordigd. Vonden wij dat dan zo essentieel? Wat was het doel van onze aanwezigheid daar?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Ik neem uw eerste twee vragen samen, mevrouw Rutten. Eerst en vooral: wij kennen nooit vergunningen toe zonder te weten waarvoor de goederen gebruikt zullen worden. Dat is natuurlijk eenvoudig als het gaat over afgewerkte producten die een Vlaams bedrijf rechtstreeks aan de operationele eindgebruiker levert.
Het is een heel andere zaak als het gaat over leveringen van componenten voor integratie, waarover uw vraag gaat. Daarover heb ik nog maar pas, op 26 januari 2021, in deze commissie gezegd dat dergelijke export fundamenteel anders is en dat dit effect heeft op onze kennis over het operationeel eindgebruik en vooral op de controle die we kunnen uitoefenen. Ik voegde eraan toe dat dit bij uitstek geldt voor niet-essentiële onderdelen, waarover het in Vlaanderen meestal gaat. Dergelijke onderdelen zijn immers zelden geproduceerd voor een specifieke eindgebruiker en voor een specifiek order, en worden bovendien vaak niet eens geleverd aan de systeemintegrator, maar aan een andere toeleverancier. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de Eurofighter Typhoon, waarnaar u verwijst. U zegt dat dit met een Vlaams radarsysteem opereert, maar in de realiteit is het helemaal niet zo dat vanuit Vlaanderen afgewerkte radars aan de vliegtuigbouwer geleverd worden. Al in 2015, na een vraag om uitleg over Vlaamse wapensystemen in conflictgebieden, heeft mijn voorganger in deze commissie duidelijk gemaakt dat het slechts gaat over een onderdeel van een onderdeel dat aan een andere toeleverancier geleverd wordt. Die worden dan niet geleverd voor de uiteindelijke Saoedische Typhoons, maar voor alle Typhoons in productie.
Over het A400M-programma gaf ik hier op 26 januari zelf al aan dat het gaat over niet-essentiële onderdelen, die volgens onze interpretatierichtlijn niet ‘noodzakelijk of van wezenlijk belang’ zijn. In sommige gevallen dienen de identieke niet-essentiële onderdelen die in bulk worden geleverd ook voor verschillende projecten of programma’s en verschillende soorten defensiegerelateerde producten.
Uiteraard proberen we ook in dergelijke gevallen het finale operationele eindgebruik te achterhalen. Dat heb ik op 26 januari 2021 hier ook toegelicht, en verschillende keren daarvoor. De Vlaamse leverancier speelt daarbij logischerwijze een bijzondere rol. Daarom ook heeft de dienst Controle Strategische Goederen zijn vraagstelling richting vergunningsaanvragers aangescherpt, en bedrijven aangesproken op hun verantwoordelijkheid om zich actief over het eindgebruik te informeren en dus ook de bestemmeling te betrekken. De praktijk leert dat aanhoudende bewustmaking hier zeker nodig is. Daar zullen mijn diensten zeker op blijven inzetten.
Desondanks blijft het zo dat het in de voormelde gevallen, zelfs op het moment van de levering, vaak helemaal niet duidelijk is in welke specifieke afgewerkte systemen voor welke operationele eindgebruikers de onderdelen zullen belanden. Dat weet dan de bestemmeling vaak ook niet. Zoals ik zei, is die immers vaak ook zelf een toeleverancier en niet de systeemintegrator die de afgewerkte systemen zal uitvoeren. In de meeste gevallen gaat het om een of meer grote projecten of programma’s, waarbij ook België soms betrokken is.
Dat kan zijn als deelnemende staat, zoals bij de A400M, of als klant, zoals bij de F-35, waarbij Vlaamse bedrijven net daardoor een beperkte rol in het bredere productieproces hebben gekregen.
Aangezien die onderdelen niet voor specifieke operationele eindgebruikers worden geleverd, zijn de finale systeemintegratoren dan op het moment van de vergunningsaanvraag de laatst bekende gebruikers. Als ik eerder zei dat we nooit vergunningen toekennen zonder te weten waarvoor de goederen zullen worden gebruikt, dan betekent dat bij dergelijke componentenuitvoer dus het specifieke project of het specifieke programma.
