Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Van het heel brede Europese verhaal naar het heel lokale, nabije, met het systeem van wijk-werken. Een aantal weken geleden vroegen we een aantal cijfers op over wijk-werken. Collega’s, we weten wat de bedoeling is, namelijk langdurig werkzoekenden tijdelijke werkervaring laten opdoen, zodat ze de nodige competenties genereren om terug aan het werk te kunnen gaan op de reguliere arbeidsmarkt. Minister, de cijfers die u ter beschikking stelde naar aanleiding van onze schriftelijke vraag, toonden toch wel dat die maatregel van het wijk-werken maar beperkt activerend werkt. Sinds de start van wijk-werken hebben maar 1190 wijk-werkers, 17 procent van de 13.346 wijk-werkers die prestaties hebben geleverd, ook werk gevonden na hun wijk-werk traject. 17 procent stroomt dus door naar werk.
Wat we ook verontrustend vonden, is dat er elk jaar voor een paar honderd langdurig werkzoekenden die toegeleid worden naar wijk-werk, geen activiteiten kunnen worden gevonden. Dat zou gaan over ongeveer 1700 langdurig werkzoekenden. We stelden ook vast dat weinig wijk-werkers na hun traject een opleiding volgden of participeerden aan werkplekleren.
Dit zijn cijfers, ter beschikking gesteld door het departement, die nopen tot de conclusie dat wijk-werken als activeringsmaatregel een te beperkt effect heeft. Dat men niet aan alle dossiers een activiteit heeft kunnen verbinden en dat er weinig competentieversterkende acties worden ondernomen, moet ons toch ook zorgen baren, vooral ook omdat u eerder aangaf dat wijk-werken als kader moet dienen voor de toekomstige gemeenschapsdienst, die de meerderheidspartijen in het regeerakkoord hebben opgenomen.
Minister, hoe verklaart u het beperkte activerende effect van wijk-werken? Bent u van plan om meer in te zetten op het ontwikkelen van competenties bij deze langdurig werkzoekenden? Hoe verklaart u dat niet voor alle dossiers activiteiten kunnen worden gevonden? Hoe zullen we er in de toekomst voor kunnen zorgen dat er voldoende werk is, niet alleen voor wijk-werken, maar ook voor mensen die toetreden tot de nog te ontwikkelen gemeenschapsdienst?
Minister Crevits heeft het woord.
Dit is een interessante vraag, collega. De cijfers tonen inderdaad dat wijk-werken niet direct leidt tot uitstroom naar werk. Toen ik de schriftelijke vragen ondertekende, dacht ik: daar komen extra vragen over. En voilà, hier zijn ze. Soms zie je dat, dat er wat komt.
Anderzijds was ik ook niet echt verrast. Directe doorstroom naar werk was niet het ultieme opzet. Artikel 7 van het decreet Wijk-werken zegt heel correct: “Wijk-werken heeft als doelstelling om werkzoekenden met een grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt werkervaring te laten opdoen minstens gericht op het behoud van reeds verworven competenties. Dat gebeurt door het uitvoeren van maatschappelijk relevante activiteiten binnen een reële arbeidsmarktomgeving door middel van werkplekken op lokaal niveau bij een gebruiker. De werkzoekende kan werkervaring opbouwen in functie van een individueel traject naar werk dat gericht is op het normale economische circuit.”
Het doel is dus werkervaring opdoen, werken aan of het behouden van generieke competenties, om zo de afstand naar werk te verkleinen. Het is gepositioneerd als de eerste stap naar werk. Uitstroom is het ideaal waarnaar wordt gestreefd, maar in de realiteit zien we dat bij de stap van langdurig werkloos over wijk-werken naar een duurzame job er nog een aantal tussenstappen nodig zijn en dat dat niet zo evident loopt.
De resultaten tonen ook aan dat we stoten op de grenzen van het wijk-werken, mede door de dubbele finaliteit. Er is een spanningsboog tussen het activerende aspect van wijk-werken enerzijds en de vraag van gebruikers anderzijds, die maakt dat competentieversterking moeilijk te realiseren is in dat kader. Coaching of begeleiding gebeurt niet zo vaak door gebruikers die betalen voor een dienstverlening. En ook organisatoren zijn niet verplicht om daar voluit op in te zetten.
