Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, in mei 2020 lanceerde u een projectoproep voor lokale besturen om via innovatieve digitale projecten de lokale economie te ondersteunen en te versterken na de coronacrisis. Het bedrag waarin daarvoor werd voorzien, was 4 miljoen euro. Steden en gemeenten hadden tot 14 augustus 2020 de tijd om projecten in te dienen.
De oproep past in het programma Smart City van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), dat steden en gemeenten moet stimuleren om maatschappelijke uitdagingen aan te pakken met technologie en digitale innovatie.
Als antwoord op een schriftelijke vraag van mij gaf u reeds mee welke concrete projecten gekozen werden en wat daarvan de doelstelling was. In een eerdere vraag om uitleg over dit thema sprak u ook over een visietekst van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), getiteld ‘Naar een volwaardige digitale transformatie van het lokaal bestuur’, waarin aanbevelingen werden geformuleerd om te komen tot onder andere succesvolle smartcityprojecten. Als we van Vlaanderen echt een slimme regio willen maken, wat duidelijk de ambitie is van deze Vlaamse Regering, dan is kennisdeling tussen de verschillende projecten immers cruciaal.
Ik veronderstel dat u de visietekst van de VVSG al nader bekeken hebt. Hoe zult u hier verder mee aan de slag gaan?
Welke navolging zult u geven aan succesvolle projecten?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, het is heel verbazingwekkend: sinds ik gezegd heb dat ik meer aan sport doe, krijg ik hier de ene na de andere Strava-uitnodiging om mij te volgen, zoals van collega Ongena. De enigen die mij mogen volgen, zijn echter mijn kinderen.
Dat is die digitale kluis.
Ik heb mijn eigen kluis gemaakt. Er zijn nu ook al kabinetsmedewerkers die me willen volgen. Ik had beter mijn mond gehouden. Dat is duidelijk. Collega Ongena, ik heb uw verzoek dus wel gezien en het is niets persoonlijks. Ik wacht nog tot mijn conditie beter is en jullie vol bewondering zullen kijken naar wat ik allemaal doe. Maar dat is dus nog niet het geval.
Collega Gryffroy, ik heb die visietekst van de VVSG uiteraard al nader kunnen bekijken. Vooreerst is het zo dat de tekst een ruime visie geeft op de digitale transformatie die onze lokale besturen de komende jaren zullen doormaken. In die zin gaat de visie ook in belangrijke mate over de digitalisering van hun processen en van de dienstverlening naar de burgers. Vanuit mijn bevoegdheid voor Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) heb ik uw vraag voornamelijk benaderd vanuit het aspect innovatie en slimme steden en gemeenten. Daarbij staan voor mij twee grote doelstellingen voorop. Ten eerste het verbeteren van de dienstverlening naar burgers, bedrijven en verenigingen. Ten tweede ervoor zorgen dat er een markt ontstaat waarvoor Vlaamse bedrijven producten en diensten kunnen ontwikkelen en daardoor ook zelf kunnen groeien en ook de Vlaamse economie laten groeien.
Het succes van het smartcityverhaal zit in de interactie tussen die twee doelstellingen, namelijk de matchmaking tussen wat onze lokale besturen vragen en wat onze bedrijven aanbieden. Die matchmaking is een van de belangrijkste taken van het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO).
Waar we opportuniteiten zien, zullen we ook bepaalde punten uit de visietekst oppikken en integreren in bijvoorbeeld de nieuwe oproep City of Things, die dit jaar door VLAIO georganiseerd zal worden. Zoals jullie weten, is er 20 miljoen euro voorzien voor City of Things. VLAIO ontwikkelt momenteel een nieuwe oproep, in samenwerking met de VVSG. Die transitie naar slimme regio en ook de digitale transformatie zijn een gezamenlijke inspanning van onze regering. De oproeptekst voor City of Things 2021 wordt afgestemd met de initiatieven van de collega-ministers bevoegd voor de ICT en de lokale besturen. Dat gebeurt via de specifieke governancestructuur die onze regering heeft afgesproken voor het project Slimme Regio Vlaanderen. Daarvoor kan ik verwijzen naar de mededeling van de Vlaamse regering van 17 juli 2020.