Uiteraard kijken mijn diensten ook verder dan de informatie die de aanvrager aanlevert. Ik verwees in januari in die zin al naar het monitoren van de bestaande en potentiële klanten van de relevante systeemintegratoren en bewapeningsprogramma’s. Hetzelfde geldt voor de communicatie vanuit die hoek, op hun eigen websites en in de media. Dergelijke informatie zorgt in een voorliggend dossier weliswaar niet voor zekerheid over de systemen en operationele gebruikers waarvoor wat specifiek over te brengen is, zal dienen. Het gaat dan hooguit over mogelijke of eventuele operationele eindgebruikers.
De vraag is dan welke zeggenschap we in die situatie kunnen uitoefenen over dat onbekende of eventuele operationele eindgebruik, waarbij Vlaamse bedrijven dus onderdelen van beperkt belang naar andere toeleveranciers overbrengen. Daarvoor verwijs ik opnieuw naar wat ik al op 26 januari zei over uitvoerbeperkingen bij componentenexport, en vooral naar de relevante EU-richtlijn 2009/43. Die richtlijn heeft immers net voor dat soort overbrengingen in het kader van grensoverschrijdende samenwerking in een raamwerk voorzien.
Ik ga daar nogmaals op in, omdat dat raamwerk naast een aantal verplichte algemene vergunningen ook specifieke bepalingen over componenten bevat. Dan praat ik over lid 7 en lid 8 van artikel 4. Het uitgangspunt daarvan is dat lidstaten zo veel mogelijk moeten afzien van het opleggen van uitvoerbeperkingen en van de bestemmeling een verklaring moeten aanvaarden dat hij de onderdelen enkel in zijn eigen producten zal integreren.
Die bepalingen omtrent onderdelen hebben wij omgezet in onze eigen algemene vergunningen en in artikel 20 van het Wapenhandelbesluit. De elementen die mee bepalen of uitvoerbeperkingen mogelijk zijn, zijn in de eerste plaats de niet-essentiële aard van de onderdelen en de vraag of de onderdelen het uiteindelijke wapensysteem tot op zekere hoogte een Vlaamse identiteit geven. Daarnaast gaat het ook over andere aspecten van gevoeligheid. Daarbij houden we in de praktijk onder meer rekening met de eventuele bijdrage van de onderdelen aan de offensieve handelingen van het afgewerkte systeem, en ook met de relatie én de afstand tussen de Vlaamse toeleverancier en de systeembouwer en eventuele operationele gebruikers.
Aangezien de meeste Vlaamse niet-essentiële onderdelen alleen onderdelen van onderdelen zijn en aan andere toeleveranciers worden geleverd, is die relatie er meestal niet, en zijn er na de integratie van het niet-essentiële onderdeel nog meerdere etappes voor de fase van de finale systeembouwer. Zeker als het gaat over leveringen in programma’s waarbij België als deelnemende staat of als klant betrokken is, moeten ook aspecten als betrouwbaarheid in overweging worden genomen. Al die elementen maken dat het in bijna alle gevallen van overbrenging of bulkoverbrenging van niet-essentiële onderdelen gewoon niet haalbaar is om voorwaarden op te leggen over de eventuele eindgebruikers waarvoor de integratieonderdelen al dan niet kunnen worden aangewend. Dan moeten we de logica van de richtlijn volgen en er wat ik noem ‘objectief vertrouwen’ in hebben dat de lidstaat waaruit het afgewerkte systeem wordt uitgevoerd, correcte beslissingen neemt op basis van onze gezamenlijke criteria uit het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB.
Dat alles neemt niet weg dat we het operationele eindgebruik wel willen kennen, ook als dat pas achteraf duidelijk wordt. Daaromtrent verwees ik in januari al naar de rapporteringsverplichtingen van bedrijven. Als er na de levering van de onderdelen daadwerkelijk informatie beschikbaar wordt, dan moet die worden gerapporteerd. Ook daarover is er weliswaar meer bewustmaking nodig.