We zien ook – en ik verwijs naar uw vraag om uitleg van 10 december vorig jaar – dat het gemiddelde aantal uren dat wijk-werkers aan de slag zijn, gemiddeld 28 uur per maand van de 60 die mogen worden gewerkt, ook beter kan. Je kunt niet verwachten dat werkzoekenden die klusjes opnemen, zomaar uitstromen richten een duurzame job. De opbouw van arbeidsritme, maar ook het versterken en het aanleren van competenties via stage en opleiding, zijn dus cruciaal.
VDAB heeft wel bij elk contact met werkzoekenden aandacht voor de noden op het vlak van competentieversterking. Specifiek in het kader van het relanceplan, en het feit dat 2021 ook het jaar van de opleiding is, zijn er een aantal extra opportuniteiten die geboden worden. Een aantal maatregelen, zoals het inzetten op een ruim en toegankelijk online opleidingenaanbod en de versterking van het werkplekleren, zijn ook voor werkzoekenden binnen wijk-werken van belang.
Wat uw tweede en uw derde betreft: wijk-werken is een activeringsinstrument, waarbij een dynamiek ontstaat tussen vraag en aanbod. Het matchen tussen vraag en aanbod verloopt niet altijd naadloos. De gevraagde activiteiten sluiten bijvoorbeeld niet altijd aan bij de nood aan competenties van de wijk-werker. De discrepantie tussen vraag en aanbod is een thema dat structureel onderdeel uitmaakt van het overleg tussen VDAB en de wijk-werkorganisatoren. Zeker tijdens de coronacrisis hebben we gevraagd om actief op te zoek te gaan naar nuttig werk. Denk maar aan wijk-werkers die worden ingezet als stewards bij lokale markten of op de zeedijk.
Wat de gemeenschapsdienst betreft gaf ik tijdens de plenaire vergadering van 10 februari – dat is echt nog niet lang geleden, collega’s – aan dat de weg iets hobbeliger is dan verwacht. Ik gaf toen aan dat ik zo snel mogelijk na de krokusvakantie het juridische kader wil bespreken. Maar daar zijn we nog niet door, ook binnen de Vlaamse Regering nog niet. We zien ondertussen wel dat het aantal langdurig werkzoekenden verder stijgt. Men ziet dat die langdurig werkzoekenden moeilijker aan werk geraken, dus die gemeenschapsdienst kan absoluut voor langdurig werkzoekenden ook een mogelijkheid bieden om opnieuw arbeidsritme op te doen. Maar dat moet uiteraard, zoals gezegd, passen in hun traject naar werk. Het kader is omschreven, maar we moeten we een manier vinden om dat goed te kunnen aanpakken. Dat moet ook een wijze zijn die voor de lokale besturen werkbaar is, want zij gaan natuurlijk mee aan het stuur zitten om die integratie voor een stuk te bevorderen.
Ik wil dat dus in de komende weken zeker juridisch uitgeklaard krijgen, evenals het pad dat we zullen volgen binnen de regering. Wat mij betreft is het ook in de fase van de uitwerking dat we moeten bekijken hoe we een voldoende volume aan activiteiten kunnen voorzien. Ik zie wel een bereidheid bij lokale besturen om de gemeenschapsdienst succesvol uit te rollen, maar de werkwijze die we hierbij volgen, zal ook voor hen heel belangrijk zijn. Wordt dus vervolgd, wat mij betreft zo snel mogelijk.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw genuanceerd antwoord. Ik denk dat het terecht is dat u erkent dat het instrument misschien suboptimaal functioneert, en dat inderdaad niet alle doelstellingen – ook die die misschien wat ondergesneeuwd zijn in de regelgeving – even goed worden gediend. Als doorstroom naar werk niet echt de bedoeling was, maar eerder het behoud van competenties – laten we zeggen, het bezig blijven op de arbeidsmarkt – dan is het des te schrijnender dat we de mensen die in het stelsel zitten, geen opdracht kunnen geven, dat we hen aan hun lot overlaten. Ik heb een beetje het gevoel, minister – als ik uitzoom: we komen van plaatselijk werkgelegenheidsagentschap (PWA) naar wijk-werker, en we gaan nu naar gemeenschapsdienst – dat we een beetje van de regen in de drop belanden.
