Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over het rapport van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid over de laaggeschoolden op de arbeidsmarkt
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Collega’s, eigenlijk sluit deze vraag perfect aan bij het vorige onderwerp. Laaggeschoolden zijn al langer een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt. Een OESO-rapport van vorig jaar bevestigde dat ze het al langer moeilijk hebben om werk te vinden en een grotere kans hebben om naar werkloosheid door te stromen. Terwijl onze buurlanden een stijgende trend zien in de werkzaamheidsgraad van laaggeschoolden, met cijfers zoals 61 procent in Duitsland of 63 procent in Nederland, zien wij veeleer een neerwaartse trend. Hoewel het aandeel laaggeschoolden in de bevolking op arbeidsleeftijd nog nooit zo klein was, nam de werkgelegenheidsgraad van die laaggeschoolden wel verder af.
Het nieuwe rapport van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid onderstreept de kwetsbaarheid van deze groep op de arbeidsmarkt. Men toont aan dat slechts 46 procent van de Belgische laaggeschoolden op beroepsactieve leeftijd aan het werk is. Maar liefst 48 procent is inactief. Gezien de nadruk op het activeringsbeleid van deze Vlaamse Regering is dat zeker een werkpunt. We zien ook dat het aantal laaggeschoolden die een laaggekwalificeerde beroep uitoefenen, jaar na jaar daalt. In 2019 waren er meer middengeschoolden, namelijk de helft, die een laaggekwalificeerd beroep uitoefenden dan laaggeschoolden, terwijl men andersom veel minder doorstroomt. Ook dit getal daalt jaar na jaar. Zo zien we dat in 2009 nog 30 procent van de middengekwalificeerde jobs werd uitgeoefend door lager geschoolden. In 2019 was dat nog slechts 20 procent. Lager geschoolden geraken dus ook moeilijker hogerop op de arbeidsmarkt.
De Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, onder leiding van uw federale collega, vreest dat die trend van afname van werkgelegenheid voor laaggeschoolden zich tegen 2030 verder zal doorzetten. Daarnaast zal die groep een toegenomen concurrentie van middengeschoolden voor elementaire functies ervaren. Vervolgens voorspelt de Hoge Raad ook een ongunstige ontwikkeling van het loon en type arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad beschouwt opleiding als het meest essentiële instrument om kwalitatieve en duurzame inschakeling op de arbeidsmarkt te bevorderen. Opleiding, opleiding, opleiding, dus. Dat klinkt ondertussen vertrouwd.
Ik citeer de Hoge Raad: “De kennismaatschappij waaraan iedereen moet kunnen bijdragen is niet gebaseerd op een diploma, hoe excellent dat ook mag zijn, maar op een levenslang leerproces, dat op zijn beurt ook een krachtig instrument is voor sociale promotie.” Toch zien we dat laaggeschoolden weinig deelnemen aan permanente opleiding. Slechts 20 procent doet dat, wat veel lager is in vergelijking met middengeschoolden en zeker met hooggeschoolden. Daar is dat respectievelijk 40 en 65 procent.
Tot slot ziet ook de Hoge Raad een belangrijke rol voor de overheidsdiensten en de sociale economie om arbeidskansen te bieden aan kwetsbare personen. Zeker gezien het feit dat lager geschoolden tijdens een crisis vaak eerst worden getroffen, moeten we extra waakzaam zijn en extra aandacht hebben voor die groep tijdens deze coronacrisis.
Qua aanbevelingen ziet de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid dan ook de volgende hoofdlijnen: investeren in levenslang leren, laaggekwalificeerde banen bestendigen, zorgen voor positieve werkgelegenheidsstimuli, en de meest kwetsbare personen begeleiden naar werk.
Op regionaal niveau zijn er heel wat maatregelen die we kunnen aangrijpen om een antwoord te bieden op dit fenomeen. Zo zijn er onze doelgroepverminderingen, de activering van uitkeringen, het systeem van de dienstencheques of tewerkstelling via de sociale economie, eventueel gekoppeld aan een doelgroepvermindering.
Minister, hoe evalueert u dit rapport van de Hoge Raad? Welke lessen trekt u eruit? Wat is uw houding tegenover de aanbevelingen geformuleerd door de Hoge Raad? Welke initiatieven zult u nemen, specifiek om laaggeschoolden bijkomend te ondersteunen bij hun zoektocht naar werk? Wat is uw plan van aanpak om die lagergeschoolden te activeren? Wilt u daarvoor bijkomend inzetten op maatregelen zoals de Hoge Raad die vermeldt? Welk plan van aanpak voorziet u daarbij? Hoe ziet u specifiek de rol van overheidsdiensten en sociale economie om kansen op de arbeidsmarkt te geven aan deze kwetsbare personen?