Verder benadruk ik ook nog eens dat, als het gaat over onderdelen die specifiek worden geleverd voor systemen voor een specifieke operationele eindgebruiker en die onderdelen in die systemen wel een wezenlijk belang hebben, wij wel zeggenschap uitoefenen over dat finale operationele eindgebruik.
Zo heb ik recent een negatief voorlopig advies gegeven voor de overbrenging naar Frankrijk van een essentieel onderdeel van de geschutskoepel van gepantserde voertuigen bestemd voor de Saoedische Nationale Garde.
Daar ziet u hoe wij omgaan met het eindgebruik omtrent leveringen van onderdelen die systemen tot op zekere hoogte wel een Vlaamse identiteit geven. De enige reden waarom we het hier telkens opnieuw hebben over het zogenaamde gebrek aan controle op het eindgebruik, is dat dergelijke leveringen vanuit Vlaanderen beperkt zijn, net als de export van afgewerkte systemen. Daarom ligt de focus volgens mij onterecht op de bulklevering van niet-essentiële onderdelen aan toeleveranciers van systeemintegratoren. Om die reden wil ik nogmaals benadrukken dat de specifieke aard van dergelijke componentenleveringen een belangrijker element moet zijn in dat debat over controle op eindgebruik. Daarbij vraag ik aandacht voor de feitelijke en de juridische realiteit van dergelijke export, en nodig ik u uit om desnoods hierover een toegespitst debat te voeren met relevante actoren, zoals de betrokken bedrijven, de Europese Commissie, de Belgische beheerders van programma’s zoals A400M en F-35 en andere belanghebbenden in de industrie en het middenveld.
Dan was er uw vraag of de Vlaamse Regering een overzicht heeft van de conflictgebieden waar men op dit moment Vlaamse wapens en Vlaamse wapentechnologie inzet. Aansluitend bij mijn vorige antwoorden spreek ik over Vlaamse wapens en Vlaamse wapentechnologie als afgewerkte systemen die van hieruit zijn uitgevoerd en systemen die door de aanwezigheid van wezenlijke Vlaamse onderdelen tot op zekere hoogte een Vlaamse identiteit hebben. Aangezien we hier spreken over defensiegerelateerde producten, is de inzet in een gewapend conflict natuurlijk per definitie een mogelijkheid. Dat is ook niet automatisch in strijd met het Wapenhandeldecreet. Met de toepassing van de criteria in het Wapenhandeldecreet proberen we er wel voor te zorgen dat dit met Vlaams materiaal alleen op een wettelijke manier gebeurt, en in eerste instantie enkel door bondgenoten en bevriende landen. Dat is gereflecteerd in ons vergunningenbeleid. Bij leveringen aan bondgenoten die net als België lid zijn van de coalitie tegen IS, zoals Duitsland of Frankrijk, aanvaarden we in die zin bijvoorbeeld dat die mogelijkerwijze zullen worden ingezet in de gewapende conflicten in Irak en Syrië. Daarentegen werden in de afgelopen jaren ook diverse vergunningsaanvragen geweigerd om inzet in een gewapend conflict te vermijden. Ik verwijs daarbij onder meer naar aanvragen voor Koeweit, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten in 2017, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten in 2018, Thailand in 2019 en Marokko in 2020.
Dan komen we tot de oproep van het Europees Parlement over Saoedi-Arabië. Het instellen van een EU-embargo op Saoedi-Arabië is al heel vaak in deze commissie aan bod gekomen, en even vaak is gezegd dat de Vlaamse Regering daar daadwerkelijk voor pleit. Ik heb dat zelf hier ook al meerdere keren gezegd, bij een vraag om uitleg op 22 oktober 2019 over de doorvoer van munitie naar Saoedi-Arabië en een vraag om uitleg op 28 januari 2020 over de doorvoer van militaire goederen naar Saoedi-Arabië. Er is hierover in 2018 ook coördinatie geweest tussen de federale minister van Buitenlandse Zaken en de bevoegde gewestelijke ministers. Toen heeft de Belgische permanente vertegenwoordiger bij de EU de belangrijkste Europese partners bevraagd over hun standpunt ten opzichte van een EU-wapenembargo tegen Saoedi-Arabië. De conclusie daaruit was dat dit geen kans op slagen heeft omdat de Raad bij consensus moet beslissen.
