Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mijnheer Laeremans, ik denk dat u na corona de minister mag trakteren op een pintje, want hij heeft op u gewacht voor uw vraag. U hebt het woord.
Bedankt dat u voor mij de zaken eventjes wou herorganiseren. Maar de minister mag mij misschien ook trakteren, want ik heb voor hem gepleit voor Broeklin in Machelen, om dat project mee van de grond te krijgen. Daar is een beetje discussie over. Wij zijn daar mee voorstander van, minister. Net zoals u, heb ik begrepen.
Minister, op 2 februari verscheen het OESO-rapport ‘Positive, High-achieving Students? What Schools and Teachers Can Do’. Het onderzoeksrapport is vrij uniek, in die zin dat het voor een reeks landen de datasets van het PISA-onderzoek (Programme for International Student Assessment) over de vaardigheden van vijftienjarigen koppelt aan die van het TALIS-onderzoek (Teaching and Learning International Survey) over de attitudes, praktijken en ontwikkeling van leraren en schoolleiders. Het biedt dus conclusies uit de verbanden tussen de twee, om zo te detecteren wat er effectief werkt in de klas om betere resultaten te halen.
Kort gezegd is hier uit de bus gekomen dat hetgeen we uit het traditionele onderwijs altijd al kennen, maar wat door postmodernistische pedagogen en onderwijsvernieuwingspredikers verguisd werd en wat vervangen moest worden door allerlei actieve werkvormen, zelfontdekkend leren, enzovoort, eigenlijk nog altijd de beste resultaten oplevert. Klassikaal onderwijs, feedback en beoordelingen zijn cruciaal om leerlingen te laten presteren en zich beter te laten voelen, ongeacht wie ze zijn of welke achtergrond ze hebben.
Dat omvangrijke rapport geeft in een notendop dan ook de volgende beleidsaanbevelingen.
Maximaliseer de werkelijke les- en leertijd: reduceer de tijd die gespendeerd wordt aan administratie en klasmanagement.
Benut de technologie om de administratieve taken te reduceren.
Spendeer voldoende tijd aan activiteiten buiten het gewoon puur klassikale die het leren van de leerlingen bevorderen: extra-curriculaire activiteiten zowel voor leerlingen als voor leerkrachten.
Maak regelmatig gebruik van formatieve en summatieve toetsing.
Communiceer op geregelde tijdstippen over de studievoortgang naar de leerlingen.
Het rapport toont ook dat meer nog dan enig welk ander element leraren echt wel het verschil maken: zo’n 30 procent van de variaties in leeruitkomsten van leerlingen op PISA is puur te wijten aan de school. De variaties tussen de scholen zijn soms erg groot. Ook zijn er nog deze factoren: het disciplinaire klimaat van de school, waarover ik het gisteren in de plenaire vergadering nog had, en het enthousiasme van de leraren. Die twee staan vanzelfsprekend niet los van elkaar.
Minister, hoe evalueert u de bevindingen uit het OESO-rapport?
Het rapport omvat gekoppelde resultaten uit PISA en TALIS van de negen landen die hieraan meededen. Helaas zat Vlaanderen daar niet tussen. De voorwaarde om meegenomen te worden was dat zowel de afname van TALIS als van PISA in dezelfde scholen gebeurd moest zijn. Veel landen doen immers mee aan beide, maar hebben voor de beide onderzoeken een andere afnamepopulatie. Zij kunnen dan niet in rekening worden genomen. Is het zodoende dus een optie voor Vlaanderen om voor het toekomstige vergelijkende onderzoek, ik weet niet wanneer het juist plaatsvindt, ook te werken met dezelfde scholen, zodat we ook voor onze situatie meer concrete resultaten zouden kunnen verkrijgen?
De studie toont aan dat hoe meer leerkrachten evalueren en dus ook punten geven, hoe beter de leerlingen presteren. Een uur meer spenderen aan evalueren kan leiden tot een toename van 10 tot 15 PISA-punten. Ik herinner mij toch uit mijn humanioratijd dat de beste leerkrachten heel vaak toetsten. Ik kon dus niet anders dan elke dag mee zijn.