De problematische elementen blijven dezelfde. Welke opdrachten gaan we die mensen laten doen, hoeveel uren per maand, per week? Er is een grens, maar die wordt lang niet gehaald. Ik denk dat u net 28 uur aangaf, dat is inderdaad wat we ook eerder als antwoord op een schriftelijke vraag hebben gekregen. Ik vraag me dus af of het beleidsmatig niet meer zin heeft om al die verschillende stelsels die we nu al een aantal jaren meedragen, op een andere manier mee te integreren in ons verhaal rond sociale economie. We willen een grote groep langdurig werkzoekenden toch op een duurzame manier op de arbeidsmarkt houden, met een focus op doorstroom waar het kan, maar ook het besef dat dat niet voor iedereen mogelijk zal zijn, en dan toch een warm kader voor die mensen voor wie het niet kan. En, zoals u zelf aangeeft, als men wijk-werkers – of vroeger PWA’ers, en in de toekomst misschien ‘gemeenschapsdiensters’ – klusjes laat uitvoeren, dan is het niet aan de klanten om in opleiding en vorming te voorzien. Die mensen hebben daarvoor ook de competenties niet. Maar als de aanbieders of organisatoren van het wijk-werken dat ook niet doen, dan vrees ik dat we die mensen gewoon aan hun lot aan het overlaten zijn. En het is dat wat we niet kunnen maken met langdurig werklozen.
We moeten snel bij die mensen staan, we moeten hen bijstaan, vormen en opleiden. Als we na een langdurig traject zien dat de doorstroom naar het reguliere arbeidscircuit niet mogelijk is, dan moeten we er alles aan doen en er een passend kader voor creëren om hen toch aan de slag te houden, maar dan in het kader van de sociale economie. Dan moeten we dat ook als een duurzaam verhaal zien, in plaats van mordicus vast te houden aan die focus op doorstroom voor mensen voor wie dat echt … (Het geluid van Caroline Gennez valt weg.)
De heer Ongena heeft het woord.
Collega Gennez, bedankt voor de vraag. Ik heb hier zelf enkele schriftelijke vragen over gesteld en als je het plaatje van het wijk-werken ziet, dan word je daar niet vrolijk van. U noemt het zelf ‘suboptimaal’, maar ik denk dat dat nog beleefd uitgedrukt is. Om nog een cijfer te geven: er is een heel hoge uitval in dat systeem. Van de 6505 nieuwe wijk-werkers vervolledigt ongeveer 1 op de 3 zijn traject niet. Dat is een heel zware uitleg. Een bijkomende vraag van mijn kant is dan, minister: waar komt die hoge uitval vandaan volgens u? En vooral, welke opvolging krijgen die ex-wijk-werkers dan vanuit VDAB?
Ten tweede, het feit dat er zo’n kleine doorstroom is, is voor een groot deel te verklaren doordat er nog heel veel ex-PWA’ers in het systeem zitten. Ook dat cijfer heb ik opgevraagd: het blijkt dat 70 procent van de wijk-werkers ex-PWA’ers zijn, voor wie doorstroming niet de eerste ambitie is. Daarbij heb ik de vraag: is het toch niet mogelijk om ook richting die ex-PWA’ers in te zetten op activering, op doorstroming naar de reguliere arbeidsmarkt? Ik snap de vraag van collega Gennez wel, richting die sociale economie, maar ook de sociale economie heeft voor een deel als doelstelling doorstroming naar de reguliere arbeidsmarkt. Ik denk dat we er goed voor moeten opletten dat we hen niet van het ene hokje naar het andere verschuiven, waardoor we ze langer in dat andere systeem houden en ze minder snel naar de reguliere arbeidsmarkt doorstromen.
