Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Vraag om uitleg over de resultaten van het tweejaarlijkse onderzoek FietsDNA
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Volgens een onderzoek van hr-dienstverlener Acerta bleek een op de drie werknemers in 2020 minstens een deel van de verplaatsing naar het werk met de fiets afgelegd te hebben. 15 procent van de Belgen rijdt volgens Acerta altijd met de fiets naar het werk.
Covid heeft uiteraard een enorme impact op het woon-werkverkeer. Dat werd in de commissie ook al meermaals aangehaald. Het totaal aantal woon-werkverplaatsingen liep in 2020 dan ook sterk terug. De impact van covid woog vooral op het aandeel van het openbaar vervoer in de woon-werkverplaatsingen, onder andere ook door het thuiswerk. De fiets en de auto bleken voor veel pendelaars een veiliger alternatief.
Minister, het is uiteraard nu de vraag of in de toekomst de mensen zich ook op dezelfde manier zullen blijven verplaatsen voor het werk. Thuiswerk is in vele sectoren een blijver, denk ik, al is het misschien soms halftijds of voor een paar dagen, want veel mensen missen ook het sociaal contact op de werkvloer. Werknemers zullen zich waarschijnlijk ook flexibeler verplaatsen, en niet meer elke dag hetzelfde en ook niet meer elke dag op hetzelfde uur.
Flexibel in tijdstip, maar ook flexibel in vervoerswijze en in bestemming. Die flexibiliteit is eigenlijk een grote uitdaging, maar kan ook een enorme troef of opportuniteit zijn voor ons vervoersysteem, voor onze manier van verplaatsen. Verplaatsingen die meer gespreid zijn over de dag, verlagen immers de druk tijdens de spits op het wegennet en het openbaar vervoer. Daardoor kun je ook tot andere modellen komen.
Wat ik ook opvallend vond, minister, is dat de Belg toch gemiddeld 20 kilometer van zijn werk woont. Ik vond dat nogal ver, ik dacht eigenlijk dat dat om minder kilometers ging. Maar deze afstand blijkt elk jaar te stijgen. Dat heeft uiteraard ook een aanzienlijk effect op het aantal afgelegde kilometers in het woon-werkverkeer. Natuurlijk, hoe verder men van het werk woont, hoe meer mensen gemotiveerder zullen zijn om thuiswerk te doen en hoe minder gemotiveerd misschien om met de fiets te gaan, tenzij met een elektrische.
Minister, hoe reageert u op de resultaten van het onderzoek van Acerta? Kunt u de trends uit het onderzoek bevestigen?
Welke maatregelen voorziet u om de positieve evolutie inzake fietsgebruik in het woon-werkverkeer ook na covid te bestendigen en zelfs te versterken? Ik heb uw campagne ‘Blijven fietsen allemaal’ gezien. Ik denk ook aan het recreatieve vlak: de mensen kunnen niet veel doen in hun vrije tijd, maar fietsen en wandelen kan iedereen doen – ook al geraakt iedereen dat vandaag wel een beetje beu.
Minister, op welke manier zal er worden ingespeeld op de stijgende populariteit van thuiswerk en het meer flexibel verplaatsingsgedrag van werknemers?
Zullen er initiatieven worden genomen om de zogenaamde kameel, zoals we net hebben gezien, in het openbaar vervoer tegen te gaan, bijvoorbeeld door, zoals bij de NMBS, voordeeltarieven enkel mogelijk te maken buiten de spitsuren?
De heer Meremans heeft het woord.
Minister, mijn vraag gaat over het tweejaarlijkse onderzoek FietsDNA, dat door Fietsberaad wordt uitgevoerd in samenwerking met een studiebureau. Het is een tweejaarlijks onderzoek naar het fietsgebruik in Vlaanderen. Men wil een aantal zaken bekijken. Hoe ervaren burgers het fietsen? Wat zijn de grote aandachtspunten? Wat zijn de cijfers? Wat zijn de verwachtingen?
