Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Janssens heeft het woord.
Collega’s, ondanks de activeringsplicht stellen we vast dat er toch nog groepen werkzoekenden en niet-beroepsactieven door de mazen van het VDAB-net glippen. Die groepen zijn niet alleen moeilijk te bereiken, maar vaak ook moeilijk in begeleiding te houden. Factoren zoals taalachterstand en migratieachtergrond spelen bij de definiëring van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt een rol.
Voor de activering van die zogenaamd moeilijk bereikbare groepen worden door VDAB formele partnerschappen afgesloten, middels bijvoorbeeld projectoproepen, met organisaties die zogenaamd dicht bij de doelgroep staan. Die door het departement Werk en Economie gesubsidieerde organisaties omvatten bijvoorbeeld allochtonenfederaties en vzw’s, gericht op de activering van subgroepen zoals de Romagemeenschap, maar ook anderen. Er is bijvoorbeeld het project ‘Roma@work’, waarvoor meer dan 300.000 euro wordt uitgetrokken. Maar ook dicht in mijn eigen omgeving, in Genk, is er het project ‘360 graden voor jou: begeleiding van dames met een migratieachtergrond in Genk en omstreken’. Bijna 500.000 euro wordt daaraan besteed. En zo zijn er nog tal van andere projecten.
Problematisch daarbij is dat er bij de subsidiecultuur die daarbij heerst, een benchmark voor evaluatie ontbreekt. Er kan immers niet objectief worden vastgesteld of de toegekende subsidie uiteindelijk in verhouding staat tot de beoogde duurzame uitstroom naar werk. Bovendien ontbreekt het door deze aanpak ook aan een gecentraliseerd arbeidsmarktbeleid, wat toch cruciaal is om het streefdoel van de Vlaamse Regering, een werkzaamheidsgraad van 80 procent, te bereiken.
Voor VDAB, als centrale arbeidsmarktregisseur, is in mijn ogen een taak weggelegd om de regie over gerichte toeleiding naar werk ook voor moeilijk bereikbare groepen op zich te nemen. Zo zou een alternatief voor de subsidiering van vzw´s gericht op minderheidsgroepen, waarvan de effectiviteit moeilijk kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld kunnen zijn dat projecten geïnitieerd worden door de centrale arbeidsmarktregisseur, door VDAB zelf. Op die manier wordt het Vlaamse arbeidsmarktbeleid gecentraliseerd en zorgt VDAB ervoor dat alle individuen die potentieel naar de arbeidsmarkt kunnen worden toegeleid, daar ook daadwerkelijk toe worden gestimuleerd.
Minister, hoe evalueert u het subsidiebeleid van het departement Werk en Economie in de toeleiding van moeilijk bereikbare groepen naar de arbeidsmarkt?
Bent u het ermee eens dat een objectieve benchmark, om de effectiviteit van gesubsidieerde projecten te evalueren, ontbreekt?
Staan de gesubsidieerde projecten volgens u in verhouding tot de beoogde duurzame uitstroom naar werk? Hebt u daarover analyses, en kunt u de conclusies daarvan met ons delen?
Zou het initiëren van projecten, gericht op de tewerkstelling van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt, niet idealiter een bevoegdheid zijn van VDAB zelf? Zo ja, welke initiatieven wilt u daartoe nemen?
Ten slotte, minister, hebt u zicht op de budgettaire impact van de beleidsomslag naar gesubsidieerde projecten in de schoot van VDAB?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, ik zal starten met een korte algemene beschouwing. U vernoemt de ‘activeringsplicht’ in uw vraagstelling. Het is zo dat mensen die een uitkering ontvangen, verplicht zijn om zich in te schrijven bij VDAB, met het oog op activering. Maar niet-beroepsactieven die geen uitkering ontvangen, moeten zich niet verplicht inschrijven bij VDAB. Uw collega Malfroot heeft in onze commissie er al verschillende keren voor gepleit om bijvoorbeeld huisvrouwen en huismannen niet willens nillens te activeren. Ik volg absoluut het pleidooi dat we hier geen heksenjacht mogen doen met het oog op activering. Trouwens, die mensen zijn ook actief, maar dan op andere fronten, natuurlijk. Al wil ik wel een stimulerend positief beleid voeren ten aanzien van mensen die op dit ogenblik niet actief zijn op de arbeidsmarkt, waarbij we VDAB bij hen bekend maken en ervoor zorgen dat mensen die niet-beroepsactief zijn op de arbeidsmarkt, weten dat ze een keuze hebben om betaald werk te doen en hierbij ook hulp kunnen krijgen van VDAB. Het is dus een heel bewuste strategie om daarrond een actief beleid te voeren.