Wat de andere landen betreft die actief deelnemen aan het conflict in Jemen: het is sowieso onze beleidslijn dat wij in geen geval uitvoer toestaan als er een risico is op inzet in Jemen. In de praktijk komt dat er momenteel op neer dat er geen vergunningen voor deze landen worden toegekend voor eender welke defensiegerelateerde producten die in abstracto inzetbaar zijn in een gewapend conflict. Er is als het ware een ‘presumption of denial’. In dat opzicht zou een dergelijk EU-embargo een extrapolatie van het Vlaamse beleid betekenen en dus de steun van de Vlaamse Regering hebben. Wij blijven in ieder geval ons standpunt bepleiten, maar we zijn niet naïef. Als we kijken naar de positie van grote lidstaten zoals Frankrijk, heeft geen voorstel van embargo kans op slagen, ook niet als dat alleen voor Saoedi-Arabië zou gelden.
Wat de Vlaamse wapenexport naar Saoedi-Arabië betreft, nodig ik u uit om de jaarverslagen Wapenhandel te consulteren. Die vindt u op de website van de dienst Controle Strategische Goederen. Die bevatten sedert 2013 een specifieke sectie over de uit- en doorvoer naar landen in het Midden-Oosten. Daarbij worden ook overbrenging en uitvoer naar andere landen met bekend eindgebruik in deze landen opgenomen.
Als u mij vraagt of de Vlaamse overheid heeft deelgenomen aan een wapenbeurs in de Verenigde Arabische Emiraten, dan is het antwoord duidelijk neen. Dat is nooit het geval. Ook Flanders Investment & Trade (FIT) is op dergelijke beurzen nooit aanwezig. Mocht u doelen op Vlaamse bedrijven: het staat hen natuurlijk vrij om aan beurzen deel te nemen. Zij hebben mijn toestemming daarvoor niet nodig, tenzij zij op de beurs vergunningsplichtige goederen zouden willen tentoonstellen. Dat is in het verleden al wel toegestaan, omdat het ging over een internationale defensiebeurs die niet specifiek gericht is op het leger van de Verenigde Arabische Emiraten, maar op klanten wereldwijd. De tijdelijke vergunning voor de beurs is dan ook helemaal geen voorafname op een eventuele vergunning voor uitvoer naar het leger van de Verenigde Arabische Emiraten. U kunt een overzicht van exposanten zelf terugvinden op de website van de beurs. Daar zult u zien dat er in 2021 één Vlaams bedrijf aanwezig was. Dat produceert volgens de analyse van de dienst Controle Strategische Goederen weliswaar geen vergunningsplichtige goederen.
Voorzitter, ziedaar mijn omstandige antwoord op een belangrijke vraag van mevrouw Rutten.
Mevrouw Rutten heeft het woord.
Minister-president, dank u. Er waren eigenlijk veel woorden nodig om te zeggen dat wij inderdaad verder niet meer controleren als het gaat over onderdelen van onderdelen. Dat is dan in één zin samengevat wat u hebt gezegd, denk ik, en dat is ook exact wat ik probeer aan te kaarten. Het is niet omdat dat tot nu toe de praktijk is, en misschien ook wel de vertaling in onze regelgeving – want ik zeg niet dat u zich niet aan de regelgeving houdt, ik ga ervan uit dat dat wel zo is, en u licht dat ook omstandig toe –, dat we dat daarom ook zo moeten houden. Onderdelen van onderdelen, en het gaat naar een Europees land, dus: ‘We’re from Flanders, we know nothing.’ Dat is in 2021 gewoon niet meer aan de orde, denk ik.
