Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
De lokale besturen hebben een belangrijke rol te vervullen in het samenbrengen van partners en organisaties om een gezamenlijk beleid en een gezamenlijke aanpak rond complexe problemen af te spreken. In het kader van de aanpak van dak- en thuisloosheid is het aan te raden bovenlokale netwerken samen te brengen. In het bovenlokaal netwerk kan gewerkt worden aan actieplannen om dak- en thuisloosheid in de regio uit te sluiten.
Het lokaal bestuur is de partner bij uitstek om een lokaal of desgevallend regionaal netwerk samen te stellen en om vanuit de regierol die op basis van het decreet betreffende het lokaal sociaal beleid is toegekend en in overleg met de betrokken partners de noodzakelijke afstemming en samenwerking te bewerkstelligen.
Op dit ogenblik zijn in Vlaanderen reeds dertien netwerken ter voorkoming en bestrijding van dak- en thuisloosheid actief. Deze netwerken zijn van onderuit tot stand gekomen en zijn samengesteld uit lokale besturen, woonactoren en welzijns- en gezondheidsactoren. Door de middelen en de inspanningen te richten op de locaties waar ze inzake het effect op de vermindering van de dak- en thuisloosheid het best renderen, werken dezeĀ netwerken intersectoraal en op bovenlokaal niveau.
Minister, in het actieplan ter voorkoming en bestrijding van dak- en thuisloosheid hebt u het engagement uitgesproken de ondersteuning van de bestaande netwerken voort te zetten en de opbouw van netwerken op andere locatie verder te stimuleren. De wil om dergelijke netwerken vorm te geven, is zo goed als overal aanwezig. Het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin wil, in overleg met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), de vorming van deze bovenlokale netwerken faciliteren en promoten. Hierbij worden de bovenlokale en intersectorale netwerken ter voorkoming en bestrijding van dak- en thuisloosheid en de preventieve woonbegeleiding op elkaar en op de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden inzake lokaal woonbeleid afgestemd.
Minister, hoe evalueert u de bestaande bovenlokale werkingen? Waarom maken zij volgens u het onderscheid? Hoe wilt u de bovenlokale en intersectorale netwerken ter voorkoming en bestrijding van dak- en thuisloosheid en de preventieve woonbegeleiding beter op elkaar afstemmen? Wat is de laatste stand van zaken? Hoe wilt u de ondersteuning van de bestaande netwerken concreet voortzetten? Hoe wilt u de opbouw van netwerken op andere locaties verder stimuleren? Hebt u er zicht op waar de nood aan een bovenlokaal netwerk nu het grootst is? Op welke financiële ondersteuning mogen deze lokale netwerken eventueel nog rekenen?
Minister Beke heeft het woord.
Voorzitter, de bovenlokale werkingen stellen in de eerste plaats middelen en het aanbod van lokale besturen en lokale organisaties ter beschikking in een ruimer werkingsgebied. Dit maakt dat de noden op het vlak van dak- en thuisloosheid in een ruimer verband kunnen worden bekeken en beantwoord. Zo kunnen noodwoningen, bijvoorbeeld, worden gedeeld. Hierdoor kunnen de tijdelijke tekorten op een bepaalde locatie met de mogelijkheden van andere besturen worden opgevangen. Daarnaast kunnen door bovenlokale samenwerking ook efficiëntiewinsten worden gerealiseerd, bijvoorbeeld met betrekking tot de organisatie van permanentiesystemen. Zo organiseren enkele bovenlokale netwerken meldpunten met betrekking voor huur. Huurders of verhuurders kunnen hier vroegtijdig knelpunten signaleren om zo een uithuiszetting te vermijden. Ten slotte is ook de bundeling van knowhow en de uitwisseling van expertise in de netwerken een pluspunt, niet enkel voor de betrokken lokale besturen, maar ook voor de woon-, welzijns- en gezondheidsactoren.
Het is mijn intentie de netwerken te laten samenvallen. De deelnemers aan de overlegstructuren van de bovenlokale en intersectorale netwerken zijn vaak dezelfde en de thema’s op de agenda’s zijn vaak gelinkt of zelfs overlappend. Het steunpunt Mens en Samenleving (SAM) brengt de netwerken regelmatig samen voor expertise-uitwisseling en -opbouw en om de ontwikkeling op beleidsvlak en aan de basis op te volgen. Ik wil deze netwerken op deze manier verder ondersteunen.