De navolging, dan. De projecten uit de EFRO-oproep Smart Economy hebben hun beslissing ondertussen ontvangen, maar de goedgekeurde projecten zijn nog in volle opstart. Dat is voor de komende twee jaar, dus ik kan moeilijk voorspellen hoe die zullen verlopen. Het is wel zo dat ze heel veel aandacht moeten hebben voor disseminatie van de resultaten. Collega Vande Reyde is daar nogal gevoelig voor. Dat weet ik van vroeger. De jury heeft hen ook aangespoord om samenwerkingsopportuniteiten ten volle te benutten. De eindresultaten zullen ook door VLAIO en door de VVSG mee worden verspreid en gedeeld. VLAIO doet ook inspanningen om de projecten op het vlak van kennisdeling en langeretermijnvisie te ondersteunen. Zo is er al een eerste intervisiemoment georganiseerd. We zullen dat de komende twee jaar nog een aantal keren herhalen.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Wat ik mij afvraag, is of we in dezen niet te versnipperd aan het werken zijn. Ik denk dat de basisbehoefte bij alle steden en gemeenten de volgende is: hoe kan ik digitaal denken, hoe moet ik hier digitaal mee omgaan? De operationaliteit en de toepassing daarvan zijn in de meeste gemeentes en steden vaak gelijk. Ze hebben allemaal een mobiliteitsprobleem. Ze hebben allemaal een probleem als het gaat over de vraag hoe ze de dienstverlening kunnen verbeteren. Ze hebben allemaal eventueel iets omtrent de lokale economie, iets omtrent parkeerbeleid enzovoort. Waarom stappen we niet over naar het Nederlandse model, het model zoals dat ook in Catalonië bestaat? Daar gaat men naar één platform, maar geeft men steden en gemeentes de kans, soms met meer middelen per project. Dat noemt men daar dan een vuurtorenmodel. Dat wil zeggen dat men zich in een bepaalde groep gemeenten, of een bepaalde stad, of een paar steden samen, gaat concentreren op bijvoorbeeld de dienstverlening van de lokale overheid. Ik denk dat ik dat vroeger al eens heb aangekaart. Als dat dan goed werkt, dan heb je verplichte kennisdeling, zodat het elders overal kan worden toegepast. Dat kan zeker als de backbone overal hetzelfde is, en dit alles niet zozeer versnipperd is dat iedereen zijn eigen backbone heeft. Dan is daar volgens mij veel meer resultaat uit te halen.
Waarom gaan we dus niet meer naar het Nederlandse model, het vuurtorenmodel, in plaats van dat iedereen straks zijn eigen digitale toepassing heeft? We moeten digitaal denken, dat is juist, maar ik wil niet dat we straks driehonderd verschillende digitale toepassingen hebben. Bij dat vuurtorenmodel is er een iemand die de lead neemt, en die zelfs ook achteraf nog bijkomend onderzoek en implementatie doet. En als dat eenmaal volwassen is, dan kunnen anderen dat perfect kopiëren binnen dezelfde backbone.
De heer De Roo heeft het woord.