Voorzitter, mijn vraag zou dus zijn dat we daar toch eens grondig naar kijken. Er wordt nu een algemeen antwoord gegeven: het zijn geen onderdelen die noodzakelijk of van wezenlijk belang zijn, het gaat over grote programma’s, en dus weten wij het verder niet meer. Dan kom je dus inderdaad tot cijfers – en ik heb u die niet horen betwisten – zoals die die het Vlaams Vredesinstituut in zijn verslag weergeeft: maar liefst 70 procent van hetgeen wij doen, wordt eigenlijk niet op eindgebruik gecontroleerd. Daar is dus een reden voor. Die hebt u uitgelegd. Ik zou dan toch eens willen bekijken of we daar geen andere en betere oplossing voor kunnen vinden. U hebt het ook letterlijk zo gezegd. De facto wil dat zeggen dat wij de controle dus uit handen geven. En dan maar zeggen dat andere Europese lidstaten dat voor ons moeten doen, want dat wij het niet weten. Voorzitter, ik vind dat een debat waard, zeker als men de voorbeelden neemt die ik daarnet heb genoemd. Het parlement kan niet aan de ene kant verontwaardigd zijn over gewapende conflicten, of het nu gaat over de Koerden, over Armenië, over Syrië, en aan de andere kant dan maar zeggen dat het om onderdelen van onderdelen gaat, die niet essentieel zijn, en dat het voor ons dus wel door de beugel kan.
De heer Nachtergaele heeft het woord.
Minister-president, bedankt voor uw uitvoerige antwoord. Het is niet omdat u veel woorden gebruikt dat het daarom minder zou kloppen. U hebt bevestigd dat er geen rechtstreekse leveringen zijn van Vlaanderen aan conflictgebieden, zoals Saoedi-Arabië. We hebben dit inderdaad ook al besproken op 26 januari.
Mevrouw Rutten, ik viel eigenlijk van mijn stoel toen ik u hoorde zeggen dat Vlaanderen het rioolputje van Europa is op het vlak van moreel gezag. Ik vind dat een enorm straffe uitspraak als we weten – en u zult dat ook lezen in de verslagen – dat Vlaanderen op het vlak van de controle op wapens en de uitvoer van wapens een baken is in Europa, koploper is in Europa. Als u een rioolputje zoekt, dan denk ik dat u dat vijftig kilometer naar het zuiden kunt vinden. U zult daar Manuel ook terugvinden, want Manuel zit daar in een regering ‘who knows nothing’, een regering die participeert in FN Herstal, dat rechtstreeks wapens uitvoert naar Saoedi-Arabië, naar Pakistan, naar Thailand en naar Turkije. Ik denk dat u dat morele vingertje waarmee u nu naar Vlaanderen wijst, ook binnen uw Belgische referentiekader – want dat is uw kader, ons kader is het Vlaamse – zeker eens kunt gebruiken. Kijk ook eens over de taalgrens en neem daar diezelfde consequente houding aan.
Mevrouw Rutten heeft het woord.
Ik heb gezegd dat we moeten opletten dat we niet het moreel putje worden. Als 70 procent van wat je uitvoert niet gecontroleerd wordt, roept dat vragen op. Dan kun je niet zo doen of zo.
Wiens referentiekader en wat het mijne is? Met alle respect, mijnheer Nachtergaele, ik weet dat dat van u Vlaanderen is – u zegt het zelf –, maar laat mij toe om dat van mij zelf te bepalen. U moet van mij geen belgicist maken. Ik ben evenzeer Vlaams parlementslid als u. Het Vlaanderen dat ik alleszins graag zie, is een Vlaanderen met een pacifistische traditie. Ik dacht dat dat ook in de Vlaamse Beweging hoog in het vaandel gedragen werd, dat wij een voorbeeld mogen zijn. Ik zal het niet nalaten om af te keuren wat men in het andere landsgedeelte doet, daar hoeft u zich geen zorgen over te maken.