Mevrouw Verheyen, dit antwoord op uw eerste vraag was voor mij een reden om de oprichting van deze netwerken als een actie in het actieplan ter voorkoming en bestrijding van dak- en thuisloosheid in te schrijven. Ik zal hierover concreet overleg plegen met de VVSG. Daarnaast biedt mijn administratie, op vraag van het werkveld, nu al ondersteuning tijdens de opbouw van de netwerken.
Ik heb op dit ogenblik geen zicht op locaties waar een hogere nood aan een bovenlokaal netwerk bestaat. Het is wel mijn ambitie om op termijn tot bovenlokale netwerken te komen die Vlaanderen volledig dekken.
Buiten de ondersteuning van de bestaande netwerken, die ik via de vzw SAM financier, en de ondersteuning van de start van nieuwe netwerken door mijn administratie, heb ik niet de intentie om specifiek voor deze netwerken in bijkomende financiering te voorzien.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Bij de aanpak van woon- en welzijnsproblematieken zien we steeds meer dat de lokale actoren nog belangrijker worden, wat heel terecht is en ook werkt. Ook voor de aanpak van dak- en thuisloosheid is dat niet anders. In Europa zien we trouwens die tendens ook helemaal terugkomen waarbij de aanpak van dak- en thuisloosheid zich kenmerkt door een samenwerking tussen het centrale beleidsniveau en het lokale beleidsniveau, dat de regie op zich neemt. Ook hier in Vlaanderen zien we dat gebeuren in de vorm van die bovenlokale netwerken Ik denk dat het toch wel belangrijk is dat wij vanuit Vlaanderen de grote lijnen en doelstellingen uittekenen. Het is de rol van het Vlaamse niveau om ondersteuning te bieden en dat algemene overzicht te bewaren. Mijn bijkomende vraag sluit daar ook een beetje bij aan, minister. Hoe ziet u dat zelf? Hoe zullen we hier concreet die verschillende werkzaamheden en de progressie van die bovenlokale netwerken monitoren? Welke doelstellingen stelt u daarbij voorop?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Collega’s, minister, een gecoördineerde aanpak in de bestrijding van dak- en thuisloosheid is noodzakelijk en de lokale besturen vormen daarbij inderdaad een belangrijke actor. Maar om de problematiek van dak- en thuisloosheid aan te pakken is er behoefte aan een beleid gebaseerd op cijfers over de omvang, evoluties en basisprofielkenmerken van de doelgroep. De noden van een jongere dakloze zijn anders dan die van een oudere. Om een beleid op maat te voeren is deze informatie heel belangrijk. In Vlaanderen ontbreken cijfers en informatie over dakloosheid.
Op initiatief van de Koning Boudewijnstichting worden de profielkenmerken van daklozen in 43 gemeenten in Vlaanderen in kaart gebracht. Daarmee zou een leidraad kunnen worden ontwikkeld voor het beleid omtrent de aanpak van dak- en thuisloosheid voor lokale besturen en voor een coördinerende rol voor Vlaanderen. Dit onderzoek zou begin maart worden gepubliceerd.
Minister, hebt u al zicht op de conclusies van dit initiatief van de Koning Boudewijnstichting? Zo niet, kunnen we hier begin maart een update over verwachten?
Minister Beke heeft het woord.
Zoals ik gezegd heb, monitoren wij het actieplan dak- en thuisloosheid in het gemengde platform dak- en thuisloosheid op Vlaams niveau waar we die verschillende acties bekijken. In deze legislatuur worden wij daar samen met het kabinet Wonen rechtsreeks bij betrokken. Zij zorgen ervoor dat wonen, welzijn en dak- en thuisloosheid samenkomen in een ruimer kader.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, ik wil u vragen de bestaande netwerken verder te zetten en de bovenlokale netwerken op andere locaties verder te stimuleren en over heel Vlaanderen uit te rollen of gebiedsdekkend te maken. Dat is een heel belangrijke stap en ik vraag u ook om die werkzaamheden van die bovenlokale netwerken daarbij echt goed te monitoren. U hebt daarnet niet echt op mijn vraag geantwoord maar het is belangrijk om dit goed te blijven monitoren. Het is niet de bedoeling de spreekwoordelijke schoonmoeder te spelen of te controleren, maar eerder om die goede praktijken die lokaal groeien te ondersteunen en verder uit te rollen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.