De heer Ronse heeft het woord.
Het is een ontzettend moeilijke opdracht om na de bijzonder heldere en volledige toelichting en vraagstelling van collega Bothuyne nog onderscheidend te zijn en nieuwe elementen op tafel te leggen. Ik zal mij dus in alle bescheidenheid aansluiten bij wat collega Bothuyne heeft gezegd en gewoon nog mijn concrete vragen samenvatten, minister.
Welke lessen trekt u uit het rapport om de positie van laaggeschoolden op onze arbeidsmarkt te versterken?
Op welke manier kunnen elementen die de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt beïnvloeden, worden aangepakt?
In de beleids- en begrotingstoelichting (BBT) Werk en Sociale Economie 2021 voorziet u een evaluatie van de tijdelijke werkervaring. Wat is de stand van zaken van die evaluatie?
VDAB maakt ook gebruik van ‘artificial intelligence’ in het begeleidingstraject. Wat zijn de bevindingen en ervaringen daarvan?
Minister Crevits heeft het woord.
Bedankt, collega’s, voor deze zeer interessante en boeiende vraag om de commissie mee te eindigen vandaag, omdat het ook een probleem is waar we heel veel over kunnen spreken, maar dat natuurlijk niet van vandaag op morgen opgelost raakt.
De focus van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid op de positie van kortgeschoolden op de arbeidsmarkt komt op een zeer goed moment. Hoewel de impact van de coronacrisis niet is meegenomen in het verslag – de data zijn beperkt tot 2019 – weten we toch dat kortgeschoolden bijzonder zwaar getroffen. Dat komt dus nog eens boven op het rapport.
Ook de economische crisis van 2008 en de nasleep ervan heeft heel wat kortgeschoolden naar langdurige werkloosheid gestuurd. Het rapport geeft drie belangrijke elementen aan. Ten eerste: het verdwijnen van laaggekwalificeerde jobs, met verhoogde concurrentie van middengeschoolden tot gevolg. Ten tweede: de hoge loonkosten in verhouding tot de productiviteit. En ten derde: de lage deelname aan opleiding.
Het inzetten op en het wegwerken van die pijnpunten is niet alleen het advies van de Hoge Raad voor Werkgelegenheid, maar sluit ook duidelijk aan bij de klemtonen die de Vlaamse Regering legt in haar regeerakkoord, maar ook specifiek in de aanpak van de coronacrisis op de arbeidsmarkt met het VESOC-akkoord (Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité) ‘Alle hens aan dek’.
Met ons hervormde doelgroepenbeleid zetten we al belangrijke stappen om tegemoet te komen aan de aanbevelingen van de Hoge Raad rond een gericht, efficiënt en evidencebased loonlastenbeleid. We hebben daar ook al meer focus in gebracht door doelgroepverminderingen specifiek op kortgeschoolde jongeren en 58-plussers te richten. In het regeerakkoord hebben we ook de ambitie ingeschreven om tot een korting op maat te komen voor wie een grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt en waarvoor een RSZ-korting of een premie een effectieve maatregel is. Dat is geen eenvoudige puzzel om te leggen, maar het overleg hierrond met de sociale partners loopt.
Ook met onze geplande jobbonus komen we tegemoet aan een van de suggesties van de raad, namelijk om de financiële incentive om te werken en gericht te verhogen met focus op de laagste lonen. Die jobbonus zal trouwens in principe niet meegenomen worden in de bepaling van rechten die mensen hebben, bijvoorbeeld sociale toeslagen. Ook dat komt overeen met de adviezen van de Hoge Raad.
De dienstencheques creëren jobkansen. Samen met partners zet VDAB versterkt in op een grotere en kwalitatieve instroom van werkzoekenden naar de dienstenchequesector. Daarbij moet er ook aandacht zijn voor opleiding.
We weten uit onderzoek van de Hoge Raad dat een groot deel van de kortgeschoolden niet-beroepsactief zijn: ze zijn niet aan het werk en zijn ook niet op zoek naar werk. Ook de groep niet-beroepsactieven mogen we dus niet uit het oog verliezen. Het blijft mijn ambitie om hen te bereiken en – we hebben het er vandaag al over gehad – trajecten op maat aan te bieden. We hebben in dat verband het actieplan rond de re-integratie van langdurig zieken, daar hebben we al een gesprek over gehad. Dat zal heel belangrijk zijn. Maar er is ook het webinar dat ik volgende week organiseer met VDAB en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) om de samenwerking met onze lokale besturen een stuk sterker te maken.