Minister, welke gevolgen trekt u uit deze bevinding met betrekking tot de gevalideerde, gestandaardiseerde vak- en netoverschrijdende proeven (GGVNP) die op til zijn? Ziet u dit eerder als een pleidooi voor deze proeven of toont dit dat evaluatie en toetsing net eerder in klas door het lerarenteam moet gebeuren?
Natuurlijk ligt veel ook aan de kwaliteit van de evaluaties. Veel is goed, maar niet altijd beter. De Onderwijsspiegel 2020 van de inspectie toonde immers aan dat in ons onderwijs het schoentje daar nogal eens wringt. Hoe zult u ervoor zorgen dat de huidige lerarenpopulatie bij de evaluaties beter meet wat er gemeten moet worden?
Het rapport toont ook het belang van de leraar en het aantrekkelijk maken van het onderwijs voor sterke profielen. Er wordt in de schoot ervan ook gewezen op het belang van een intellectuele uitdaging en van intellectuele voordelen bij het beroep van leraar, wat dan belangrijker zou zijn dan de verloning op zich. Een grote rol ligt hier natuurlijk op microniveau, dus bij de scholen zelf, maar de regering kan dit ook wel faciliteren. Welke stimuli ziet u hier ter zake die de overheid zou kunnen bieden? Ziet u hierin een rol weggelegd voor het systeem van duaal lesgeven, waarbij leraren naast hun lesopdracht ook nog een taak hebben in een andere sector? Welke initiatieven zou u eventueel nog nemen?
Hoe zal de regering ervoor zorgen dat de perceptie wordt uitgevaagd dat lesgeven vooral ieder jaar dezelfde cursus aframmelen is? Dat is een kwestie van het aanzien van het beroep.
Welke eventuele andere beleidsmaatregelen zult u nemen in het licht van al deze bevindingen?
Minister Weyts heeft het woord.
De combinatie van onderzoeksresultaten, van zowel PISA als TALIS, geeft ons meer zicht op hoe leraren de leerlingen ondersteunen bij het leren in de klas in functie van hun leerprestaties en hun sociale en emotionele ontwikkeling.
Het onderzoek waarnaar u verwijst, bevestigt heel wat gekende inzichten en levert ook enkele nieuwe inzichten over het belang van voldoende tijd voor het ondersteunen van het onderwijsleerproces, duidelijke en regelmatige feedback en evaluatie, het belang van motivatie en welzijn van leraren, het belang van klassamenstelling enzovoort. Ik zal niet alles herhalen.
Het rapport kan ons alleszins wel helpen in het kader van het wegwerken en aanpakken van de leerachterstand. Voor de werkgroep in kwestie waarnaar ik heb verwezen, is dat zeker een nuttig instrument.
De OESO maakt al sinds 2012 een link tussen het TALIS- en het PISA-onderzoek. Dat rapport is gebaseerd op de afname van die twee onderzoeken in 2018.
Vlaanderen heeft nog nooit deelgenomen aan die optie, ook niet in 2018. Daar zijn een aantal goede redenen voor. Het PISA-onderzoek kijkt naar de prestaties bij 15-jarige leerlingen en die bevinden zich grotendeels in de tweede graad van het secundair onderwijs. Het TALIS-onderzoek heeft dan weer de leraren van de eerste graad van het secundair onderwijs als populatie. Om te kunnen deelnemen aan het TALIS/PISA-onderzoek, zouden we in TALIS ook de leraren van de tweede en derde graad als populatie moeten meenemen, wat we tot op heden nog niet hebben gedaan.
Je kunt natuurlijk ook niet meestappen in álle onderzoeken. Er zijn daar wel wat prijskaartjes aan verbonden. Je ziet ook dat het aantal deelnemers voor dit onderzoek veel beperkter is dan voor de klassieke PISA- en TALIS-onderzoeken die we kennen. Een extra onderzoek zorgt ook altijd voor een extra belasting op de scholen. Je moet daar wat voorzichtig mee zijn, want wanneer er te weinig scholen deelnemen en we de internationaal vereiste responsgraad niet halen, dan worden we uit het onderzoek gezet.