Ik heb die presentatie gevolgd. Ik geef de drie belangrijkste conclusies mee. Eén, Vlamingen willen een betere fietsinfrastructuur en meer voorzieningen: veilige kruispunten, beter afgestemde verkeerslichten, vrijliggende en bredere fietspaden enzovoort. Twee, zes op de tien Vlamingen willen meer plaats voor de fiets. De fietsers willen 2 meter om langs elkaar te kunnen fietsen en bovendien fietsinfrastructuur die geschikt is voor alle fietsmodi: de gewone fiets, de elektrische fiets, de speedpedelec. Drie, het gebruik van deelfietsen breekt door. We gaan van 2 procent in 2018 naar 9 procent in 2020. Er zijn nu ongeveer achtduizend deelfietsen in omloop. 70 procent heeft nog nooit gebruikgemaakt van de combinatie openbaar vervoer en fiets of deelfiets.
50 procent van de bevraagden geeft aan dat de fietsinfrastructuur onvoldoende is aangepast aan de toename van elektrische fietsen. Bij speedpedelecs is 71 procent van die mening. De nieuwe fietsmodi, en dan vooral de speedpedelecs, kunnen vrij hoge snelheden halen. Dat weten we. Dat zorgt soms ook wel voor onveiligheid op fietspaden. Een wettelijk kader met snelheidsbeperkingen voor alle fietsmodi lijkt me geen overbodige luxe. Uit de enquête blijkt dat 65 procent van de bevraagden daarvoor openstaat. Ik weet wel dat sommigen zeggen dat dat het fietsen zou afremmen en dat je op hoffelijkheid moet rekenen. En eigenlijk is dat positief. Maar er zijn locaties zijn waar verschillende soorten fietsers samenkomen. We weten dat schoolgaande jeugd anders fietst dan bijvoorbeeld iemand die met zijn speedpedelec op tijd op zijn werk moet zijn of anderen die naar hun werk moeten. De jongeren hebben veel aan elkaar uit te leggen. Zij komen allemaal samen op dezelfde piekmomenten. Op sommige probleempunten lijkt het mij dan niet overbodig om te gaan naar een goede regelgeving. Het gebruik van de smartphone op de fiets, het niet respecteren van de rijrichting en het niet gebruiken van de fietslichten komen als drie grootste ergernissen naar voren.
Hoe reageert u op dit rapport?
Welke bijkomende initiatieven gaat u nemen om alle fietsmodi op een veilige manier in brede harmonie naast elkaar te laten bestaan?
Hoe zult u in uw beleid nog meer rekening houden met de wens naar bredere en vrijliggende fietspaden?
Is er zicht op een wettelijk kader rond snelheidsbeperkingen voor de elektrische fietsmodi? Hebt u daaromtrent al contact gehad met uw federale collega?
Welke bijkomende initiatieven gaat u nemen om reeds in de wet gebetonneerde maatregelen, zoals het verboden gebruik van de smartphone achter het stuur, het volgen van de juiste rijrichting en het verplicht gebruiken van de fietslichten beter bekend te maken bij de bevolking? Komen er sensibiliseringscampagnes?
Welke bijkomende initiatieven gaat u nemen om de combinatie deelfiets en openbaar vervoer nog meer te promoten?
Minister Peeters heeft het woord.
Mijn antwoord zal velen vertrouwd in de oren klinken. We hebben hier twee onderzoeken: dat van Acerta en het fietsDNA. Beide zijn positief: het woon-werkfietsverkeer stijgt. Dat is een goede zaak. Het mag nog altijd iets sneller stijgen, maar de cijfers van Fietsberaad van 2017 tot 2020 tonen een stijging van 15 naar 18 procent. De studie van Acerta duidt ook op een stijging. Misschien moeten we daar even een randbemerking maken. Mevrouw Van Volcem zegt dat de meesten 20 kilometer afstand doen. Bij Acerta wordt vooral gefocust op de bedienden in de privésector, terwijl het fietsDNA de volledige scope aan woon-werkverkeer neemt. Misschien zit daar wat verschil.
Inzake woon-werkverkeer moeten een aantal elementen in aanmerking worden genomen. Waarom neemt men al dan niet de fiets? Dat kan te maken hebben met het verschil in werkregime, denk maar aan ploegen- en weekendwerk; vaste of flexibele uren; het al dan niet beschikken over een bedrijfswagen. Deze hebben allemaal een invloed op het al dan niet nemen van de fiets. Via de bedrijven in de privésector wordt ingezet op een fietsvergoeding en het faciliteren van de aankoop van elektrische fietsen. Deze elementen spelen mee.