Wat is ons plan van aanpak? U weet: 2021 is het jaar van de opleiding. Het Vlaams Opleidingsverlof (VOV) kan één tool zijn. Zo beslisten we recent nog dat extra VOV-uren en budget kunnen ingezet worden om opleiding te volgen op gezamenlijk initiatief van de werkgever en de werknemer. We willen zo de opleidingsdeelname van mensen verhogen. We zijn gestart met de uitrol van een Vlaamse leer- en loopbaanrekening en het ontwikkelen van competentiechecks. Het opleidingsaanbod is een stuk laagdrempeliger geworden, omdat er ook heel wat online aangeboden wordt. We willen ook met onze digibanken ervoor zorgen dat iedereen ook kansen krijgt om online verbinding te hebben en bovendien ook goed opgeleid te zijn.
Ik laat me voor dit thema trouwens ook inspireren door onderzoek. We hebben een vervolgtraject opgestart op de Vlaamse Skills Strategie van 2019, om samen met de OESO te onderzoeken wat de opleidingsnoden en de opleidingsdrempels zijn.
Wat is de rol van de overheid? De focus ligt wat mij betreft in het versterken van het opleidingsniveau van mensen. U hebt gemerkt dat ik ook het woord ‘laaggeschoold’ niet meer gebruik, maar wel het woord ‘kortgeschoold’. Daar zijn er zeker kansen in de sociale economie, die vandaag al een hele belangrijke rol speelt in het bieden van tewerkstellingskansen aan kwetsbare mensen. Meer dan 82 procent van de doelgroepwerknemers in de sociale economie was in 2019 kortgeschoold, zie het Jaarrapport 2019. We versterken de sociale economie, in het kader van de relance, dus daar liggen ook kansen.
Dan is er de vraag rond de beleids- en begrotingstoelichting. Die verwijst in eerste instantie naar een hervorming van de tijdelijke werkervaring (TWE). Vorig jaar besliste de raad van bestuur van VDAB om de GOB’s – dat zijn de gespecialiseerde opleidings-, begeleidings- en bemiddelingsdiensten – en de maatregel TWE voor werkzoekenden samen te brengen en om te vormen naar een nieuwe werkvorm, waarbij ingezet wordt op het bemiddelen van werkzoekenden door middel van werkplekleren. Dat wordt nu voorbereid en overlegd in het bestuur van VDAB. Wij voorzien de start van die nieuwe werkvorm op 1 januari 2022.
Artificiële Intelligentie wordt ingezet bij jobbereik en oriëntatie, en dat heet bij VDAB ‘wat kan ik’ en ‘wat wil ik’. De inzet van AI bij die instrumenten zorgt ervoor dat VDAB werkzoekenden op de hoogte kan brengen van knelpuntberoepen. Ook hopen we dat mensen daarmee meer opties gaan overwegen, en eigenlijk kun je op die manier de traditionele grenzen van beroepsgroepen en sectoren overschrijden.
AI wordt ook gebruikt bij de matching tussen vacatures en werkzoekenden, maar het rapport van de Hoge Raad gaat vooral de focus leggen op de inzet van AI in het proces van de profiling van werkzoekenden. Wij gebruiken het woord ‘inschatten’, met name inschatten of de werkzoekende al dan niet nood heeft aan persoonlijke begeleiding, en inschatten welke service een werkzoekende nodig heeft om duurzaam aan de slag te gaan en te blijven. Ik geloof echt wel in het potentieel van die AI-tools. Het kan ook een hulp zijn voor de bemiddelaar. Collega Malfroot heeft daarover trouwens een schriftelijke vraag gesteld, vraag 55 van 29 oktober 2020.
Wat dan specifiek VDAB en kortgeschoolden betreft: bij VDAB is er een waaier aan opleidingen en werkplekinstrumenten in de aanbieding, in eigen beheer of bij de partners. Welke maatregel voor wie wordt ingezet, wordt bepaald op basis van de individuele inschattingen, niet op basis van de doelgroep waartoe iemand behoort, omdat we gezien hebben dat generiek beleid minder efficiënt is; je moet echt de persoonlijke situatie gaan inschatten.
Dank u wel, minister. Er zitten heel wat instrumenten in uw antwoord over de kortgeschoolden op de arbeidsmarkt – we moeten de juiste terminologie gebruiken. U zegt terecht dat heel wat mensen in die groep gewoon naast de arbeidsmarkt staan of daar terecht dreigen te komen en niet op zoek zijn naar werk of actief deelnemen aan opleidingen of vormingen. Het is bijzonder belangrijk om naar partners te zoeken, zoals lokale besturen en OCMW’s, maar ook om het middenveld actief te gaan betrekken. Ik denk dat het heel nuttig kan zijn om die competentiechecks als een heel laagdrempelige tool te gaan integreren in het aanbod van bijvoorbeeld lokale besturen en OCMW’s, maar ook het middenveld, om niet-actieven toe te leiden naar loopbaanbegeleiding. Dit parlement heeft daar een opening toe gemaakt met een resolutie.