Kortom – en daarmee sluit ik af –, ik denk dat we dat wijk-werken, zeker met de gemeenschapsdienst die er zit aan te komen – ik ben ook vragende partij voor wat schot in de zaak –, goed op elkaar af te stemmen. Ik denk dat we het wijk-werken eens goed tegen het licht moeten houden en strikt moeten evalueren. We moeten kijken op welk vlak we moeten verbeteren en hoe we dat goed kunnen afstemmen op de nieuwe gemeenschapsdienst.
De heer Ronse heeft het woord.
Het is een heel complex debat en we moeten de dingen toch eens zuiver stellen. Eerst en vooral, ik denk dat het heel goed is – en ik hoop dat iedereen het daarmee eens is – dat we het systeem van PWA tijdens de vorige legislatuur hervormd hebben. Ik denk dat niemand met wat gezond verstand het goed kan vinden dat er een systeem is waarin je mensen tot aan hun pensioen twee uur per dag klusjes laat doen in de publieke sector. Dat PWA-systeem was letterlijk – sorry voor de woorden – een soort van gemakkelijkheidsoplossing, een vergeetput voor langdurig werkzoekenden met wie we op het vlak van activering weinig konden aanvangen, of bij wie het toch een uitdaging was.
We hebben dat hervormd naar een minder vrijblijvend en meer activerend stelsel, het stelsel van wijk-werken. De heer Ongena heeft heel terecht opgemerkt dat wie in het PWA-stelsel zat, omwille van de rechtszekerheid zijn rechten behield en de keuze had om over te schakelen naar wijk-werken. Laat ons onszelf niets wijsmaken: wie in het PWA-stelsel zat en ervoor gekozen heeft om zijn rechten te behouden, die gaan we heel moeilijk kunnen activeren. Dat is helaas een waarheid als een koe en we mogen onszelf niets wijsmaken.
Twee, collega Gennez zegt: ‘We hebben heel wat systemen, zouden we niet gaan voor duidelijkheid en via de sociale economie werken?’ Persoonlijk ben ik daar geen voorstander van. Ik vind het goed dat we zoveel instrumenten hebben, omdat dat maatwerk toelaat. Het laat toe om heel kort op de bal te spelen en om op basis van het profiel van een bepaalde langdurig werkzoekende te kijken welk traject het beste is. Hoe meer bouwstenen we hebben, hoe meer we op maat kunnen werken en hoe efficiënter het is.
Een andere mogelijke vraag is wel of onze inschatting goed zit. Wat is de afstand van persoon X tot de arbeidsmarkt en welk traject gaan we die laten lopen? Dat is een heel moeilijke factor, want dat is de sleutelrol van VDAB-experten. Zal dit of dat traject het meest wervende zijn voor deze of gene persoon?
Dat is de ‘human factor’ in heel dit verhaal, en ook de belangrijkste factor. Het zou misschien goed zijn om in deze commissie – los van de vragen om uitleg – eens van gedachten te wisselen met een aantal VDAB-experten over die inschatting, over wat er allemaal speelt. Misschien kunnen we het Rekenhof dat verloop ook eens laten screenen, want dat is niet simpel maar wel heel belangrijk. Ik ga deze keer dus niet akkoord met de oplossingen die collega Gennez voorstelt, maar kan me wel vinden in de achterliggende bezorgdheid om tot een performant systeem te komen, en om hier wat meer tijd voor te nemen in deze commissie en dat echt eens ten gronde onder de loep te nemen.
Ik vind dit een terechte vraag over een heel belangrijke problematiek van het activeren en inschatten van de mogelijkheden van mensen, over het creëren van een aanbod dat zoveel mogelijk aansluit op de competenties en talenten van mensen en ook bij de mogelijkheden van mensen om zich in te schakelen in onze arbeidsmarkt, waarbij de doorstroming naar een reguliere job uiteraard het ultieme doel is. Ik denk echter dat we het er allemaal over eens zijn dat het niet voor iedereen haalbaar is en dat de sociale economie ook niet voor iedereen onmiddellijk een oplossing biedt.