Er werden reeds verschillende initiatieven genomen om het fietsgebruik te blijven stimuleren en versterken. In mei 2020 lanceerde ik een campagne met sensibiliserende maatregelen om te blijven fietsen. Binnenkort rollen we een nieuwe campagne uit. Met de Schaalsprong Fietsbeleid geven we een boost aan het fietsgebruik om mensen aan te zetten om te gaan of blijven fietsen. Dat is tout court belangrijk. Het belangrijkste aspect is al aan bod gekomen vandaag: veilige en comfortabele fietsinfrastructuur. Ouders laten hun zoon of dochter pas met de fiets naar school of de sportclub gaan als de omstandigheden veilig zijn, als er voldoende verlichting is.
Opnieuw, die fietsinfrastructuur is dus van essentieel belang. Die moet natuurlijk ook ‘future-proof’ zijn, zodat die het hele gamma van fietsen kan opvangen. We krijgen immers veel meer soorten fietsen, een heel gamma aan fietsen binnen de grote fietsfamilie. Er zijn ook de bakfietsen, elektrische fietsen, speedpedelecs...
Dan is er de kwestie van het meer flexibel verplaatsingsgedrag van werknemers en de kwestie van het openbaar vervoer. Op dit ogenblik is De Lijn aan het onderzoeken hoe men met abonnementsformules mee kan inzetten op het gewijzigde verplaatsingsgedrag, en hoe abonnementsformules het dalreizen kunnen stimuleren. We willen natuurlijk geen overcapaciteit creëren op onze bussen zolang covid ons nog parten speelt, maar het is alleszins toch ook belangrijk om te bekijken hoe men het dalreizen kan stimuleren, zeker bij de abonnementsgebruikers. Zolang deze formules in de onderzoeksfase zitten, kunnen we daar natuurlijk nog niet heel veel over kwijt. Het is alleszins de bedoeling van De Lijn om daar in 2022 verder mee uit te pakken, om te bekijken wat daar mogelijk is.
Mijnheer Meremans, daarmee kom ik al tot uw vragen. FietsDNA geeft ons alleszins heel wat interessante cijfers, een input die we zeker allemaal ter harte nemen. Wat doen we nog om die diverse fietsmodi in harmonie met elkaar de fietspaden te laten inpalmen? Opnieuw, sensibilisering en campagnes, maar ook educatie, zijn van groot belang. Iedereen die zich in het verkeer begeeft, heeft een verpletterende verantwoordelijkheid en moet uiteraard rekening houden met de medegebruiker van die fietsinfrastructuur. Dat betekent uiteraard ook respect voor de andere fietsers, maar ook respect voor de verkeersregels die worden gehanteerd, voor de snelheidslimieten die er her en der zijn. Daar moet verder ten volle op worden ingezet.
Er werd me gevraagd of ik al contact heb gehad met de federale collega. Ik zit om de twee maanden samen met de federale minister bevoegd voor Mobiliteit, maar ook met de andere gewestelijke ministers. Daarbij wisselen we van gedachten over tal van mobiliteitsfacetten, ook over snelheidsbeperkingen en dergelijke, zeker waar dat aan de wegcode raakt. Dergelijke zaken worden daar zeker besproken. U weet dat er ook nog een studie loopt over het recreatief medegebruik van de jaagpaden, omdat ook daar het probleem van de snelheidslimieten vaak mee aan bod komt. Ook die studie komt binnenkort in een finale fase.