Los daarvan zijn er enkele methodologische bezwaren. Het is, ten eerste, niet vanzelfsprekend om prestaties van leerlingen te koppelen aan de resultaten van bevragingen van leraren. PISA meet brede geletterdheidsvaardigheden die niet aan specifieke vakken en dus ook niet aan specifieke leraren kunnen worden gekoppeld. Bovendien zijn de leerprestaties van de leerlingen op een bepaald moment, op de leeftijd van 15 jaar, niet louter het gevolg van de inspanningen van leerkrachten dat jaar, maar ook van het hele curriculum dat daaraan is voorafgegaan. Dat is moeilijk af te wegen. Die leerlingen hebben al een lange schoolloopbaan achter de rug die misschien zelfs meer bepalend is voor hun prestaties in het PISA-onderzoek. Je kunt je dus wel wat vragen stellen bij de link die wordt gemaakt tussen het TALIS- en het PISA-onderzoek. Hoe interessant die resultaten ook zijn, je moet dat met de nodige gezonde dosis kritische zin en nuance bekijken.
U vroeg ook naar de link tussen dit onderzoek en de Toetsen, met een grote T. Die toetsen zullen worden afgenomen op het einde van het vierde en het zesde leerjaar van het basisonderwijs en het tweede en het zesde leerjaar in het secundair onderwijs voor Nederlands en wiskunde. De resultaten op de toets kunnen worden meegenomen in de globale beoordeling van de leerling, maar zijn natuurlijk niet doorslaggevend in het kader van studievoortgang en -oriëntering.
Naast evaluatie-instrumenten voor leerlingen moeten we ook lerarenteams versterken. In dezen is het belangrijk om te spreken over teams, omdat dat niet enkel een zaak is van de individuele leerkrachten, maar van een heel team.
Het is belangrijk om hierop in te zetten want uit TALIS 2018 blijkt dat Vlaamse leraren hun zelfeffectiviteit op het vlak van gebruik van verschillende evaluatiestrategieën niet zo hoog inschatten. Ook de onderwijsinspectie geeft in haar jaarlijks rapport Onderwijsspiegel aan dat de evaluatiepraktijken in de meeste Vlaamse scholen een pijnpunt vormen. Er is ook sprake van een zekere handelingsverlegenheid bij leerkrachten als het op evaluatie aankomt. Daar kunnen we dus nog wel wat inspanningen doen.
Daarom hebben we in het kader van het onderwijskundig praktijk- en beleidsgericht onderzoek (OBPWO) een oproep gedaan om wetenschappelijke inzichten over effectieve evaluatiepraktijken te vertalen naar concrete didactische wenken voor leraren en lerarenteams. Er is ongetwijfeld ook een periode geweest waarin men een andere houding aannam ten opzichte van evaluatie en minder belasting, maar daar zouden we nu toch ook graag een aantal concrete didactische wenken met een wetenschappelijke onderbouw willen aanreiken.
Ik kan nog niets zeggen over het resultaat of over welk project gegund zal worden. De gunningsprocedure voor deze projecten loopt nog. Ik moet daar ook nog mee naar de regering gaan.
Verder is het natuurlijk zo dat dit rapport aan veel elementen raakt van mijn beleidsnota Onderwijs. Het gaat niet enkel over het pedagogisch-didactisch proces, maar ook over hoe we scholen en klassen moeten organiseren zodat leraren zich maximaal kunnen concentreren op het lesgeven.
De kwaliteit van de lerarenopleidingen is een nadrukkelijk aandachtspunt bij ons. Daarbij werken we aan een inhoudelijke versterking, ook van de instroom van de lerarenopleiding.
Ik moet mijn beleidsnota hier niet herhalen, maar ik kijk bijvoorbeeld naar de instaptoets in de educatieve bacheloropleidingen. Daarnaast heb ik recent een call gelanceerd voor het opzetten van pilootprojecten in de lerarenopleidingen om deze kwalitatief te verbeteren. Digitalisering speelt daar absoluut in mee, maar we leggen ook de focus op het versterken van de vakkennis en de vakdidactiek Nederlands, Frans, Science, Technology, Engineering and Mathematics (STEM), project algemene vakken (PAV), en op het versterken van de flexibele opleidingstrajecten en van de handelingsbekwaamheid van toekomstige leraren in het omgaan met diversiteit.