Wat uw vragen betreft: u brengt een pleidooi voor een centralistisch aangestuurd arbeidsmarktbeleid. Daar verschillen we eigenlijk van mening. Ik verwacht van VDAB dat ze over heel Vlaanderen en Brussel zijn voelsprieten uitsteekt en weet wat er leeft op de lokale arbeidsmarkt. Enkel en alleen als er samengewerkt wordt met lokale partners, kun je ook op maat van de lokale noden gaan werken. Bepaalde knelpunten op de arbeidsmarkt zijn zeer sterk regiogebonden, dat weet u, collega’s.
Dit is niet te beschouwen als een hands-offbeleid van VDAB. Dat is een gerichte manier van beleid, waarbij ik uiteraard van VDAB verwacht dat er geleerd wordt van de lokale partners, en dat er ook geleerd wordt uit projecten die opgezet worden door het Europees Sociaal Fonds (ESF). VDAB bereidt bijvoorbeeld niet alleen de oproepen naar lokale actoren mee voor, hij volgt die oproepen ook zeer actief mee op.
Dus als u vraagt of in de toekomst elk initiatief vanuit Brussel zal geïnitieerd worden, dan is het antwoord neen. Voor mij blijft de samenwerking met lokale partners ontzettend belangrijk om beleid te voeren.
Waar u wel absoluut een punt hebt, dat is de nood aan evaluatie, en de nood om alles te bekijken met een kritische blik. Voor elk project dat wordt opgezet, of dat nu vanuit het ESF is, of via VDAB, worden er ook een aantal meetbare doelstellingen vastgelegd. Dat kan gaan over het aantal personen dat geactiveerd werd door het project of het aantal personen dat ook effectief met een opleiding gestart is.
Als zou blijken dat de doelstellingen niet behaald worden, of er wordt aan bepaalde voorwaarden voor het krijgen van financiering niet voldaan, dan kan een project bijgestuurd worden, bijvoorbeeld de timing kan verlengd worden, als er daar argumenten voor zijn. Je kunt ook altijd overgaan tot intrekking van een deel van de financiering als dat nodig zou blijken.
De financiering is dus absoluut geen black box, collega Janssens. Zowel op de website van VDAB als op die van het ESF wordt er uitgebreid gerapporteerd over zowel de openstaande oproepen als de evaluatie van de afgelopen oproepen. U moet daar maar eens een kijkje gaan nemen.
Het klopt dat er heel wat financiering gaat naar de activering. Dat is ook belangrijk als we de doelstelling van 80 procent werkzaamheidsgraad willen halen. Om iedereen te bereiken, en vooral om personen te bereiken die verder af staan van de arbeidsmarkt, zijn er heel veel inspanningen nodig, bijvoorbeeld inspanningen om de taal te leren. Die investering betaalt zich op termijn terug door de bijdrage van de beroepsactieve mensen aan onze economie. Als je een werkzoekende een degelijke begeleiding geeft, zodat die een job vindt en de investering op korte termijn kan worden omgezet in een rendement, dan is dat voor de samenleving een heel goede zaak. Iemand die zonder hulp geen job vindt, in de werkloosheid laten zitten, kost uiteraard enorm veel.
Bij de vorige staatshervorming is trouwens afgesproken dat de werkzaamheidsgraad mee in rekening wordt genomen voor de financiering van de regio’s. Ik vind dat een goede zaak.
Wat de budgettaire impact betreft: VDAB werkt sinds lange tijd samen met lokale partners. Ik vind dat dat in het beleid ook verder gebruikt moet worden. Het is ook de bedoeling om maximaal beroep te doen op ESF-middelen, de Europese middelen voor het organiseren van tenders waarop lokale en andere partners kunnen intekenen.
U hebt een aantal voorbeelden gegeven van projecten waar budget naartoe gaat. Sinds ik hiervoor bevoegd ben, heb ik daar ook uitgebreid over gecommuniceerd en heb ik proberen uit te leggen waarom ik dat ook echt belangrijk vind en wat de outputcijfers zijn. Ik vind dat een goede manier om beleid te voeren.
Tot slot kan ik ook nog meegeven dat er op het vlak van tenders een evaluatie loopt door het Rekenhof. De komende maanden zullen we daar meer informatie over krijgen.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord.
Ik ben inderdaad voorstander van een centrale regierol voor VDAB, en dat kan uiteraard in samenwerking met lokale partners, maar die lokale partners moeten in mijn ogen de lokale besturen zijn, geen aparte, gesubsidieerde, allochtone federaties, vzw’s en dergelijke meer.