Dan is er het gedrag, het gebruik van smartphones en dergelijke, op de fiets. Iedereen die zich in het verkeer begeeft, moet daarvoor alle aandacht hebben. Of het nu gaat over autorijden of over fietsen: dat zijn werkwoorden, en men moet dan ook focussen op wat men op dat moment doet. Men moet daar alle aandacht aan geven. Ik kan u wat dat betreft ook nog meegeven dat er op het einde van deze maand een campagne over veilig fietsen wordt uitgerold. U zult dat ook op de website www.fietsveilig.be kunnen zien. Daarbij worden zowel autobestuurders als fietsers aangesproken en bedankt voor hun veilige gedrag. Dat is daar dus vooral de boodschap. Uiteraard worden fietsers er ook toe aangespoord om voorrang te verlenen waar dat moet, en ook om fietslichten te gebruiken. Dat zijn allemaal elementen die de veiligheid alleen maar ten goede kunnen komen. Wat betreft het smartphonegebruik achter het stuur verwijs ik naar de huidige afleidingscampagne die loopt, weliswaar meer gericht op chauffeurs in de wagen, maar dat komt ook de veiligheid van de fietsers ten goede.
En dan ten slotte hebben wij de laatste vraag van de heer Meremans, over het promoten van de combinatie deelfiets en openbaar vervoer. U weet dat wij een bedrag hebben van 105 miljoen euro voor de uitrol van Hoppinpunten en van mobipunten waar lokale besturen en andere wegbeheerders mee op kunnen inzetten. Daarmee maken wij het voor de mensen gemakkelijk om over te stappen van het ene vervoermiddel op het andere, of dat nu gaat om openbaar vervoer, taxi, deelfiets, deelstep of wat dan ook. Die Hoppinpunten moeten wij massaal uitrollen. Dat is een toekomstgerichte bijdrage aan het combineren van verschillende vervoermiddelen. Ik ben blij dat toch al een aantal vervoerregio’s aan het werk zijn gegaan en al goedkeuring hebben gegeven voor de uitvoering van Hoppinpunten. Die Hoppinpunten hebben vijf verschillende niveaus, en ook lokale besturen kunnen de nabijheidshoppinpunten zelf al installeren. Hierbij doe ik een oproep om daar zeker werk van te maken, want dat gaat alleszins de combimobiliteit ten volle in de hand werken.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Minister, ik geloof meer in de fiets dan in de bus. U mag mij dat niet kwalijk nemen. Zeker bedrijventerreinen leveren geen rendabele busexploitatie op. ’s Morgens en ‘s avonds zitten ze vol, maar overdag rijden ze leeg. Dat is niet kostenefficiënt. Ik heb u daarover al schriftelijke vragen gesteld. Zo heb ik u gevraagd wat het resultaat zou zijn als we de bussen afschaffen en enkel focussen op trams en fietsen. Ik besef wel dat dit een beetje vloeken in de kerk is. Maar wat zou dat dan kosten? Iedereen die gezond is, zouden wij meer op de fiets moeten krijgen. Een fiets kost gemiddeld 1500 euro. Als je het openbaar vervoer per gebruiker zou berekenen – dat is 3 procent van alle verplaatsingen – zou blijken dat dit veel duurder is. Ik pleit ervoor om zoveel mogelijk mensen, en het is misschien iets raars wat ik zeg, niet naar het openbaar vervoer te begeleiden maar naar het fietsgebruik. Deelt u die mening?
De heer Meremans heeft het woord.
Minister, ik blijf erbij dat er maatregelen moeten worden genomen voor snelheidsbeperking. Ik weet wel dat de Fietsersbond zal vragen in te zetten op een hoffelijkheidscampagne. Mijn vrees is dat je dan weer in een grijze zone terechtkomt. Ik weet wel dat het merendeel hoffelijk zal zijn en alles zal respecteren. Maar een deel zal dat niet doen. Het zal dan maar jouw kind zijn dat in een ongeval terechtkomt. Het is moeilijk, maar ik pleit er toch voor daartoe te nodige stappen te ondernemen.
Wat mevrouw Van Volcem zegt, is ook correct. De buslijnen naar de industrieterreinen hebben volgens mij weinig zin. Er zal daar gemikt worden op de fiets, vooral op de elektrische fiets. We moeten die bedrijven zeker aanmoedigen, zoals we al gedaan hebben, om te komen tot de leasingformule voor hun werknemers. Ik denk dat dat ook echt de toekomst is. Daar moeten we echt onze centen op inzetten. Daar ben ik ook wel van overtuigd.
Minister Peeters heeft het woord.