Ik denk dat we het instrument van loopbaanbegeleiding op heel wat zaken kunnen inzetten op onze arbeidsmarkt, zolang we de kwaliteit maar kunnen garanderen. Toeleiding naar dat instrument, ook voor niet-actieven, lijkt me een element om kortgeschoolden aan de slag te krijgen, zeker omdat er bijvoorbeeld met de onderwijskwalificerende trajecten bij VDAB ook mogelijkheden zijn om op een hoger niveau in de arbeidsmarkt te komen als het gaat over opleiding en scholing. De vraag daarbij is of er inspanningen geleverd worden om kortgeschoolden richting die onderwijskwalificerende trajecten van VDAB te leiden en op die manier het competentieniveau te gaan verhogen.
Een laatste bijkomende vraag betreft de hervorming van de GOB's in de schoot van VDAB, met de bedoeling om op 1 januari 2022 een nieuwe werkvorm te starten. Kunt u al wat meer toelichting geven over de doelstelling en wie we daarmee op welke manier willen bereiken?
De heer Ronse heeft het woord.
Het is een heel complexe problematiek, die ook te maken heeft met de vernieuwing van onze arbeidsmarkt en die onrechtstreeks eerder in deze commissie aangeraakt werd door mevrouw Gennez. Je moet het ook in een breder perspectief zien, het perspectief waarbij we zien dat laaggeschoolde arbeid heel vaak verschuift naar landen waar de lasten op arbeid veel lager zijn en waar men het minder nauw neemt met sociale zekerheid dan bij ons. We zijn nu eenmaal iets minder competitief op het vlak van laaggeschoolde arbeid, maar dat moet ons net wakker schudden om met een nog grotere zorg dan vandaag naar mensen te kijken die in die context werken.
Collega Bothuyne haalt terecht de suggestie aan om met onderwijskwalificerende trajecten te werken en extra opleidingen te geven, maar sommige mensen kiezen er ook gewoon voor – trouwens, ‘laaggeschoold’ is eigenlijk een pejoratieve term. Ik weet niet welke term de minister gebruikte, maar ik vond die wel goed. (Opmerkingen van de voorzitter)
‘Kortgeschoold’, voilà. Ik ga die term ook blijven gebruiken.
Maar goed, dat kan ook een bewuste keuze zijn van mensen, om kortgeschoold te zijn, en daar is helemaal niets mis mee. We moeten er alleen voor zorgen dat die mensen aan hun trekken kunnen blijven komen op de arbeidsmarkt en hun talenten kunnen blijven inzetten. In die zin denk ik dat de doelgroepkorting op maat een heel concreet instrument is, dat hun extra perspectief kan geven. Minister, u hebt er ook over gesproken, over die doelgroepkorting op maat, en ik vroeg mij af – het zou mij ontgaan kunnen zijn – of er daar al een timing voor is.
De heer Ongena heeft het woord.
Voorzitter, ik zal het kort houden. Het is natuurlijk wel een zeer omvangrijk rapport. De problematiek is gekend. We weten allemaal dat we aan verschillende knoppen zullen moeten draaien als we hier iets aan willen doen. Er bestaat niet iets als een simpele maatregel om dit op te lossen, zoals knoppen als opleiding of fiscaliteit. Er werd al verwezen naar de jobbonus, die me inderdaad wel belangrijk lijkt.
Er is een specifieke zaak waarop ik de aandacht wil vestigen. We zien in de cijfers over bestaande Vlaamse cheques, zoals de opleidingscheques en de loopbaancheques, vaak het zogenaamde mattheuseffect opduiken. De voorzitter verwees er al naar. We merken dat het vooral hoogopgeleiden zijn die daar gebruik van maken. Ik denk dus dat het nodig is om eens met die bril naar al die chequesystemen te kijken. Hoe zorgen we ervoor dat de toegang daartoe voor kortgeschoolden gemakkelijker wordt? Ik denk dat er echt werk aan de winkel is op dat vlak.
Minister,bent u bereid om met een dergelijke bril te kijken naar alle bestaande chequesystemen voor kortgeschoolden, en om de groep daarvoor te laten groeien?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de zeer interessante aanvullende vragen.