Je moet natuurlijk ook wel vaststellen dat niet alleen de evaluatie ontbreekt, maar ook dat de cijfers over de werkzaamheidsgraad bij niet-EU-allochtonen bedroevend zijn. Eurostat geeft aan dat België, maar ook Vlaanderen – al doen Brussel en Wallonië het slechter – structureel zeer slecht scoren in vergelijking met andere EU-landen, wat die activering van niet-EU-allochtonen betreft. De grootste kloof in tewerkstelling tussen autochtonen en niet-EU-allochtonen in Europa zit hier in België. Dan moet je je afvragen of de huidige subsidiecultuur, met middelen die aan vzw’s en dergelijke meer gegeven worden, wel een succes is; uit cijfers blijkt alleszins dat dat niet het geval is. We moeten dat systeem van subsidiëring van allochtone federaties en vzw’s, dat helaas niet leidt tot een significante verbetering in de tewerkstelling van niet-EU-allochtonen, gaan herbekijken, want het kost de Vlaamse belastingbetaler jaarlijks wel miljoenen euro’s. De Vlaamse Regering heeft gezegd dat ze alle uitgaven in het kader van de brede heroverweging tegen het licht gaat houden; dan vind ik dat deze subsidiëring ook zeer grondig geëvalueerd en getoetst moet worden.
Ik geef nog één voorbeeld. De mentoring-naar-werktrajecten zijn projecten met een budget van meer dan 3 miljoen euro, maar die hebben niet eens concrete doorstroomresultaten naar werk vooropgesteld. Hoe wil je achteraf gaan evalueren en bekijken of alle projectsubsidies wel efficiënt ingezet worden, als je niet eens een resultaat of streefdoel vooropstelt? Ik denk dus, minister, dat we binnen VDAB inderdaad naar een meer centrale rol moeten gaan en dat we moeten afstappen van de subsidiecultuur, die in de praktijk weinig resultaten blijkt te boeken.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, voor mij zijn er geen taboes om zaken grondig te herzien. Ik heb daar geen probleem mee. Ik verschil wel van mening over het nut van verenigingen aanspreken. Je kunt vanuit Brussel niet elk regionaal probleem oplossen.
VDAB is samenwerkingsovereenkomsten aan het afsluiten met steden en met groepen van steden en gemeenten. Dat is een heel goede zaak. Maar ook in die overeenkomsten wordt verwezen naar de samenwerking met organisaties die bepaalde doelgroepen kunnen bereiken.
Collega Janssens, dat de kloof heel groot is, dat betwist ik niet. Dat is een erfenis die we al heel lang met ons meedragen. We hebben over die thematiek al heel uitgebreid gesproken in deze commissie, op 10 december, naar aanleiding van het onderzoek van de Nationale Bank. Er is geen probleem met de evaluaties. Ik verschil wel met u van mening over het al dan niet betrekken van verenigingen bij het beleid. Ik vind dat iets positiefs.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, ik zou willen dat ik uw mening over die positieve evaluatie kon delen. Maar ik kijk alleen maar naar de cijfers. En dan stel ik vast dat de werkzaamheidsgraad van niet-EU-allochtonen er niet op vooruitgaat. Dus moet ik helaas concluderen dat die subsidiecultuur, die nu bestaat, niet in verhouding staat tot de tewerkstellingsresultaten die we zouden mogen verwachten door de miljoen euro’s aan subsidies die daarnaartoe gaan. Als die uitgaven die gepaard gaan met dat subsidiëringssysteem in verhouding zouden staan tot een stijgende deelname aan de arbeidsmarkt van die kansengroepen waarnaar ik verwees, dan zou ik daar nog achter kunnen staan. Maar dat blijkt niet het geval te zijn.
Ik pleit dus voor een centrale aansturing door VDAB, in samenwerking met de lokale besturen. Dat lijkt me evident. Maar we moeten toch ook eens kijken naar de factoren die te maken hebben met die ondertewerkstelling van niet-EU-allochtonen. In mijn ogen hangt dat samen met een slecht economisch aantrekkingsbeleid, waarbij familieherenigers helaas het grootste aandeel van migranten vormen, in de plaats van bijvoorbeeld arbeidsmigranten, helaas nadien gevolgd door een falend integratiebeleid, waar de Vlaamse normen en waarden en de Nederlandse taal onvoldoende worden aangeleerd. Als sluitstuk is er dan ook nog eens een falend activeringsbeleid. De cijfers van Eurostat geven dat aan. Het rapport van Randstad ‘Het verdriet van de Belgische arbeidsmarkt’, dat midden vorig jaar gepubliceerd werd, geeft dat ook aan. Er is een structurele ondervertegenwoordiging van allochtonen op de arbeidsmarkt en een zeer grote kloof met de werkzaamheidsgraad van autochtonen. Ik denk dus, minister, dat we dit beter moeten analyseren, beter evalueren, en vooral komen tot efficiëntere systemen. Ik denk dat dat enkel kan met een centrale rol van VDAB, in goede en nauwe samenwerking met de lokale besturen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.