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Minister-president, ik wil benadrukken: wat u hier eigenlijk zegt, hebt u al vele malen herhaald. We zijn hier met heel velen bezorgd over de handen voor de ogen houden voor een probleem dat er volgens mij ook wel degelijk is: die controle op het eindgebruik. Met dat antwoord is het debat steeds afgesloten, omdat we met controle op de controle op de controle niet zijn bij waar het belandt. Als het dan bij bevriende partners is, zit het nog allemaal binnen het wettelijk kader. Daarom steun ik zeker de vraag van mevrouw Rutten om dat debat toch eens open te trekken. Het is niet omdat het nu niet goed functioneert. Als je cijfers van 70 procent hebt – die ik niet echt heb horen tegenspreken – over controle op eindgebruik die niet gebruikt worden, dan moeten wij hier met onze commissie misschien de aanzet geven, zoals mevrouw Rutten zegt, om een deftig debat te voeren over hoe we dat hiaat kunnen oplossen, zodanig dat die vragen niet blijven terugkomen. Komen ze nu van mij, komen ze van mevrouw Rutten, de heer Rzoska, zelfs de heer Nachtergaele: we hebben er allemaal al vragen over gesteld. De essentie van de zaak is dat we allemaal vinden dat dat vertrouwen misschien wel goed is, maar dat controle veel beter is, en dat die controle op het eindgebruik nu niet naar behoren gebruikt is. Ik vraag om daar het debat een van de komende weken over te kunnen openen. Dank u.
De heer Rzoska heeft het woord.
Het zal u niet verwonderen dat ik mij ook graag aansluit, zowel bij de vraag van collega Rutten als collega Lambrecht, om de controle op het eindgebruik toch te verfijnen, omdat de minister-president ook al meermaals hetzelfde antwoord gegeven heeft. Ik denk dat een verfijning daar op zijn plaats is, zeker gezien de terechte bezorgdheden die geuit zijn.
Er wordt dan altijd verwezen naar de Waalse Regering en vijftig kilometer verder, maar ik zit in het Vlaams Parlement en ik houd er ook van onze eigen bevoegdheden maximaal in te vullen – iedereen die me kent, weet dat ook. Het zal mij dan ook niet tegenhouden, net zoals collega Rutten, om hier blijvend de vragen te stellen, omdat ik ook geloof in die pacifistische traditie, niet enkel binnen de Vlaamse Beweging. Maar ook door het feit dat het Vlaams Parlement in mijn ogen terecht op heel wat internationale domeinen actief is en dingen vraagt, moeten we er aan de andere kant ook voor zorgen dat ons systeem heel fijn in elkaar zit en dat er zo min mogelijk door de mazen van het net gaat. Dus ook mijn fractie, voorzitter, dringt aan op een fundamenteel debat en een gedachtewisseling op het niveau van de commissie.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Er zijn geen bijkomende vragen aan mij gesteld en dit parlement is natuurlijk autonoom in de regeling van zijn werkzaamheden.
Mevrouw Rutten heeft het woord.
Dank u wel, minister-president. Ik weet dat het ook voor u niet aangenaam zal zijn om elke keer hetzelfde te moeten antwoorden. Voor alle duidelijkheid: u antwoordt wat de regelgeving is en hoe ze wordt toegepast. Het is wel duidelijk dat op zijn minst een grondig debat en een gedachtewisseling over hoe we die controle kunnen aanscherpen en hoe we het eindgebruik van onderdelen beter in de gaten kunnen houden, ons werk, onze taak is als parlement. Ik zie dat het in andere lidstaten wel lukt. Zelfs als ze ondertussen geen lidstaat meer zijn: het Verenigd Koninkrijk gaat daar bijvoorbeeld zeer ver in, en je kunt toch moeilijk zeggen dat dat een land is dat niet gericht is op export of wereldwijde handel. Er zijn zeker voorbeelden te vinden om deze wetgeving aan te scherpen. Voorzitter, ik stel voor dat we met het parlement en met deze commissie daar ook een initiatief toe nemen.
Ik heb de vraag van verschillende collega’s naar een grondiger debat of gedachtewisseling goed begrepen en gehoord. We nemen dat verder op in de regeling der werkzaamheden. Maar ik wil ook al verwijzen naar het jaarlijks bezoek van het Vlaams Vredesinstituut, waarbij ze hun jaarverslag komen toelichten en waar we zeker ook een aanleiding hebben om daarover met hen verder van gedachten te wisselen. Ik kijk uit naar alle andere initiatieven die de hele commissie hierrond verder wil nemen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.