Minister, ik heb genoteerd dat u binnenkort een voorstel wilt doen over gemeenschapswerk en dergelijke. Ik denk dat we daarna in deze commissie het hele plaatje eens moeten bekijken en die globale evaluatie maken, zowel van het activerings- en inschattingsbeleid van VDAB als van de verschillende instrumenten die op tafel liggen.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de opmerkingen. Voor mij is het heel erg belangrijk dat we de hele keten bekijken en dat de bestaande instrumenten op elkaar afgestemd worden. Ik ben heel blij met de openingen die alle fracties maken om, naast de discussie over de gemeenschapsdienst, ook het bestaande instrument van het wijk-werken in die keten te herbekijken.
Ik zei al dat de sprong van wijk-werken naar een fulltime job te groot is. Collega Ongena, lees er mijn antwoord maar eens op na over de invulling van de uren en dergelijke. Je merkt direct dat er nog iets nodig is tussen die twee zaken. Ik vind de oplossing van collega Gennez wat fout, omdat het in de sociale economie wel gaat over volwaardige arbeidsovereenkomsten. Ook daar zal evengoed de sprong nodig zijn vanuit het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap naar, bijvoorbeeld, de sociale economie. In die zin plaats ik de sociale economie en het normale economische circuit naast elkaar, als volwaardig. Maar iemand moet natuurlijk aan een aantal criteria voldoen vooraleer hij terechtkan in een job in de sociale economie. Maar ik vind dat er iets ontbreekt daartussenin, waarvoor bijvoorbeeld een stage kan zorgen. Er is begeleiding nodig. En het idee van het uitvoeren van klusjes wel goed, ik vind ook de intentie goed, van het voeling houden met de arbeidsmarkt. Maar ik mis nog een fase waarin iemand begeleid wordt en de opleiding, qua persoon en qua houding, om weer te kunnen meedraaien in het normale economische circuit of in de sociale economie. Er is dus nog wel wat werk aan de winkel op dat vlak.
Er kunnen wel analyses gemaakt worden door het Rekenhof en dergelijke. Mij is het gelijk, wat er op dat vlak gebeurt. Maar ik vind het wel van belang dat we vooruit raken met die gemeenschapsdienst. In die zin volg ik dus wel de vraag van de voorzitter en van collega Ongena om daar spoedig werk van te maken. Zoals ik al zei, zijn er nu meer langdurig werkzoekenden. We moeten ervoor zorgen dat de instrumenten klaar zijn om hen te begeleiden.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik ben blij dat de collega’s me meteen oplossingen in de mond leggen. Ik zou durven te zeggen: was het maar waar. Wat sp.a betreft, zijn het normale economische circuit en het circuit van de sociale economie ook perfect evenwaardig. Maar mijn analyse is toch dat de veelheid aan instrumenten voor de betrokkenen soms net het maatwerk hypothekeert.
Ik denk dat men de voorbije jaren inderdaad te veel heeft gecreëerd om een helder aanbod te kunnen doen aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of langdurig werkzoekenden. Ik pleit hier dus voor transparantie, voor eenvoud en inderdaad ook voor een analyse van een aantal bestaande instrumenten, zoals wijk-werken. Van mij mag dat via het Rekenhof, via VDAB, maar het zou wel mooi zijn om de uitgestoken hand vanuit de commissie aan te nemen. Men hoeft daar niet alles op los te laten, want dan kan het misschien wel eens even duren, maar we moeten toch bekijken hoe we ook zelf mee de analyse kunnen maken, in een traject dat parallel loopt aan dat van de regering, en we met zijn allen mee creatief kunnen nadenken over de vraag hoe we de transparantie kunnen bevorderen inzake een veelheid aan instrumenten. Hoe kunnen we ervoor zorgen, met het normale economische circuit en de sociale economie die nevengeschikt zijn, maar waarbij elk wel zijn specifieke doelgroepen en zijn specifieke omkadering heeft, dat de ongetwijfeld groeiende groep – helaas – van langdurig werkzoekenden ook post corona zo snel mogelijk een traject naar werk, waar dan ook, aangeboden krijgt? Ik zou dat wel een mooie oefening vinden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.