Collega, dank u voor uw interessante vraag. Ik denk dat de minister een heel terecht punt heeft aangehaald. Dat ging over het matchen van wat lokale besturen vragen en wat men aanbiedt. Ik denk dat er op dat vlak nog ruimte voor verbetering is, in die zin dat lokale besturen vragen stellen volgens de kennis die zij hebben en dat een aantal bedrijven hun oplossingen ook aanbieden volgens de kennis die zij op dat moment hebben. Ik denk dat die match niet altijd goed zit. In die zin denk ik dat daar nog wat ruimte voor innovatie is. Onze lokale besturen kunnen een vraag stellen, kunnen zeggen waaraan ze willen werken, waarvoor ze een meer digitale, slimme oplossing willen hebben. Dan zouden ze in contact kunnen worden gebracht met bedrijven die willen denken over een oplossing, die op dat vlak niet standaard iets hebben, maar misschien een systeem kunnen opzetten. Dus mag men er niet gewoon van uitgaan dat men een oplossing heeft voor een probleem maar moet men proberen gezamenlijk tot een oplossing te komen. Daar is nog wat ruimte. Dat is ook mijn bijkomende vraag. Is die ruimte in de nieuwe oproep iets meer aanwezig dan in de vorige?
Ik heb nog twee andere opmerkingen. Wij hebben het gisteren eventjes gehad over kennisdeling, zoals eveneens een tijd geleden in de commissie. Ik wil er nog eens op hameren dat het hebben van kennis en het verwerven van kennis cruciaal is. De kennis bij de lokale besturen moet zeker worden opgekrikt, maar wij mogen niet vergeten dat de lokale besturen maar zo sterk zijn als de personen die zij achter de schermen hebben en die met die materie bezig zijn. Daar knelt het schoentje nog een beetje om effectief naar smartcitytoepassingen te gaan. Ik begrijp, collega Gryffroy, waarom u voorstelt om naar een soort vuurtorenmodel te gaan. Maar u mag toch niet onderschatten dat er in veel gemeenten nog geen mensen zijn om het licht van de vuurtoren te ontvangen. Er is nog wat werk aan de winkel om de kennisdeling te laten slagen.
In die zin stel ik vast dat de huidige projecten een sterke focus hebben op het delen van kennis, op het delen van hoe de toepassing werkt en hoe ze ook in andere gemeenten kan worden toegepast. Er gebeurt wel een en ander. Vanuit de Vlaamse overheid kunnen wij een rol spelen in het leggen van de verbinding tussen de verschillende bestaande initiatieven. Maar er moet voldoende ruimte zijn voor innovatie, zodat het niet allemaal eenheidsworst wordt.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Uw vraag is heel interessant, collega Gryffroy. Het is een boodschap die ik zelf al meermaals in deze commissie en in die van Binnenlands Bestuur heb gebracht. De kennisdeling is echt zo belangrijk, en daar wringt het een beetje op dit moment. Ik heb er bewust geen vraag om uitleg over ingediend, over de laatste City of Things-call en over de resultaten ervan, die de commissie enkele weken geleden heeft gekregen. Maar wat mij daarin opviel, was dat er opnieuw bijna uitsluitend grootsteden waren geselecteerd voor die projecten. Ik heb daar met VLAIO zelf contact over gehad. Ik wou er speciaal geen vraag om uitleg over stellen omdat ik niet de calimero wou uithangen.
In Diest hadden wij ook een project ingediend. Ik wil niet beweren dat er geen aandacht is voor de kleintjes. Maar het viel mij toch op dat er bepaalde kansen werden gemist om bepaalde steden rond een gemeenschappelijk project samen te clusteren. Alle projecten gingen er nochtans over de economie van de toekomst vorm te geven: lokale handel van de toekomst, slimme distributie enzovoort. Dan leek mij op het eerste gezicht dat er te veel op eilandjes werd gewerkt. Ik besef dat dit zeker geen bewuste keuze is, maar het resultaat is wel vaak dat de projecten resultaten geven in de steden waar ze uitgevoerd worden en dat ze weinig opbrengen voor andere lokale besturen. Zoals collega Gryffroy terecht opmerkt, heeft iedereen nochtans dezelfde problemen van mobiliteit, lokale economie enzovoort. Ik doe dus nogmaals de oproep om van de kennisdeling echt werk te maken. Met Smart Flanders kan de VVSG de vuurtoren laten schijnen. Ik ben er zeker van dat als het licht hard genoeg schijnt, collega De Roo, alle schepen het zullen ontvangen.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik onderschrijf eigenlijk alle opmerkingen. Maar ik wil toch erop wijzen dat wij stappen voorwaarts zetten. De verplichte kennisdeling maakt deel uit van de verplichtingen van de oproep. Dat was vroeger niet altijd het geval. Dat is nu prioritair geworden.