Collegea Bothuyne, het zoeken en vinden van partners is heel belangrijk. We zijn daar ook continu mee bezig. Ik denk dat competentiechecks hierin een zeer belangrijke rol zullen spelen. Ik zal ook de resolutie die jullie hierover goedgekeurd hebben in het parlement, nauw bekijken.
Collega Ronse, u maakte een heel uitgebreide beschouwing, maar ik hoorde niet onmiddellijk extra vragen aan mijn adres.
Collega Bothuyne, ik wil u nog iets meegeven over de loopbaanbegeleiding. Het probleem is dat dit vrij duur is. We schatten dat dit 1,5 tot 2,5 miljoen euro per jaar zal kosten. Ik heb dat laten analyseren door VDAB. We zullen dus nog bekijken hoe we hier een goede draai aan kunnen geven. Ik en de regering moeten natuurlijk ook luisteren naar wat het parlement goedkeurt. We zijn die resolutie dus zeker niet vergeten.
Wat de samenwerking met Onderwijs betreft, lopen er momenteel heel wat OKOT-opleidingen (onderwijskwalificerend opleidingstraject met VDAB-opleidingscontract), ook voor kortgeschoolden, in functie van het tweedekansonderwijs. We zoeken daarbij vooral naar de meest duurzame weg naar werk: ofwel onderwijskwalificerend via een centrum voor volwassenenonderwijs (CVO) ofwel via opleidingen door VDAB. Die heb ik vooral leren kennen nadat ik actief werd als minister op dit domein, en ik schat de waarde daarvan heel hoog in.
Collega Ongena, ik ben het met u eens dat we aan een aantal knoppen moeten draaien. Ik heb zoveel mogelijk uit de kast gehaald in mijn antwoord, zoals u wel hoorde. U verwijst naar het mattheuseffect. Met die competentiechecks willen we inzetten op outreachen. Ik besef namelijk zeer goed dat wie kansrijk is, meer kansen grijpt en de zinvolheid inziet van het meer kansen grijpen. Iemand die korter geschoold is, ziet misschien minder de nood daarvan of denkt dat dit niets voor hem is.
Bij de opleidingscheques is er niet echt meer sprake meer van een mattheuseffect, omdat we geen rechtstreekse toegang meer geven aan hooggeschoolden. Een deel van de incentives en van de omkadering bevindt zich op het vlak van de loopbaanrekening en van de op til zijnde loopbaanbegeleiding.
Voor de loopbaancheques hebben we ook een extra vergoeding voor de centra die kwetsbare gebruikers bereiken. Jullie weten – en zeker collega Gennez zal dat weten – dat ik tijdens de vorige legislatuur een hervorming goedgekeurd heb waardoor de centra voor basiseducatie een groter budget krijgen als ze meer kwetsbare mensen opleiden. Dat was dus net bedoeld als appel aan die kortgeschoolden.
Collega Ongena, u stelde vragen over het partnerschap Levenslang Leren. De voornaamste drempel voor het deelnemen aan opleidingen ligt trouwens niet op het vlak van financiën, maar op dat van tijd. Het is ook de bedoeling van het VESOC-akkoord om in te zetten op extra opleiding en vorming.
Ik ben al over twee dingen heel verheugd, collega’s. Ten eerste erkennen jullie allemaal dat er geen wonderoplossing bestaat. Het is een veelkleurig palet. Ten tweede erkennen jullie dat we de term ‘laaggeschoolden’ de wereld moeten uit helpen. Het heeft mij wat tijd gekost om mijn kabinet consequent het woord ‘laaggeschoold’ door ‘kortgeschoold’ te laten vervangen, maar ik vind het respect waarmee je over een groep mensen spreekt toch een wereld van verschil. ‘Kortgeschoold’ duidt ook aan dat je dat langer kunt maken. ‘Laag’ en ‘hoger’ zijn echte appreciaties. Wat is laag en hoog? Ik vind dat ‘kortgeschoold’ iets aantrekkelijker klinkt om daarrond beleid te voeren.
Beleid voeren is uiteraard de essentie. Ik sluit me aan bij het idee om de term ‘kortgeschoold’ te gebruiken. Dat kan ook nuttig zijn om af te spreken met de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, VDAB en andere om in hun communicatie die term mee te nemen.
Ik dank u voor de aanvullingen op uw antwoord. Er zal ongetwijfeld nog heel wat werk aan de winkel zijn.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik had nog een vraag gesteld over de timing over die doelgroepenkorting op maat, maar u hebt dat misschien in uw eerste antwoord al meegegeven. Misschien is het mij ontgaan, maar ik zal dat dan wel terugvinden in het verslag.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.