Iedereen stimuleren om de fiets te nemen, dat steunen we maximaal. Mevrouw Van Volcem, het gaat wel ver om te zeggen dat de bussen dan maar afgeschaft moeten worden om enkel in te zetten op trams en fietsen. Ik kom uit een provincie waar ze niet eens trams kennen. Ik wil mijn eigen provincie wat dat betreft dus zeker niet tekortdoen.
Er moet alleszins sowieso openbaar vervoer zijn. Er moet kwalitatief vervoer zijn. Als er bussen naar bedrijventerreinen rijden die ’s morgens vol zitten en ’s avonds niet, dan is het net de bedoeling om, in het kader van basisbereikbaarheid, die flexibiliteit ten volle te benutten, eventueel via het openbaar vervoer op maat. Tegelijkertijd gaat dit ook over onze Hoppinpunten, onze mobipunten, onze combimobiliteit. Ik denk dat daarvoor ook een taak is weggelegd inzake de call van het Pendelfonds. We willen die bedrijven inderdaad ook zoveel mogelijk faciliteren. Als er bedrijventerreinen zijn waar men op basis van de vele trafieken eventueel een Hoppinpunt of een mobipunt wil installeren, dan is het natuurlijk – en graag – aan de lokale besturen om daar werk van te maken. Ik denk namelijk dat er hier zeker een rol weggelegd is voor de combimobiliteit, om er op die manier voor te zorgen dat nog meer mensen de fiets nemen.
Mijnheer Meremans, we willen enerzijds echt allemaal een boost geven aan dat fietsverkeer. Heel wat lokale besturen bakenen fietszones en zones 30 af in hun kernen of in de schoolomgevingen. In een zone 30 geldt natuurlijk voor iedereen een snelheidsbeperking tot 30 kilometer per uur, ook voor de speedpedelecs. Maar om nu een algemeen reglement in te voeren? Door het feit dat speedpedelecs een boost krijgen, gaan veel meer mensen voor hun woon-werkverkeer zelfs 20 kilometer of meer afleggen per fiets en daarbij gebruik maken van onze fietsinfrastructuur. Dat willen we op dit ogenblik zeker niet beknotten. Het gaat hier eigenlijk om hetzelfde verhaal als het verplichten van de fietshelm. Een fietshelm is zeker alleen maar aan te raden, maar op het moment dat we die verplichten, zal dat op een aantal mensen misschien een ontradend effect hebben om nog met de fiets te gaan, en dat willen we juist voorkomen.
Hetzelfde geldt ook wel wat voor die snelheidsbeperkingen. Veiligheid gaat boven alles. Maar we willen het fietsen, zeker voor woon-werkverkeer, absoluut niet ontmoedigen. Integendeel, we willen daar meer ten volle op inzetten. Ik denk dat een fietsinfrastructuur die future-proof is, daarop het beste antwoord is.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord. Dit wordt vervolgd.
De heer Meremans heeft het woord.
Ik wil nog heel kort reageren. Ik begrijp u, voor een stuk. Maar we moeten ook eerlijk zijn: het zal ons niet lukken om overal dergelijke breedtes te voorzien voor fietspaden. Dat zal ons niet lukken. We willen zoveel mogelijk fietsinfrastructuur aanleggen, maar zeker in drukke kernen zal dat bijna niet lukken door ruimtegebrek. Ik begrijp wel wat u zegt, en wat ook de Fietsersbond aanhaalt, dat beperkingen mensen misschien ontmoedigen om de fiets te nemen. Ik denk dat niet. Ik denk dat het net is zoals bij een wagen: als er op bepaalde trajecten ruimte is, waar men kan ‘doorjassen’ met een speedpedelec, dan doet men dat. Maar als men in een kern komt waar ook nog andere modi komen, dan moet men even wat gas terugnemen. Ik denk dat daar naar het juiste evenwicht gezocht moet worden.
We zullen het hier niet eens over worden, dat hoeft ook niet. Ik begrijp wel uw bezorgdheid, dat u zegt dat mensen misschien minder een stimulans krijgen door een snelheidsbeperking. Aan de andere kant vind ik wel dat die in bepaalde kernen wel opgelegd moet worden. Het debat over de manier waarop, zullen we ongetwijfeld in de toekomst nog voeren.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.