De resultaten worden gedeeld, zowel op de website van VLAIO als op die van de VVSG. Besturen kunnen dus effectief ook succesrecepten implementeren zonder het hele ontwikkeltraject opnieuw te moeten doen. En dat is ook een beetje de bedoeling, dat je de ‘quick wins’ gemakkelijk kunt transponeren naar elders.
Voor oplossingen die nog niet op de markt zijn, is er ook het project Innovatieve Overheidsopdrachten, waar lokale besturen voor kunnen intekenen. Maar het klopt, collega De Roo, dat heel veel besturen nog veel werk hebben met de digitalisering en nog niet matuur genoeg zijn om de stap te zetten naar die slimme dataprojecten. Veel besturen hebben ook niet de interne capaciteit. Ik zie in de laatste oproep ‘smart economy’ wel dat er ook projecten ingediend zijn, collega Vande Reyde, door verschillende besturen samen, bijvoorbeeld Leuven met de deelgemeenten, of via de intercommunales. Ik vind dat al een stap voorwaarts, als ik dat vergelijk met vroeger. We doen ook een oproep aan kleinere gemeenten om zich te verenigen en om zo in samenwerkingsverbanden projecten in te dienen. En daar is ook nog werk aan de winkel. We hebben nog niet zo'n cultuur in Vlaanderen om dat spontaan te gaan doen.
Jullie zorgen zijn wat dat betreft mijn zorgen. Ik ga daar ook mee aan de slag, ook met de suggesties.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik heb een paar bedenkingen bij wat ik gehoord heb.
We spreken over een vuurtorenmodel. De kennisdeling komt na het vuurtorenmodel. Het vuurtorenmodel betekent dat je met meer middelen werkt dan dat er nu middelen zijn per project, geconcentreerd op een aantal steden en gemeenten die zich samen zetten – dat ondervangt dan ook een beetje de opmerking van collega Vande Reyde. Je kunt perfect zeggen dat er een samenwerkingsverband moet zijn tussen grotere en kleinere, maar dat die zich dan focussen op één bepaald thema binnen het verhaal van de smart city. Dat wordt dan volledig uitgediept over een langere periode, waardoor anderen dat dan eigenlijk kunnen kopiëren. En dat staat dan ook los van het verhaal van de digitalisering, waar er inderdaad heel veel nood aan is. Heel veel steden en gemeenten worstelen daar nog mee, als ik het zo mag uitdrukken.
Deze oproep ging niet over de digitalisering, maar over de smart city. De vraag is waar je het onderscheid moet leggen. Nu heb ik het gevoel, ook als ik op basis van de schriftelijke vraag kijk naar de projecten die goedgekeurd zijn en welke er allemaal ingediend zijn, dat we naar een versnippering van de middelen gaan. Iedereen heeft dan een leuk projectje, als ik het zo mag uitdrukken, terwijl je moet kijken naar wat de grote problemen zijn: we definiëren vijf grote problemen rond het verhaal van de smart city, en die vijf grote problemen gaan we dan echt in de diepte uitwerken, met dan ook meer middelen per project. En dan kunnen de anderen, in de volgende stap, hun kennis gaan delen.
Ik denk dat we daar later toch verder op moeten ingaan. Ik heb het gevoel dat als we zo verder doen, het over een jaar of twee, drie veeleer een opbod zal zijn van heel wat steden en gemeenten die allemaal een leuk project hebben. En straks zul je zien dat al die verschillende leuke projectjes niet met elkaar kunnen worden gedeeld, omdat ze met een verschillende backbone zitten enzovoort. We moeten hier verdomd goed opletten dat we niet het kind met het badwater aan het weggooien zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.