U verwijst ook naar het duaal lesgeven. Duaal lesgeven kan inderdaad een stimulans geven om sterke profielen uit andere sectoren ook in het onderwijs in te zetten. Dit schooljaar zijn we gestart met een tijdelijk project duaal lesgeven, dat moet toelaten dat een school die voor een bepaald vak geen leerkracht vindt op de arbeidsmarkt, een beroep kan doen op een bedrijf, dat dan een van zijn werknemers tijdelijk ten dienste kan stellen van de school. Dat project staat nog in de kinderschoenen. We zijn nu gestart met de sector van de chemie en life sciences, maar bedrijven uit andere sectoren behoren ook tot de mogelijkheid. Het project loopt nog tot en met eind augustus 2022. We hopen dat we wat leerlingen kunnen aantrekken. Het zou ook interessant zijn als we dit kunnen opentrekken.
Vanaf 1 september 2020 valideren we wel de geldelijke anciënniteit van nieuwe zijinstromers. Daarbij nemen we tot acht jaar anciënniteit mee, wat netto een verschil kan betekenen van 300 euro. Ik ben blij dat dit de Raad van State is gepasseerd. In het verleden zijn regelingen dienaangaande gesneuveld op adviezen van de Raad van State. In dezen hebben we dit goed kunnen aanpakken.
Ik werk momenteel ook aan een strategisch communicatieplan om meer mensen aan te moedigen om de stap te zetten naar het onderwijs. Dit is daarvoor een goede periode. Ik denk dat er heel wat meer waardering is ontstaan voor de job van leerkracht.
Tot slot is er natuurlijk ook de intellectuele uitdaging die het onderwijs kan bieden. De complexiteit van het beroep biedt vandaag sowieso voldoende intellectuele uitdagingen. Dat blijkt ook uit de meest recente werkbaarheidsmonitor van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV).
Slechts 6 procent van de werknemers in de onderwijssector bevindt zich in een werksituatie met onvoldoende leermogelijkheden, terwijl het gemiddelde op de Vlaamse arbeidsmarkt 17 procent bedraagt.
Ik hoop dat we er met tal van die maatregelen voor kunnen zorgen dat we sterke profielen opnieuw kunnen aanspreken en kunnen motiveren om de stap te zetten naar het onderwijs.
De heer Laeremans heeft het woord.
Bedankt voor uw zeer uitgebreide antwoord, minister. Het is natuurlijk een complexe materie, die veel raakvlakken heeft met andere punten, om de kwaliteit van ons onderwijs op te trekken.
Ik begrijp dat u voorzichtig bent om dat onderzoek ook bij ons te willen doortrekken, vanwege de kosten, vanwege het nadeel voor de werking van de scholen, omdat men eerst alles in orde wil brengen in verband met de evaluatie, zodat we daar beter zijn. Goed, dan moeten we dat misschien eventjes uitstellen, maar toch niet vergeten als mogelijke optie om, als de andere dingen wel zijn verbeterd, dat misschien toch te durven doen.
De kwaliteit van de lerarenopleiding verbeteren, de zijinstroom en zo verder: uiteraard. Met betrekking tot de didactische wenken voor de evaluatie gaat u het onderzoek nog gunnen. Wij wachten daarop.
In de studie was er ook sprake van een genderaspect. Daarbij bleek dat, als je genoeg mannelijke leerkrachten hebt, dat goed is voor de jongens. We zitten de laatste twintig jaar natuurlijk met een enorme vervrouwelijking van het lerarenkorps. En jongens hebben ook die voorbeelden nodig. Ik dacht dat u gezegd had dat u daar toch een diversiteitsmeting zou doen. Hoever staat het daarmee?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik vind de vraag van collega Laeremans heel belangrijk en interessant, en meer nog de antwoorden van de minister en het hele gegeven dat heel veel van de bezorgdheden eigenlijk al ondervangen worden door wat er in het Vlaams regeerakkoord beschreven staat. Daarom wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om een aantal principes daarin nog eens extra te onderstrepen. De minister is uiteraard meer in detail gegaan, dus ik ga gewoon de hoofdlijnen ervan zeggen, maar ik vond het toch belangrijk om daar nog even op tussen te komen.
We spreken in het regeerakkoord uiteraard over excellent onderwijs. En dat de leerkrachten daar een sleutelrol in spelen, dat heeft deze coronacrisis meer dan duidelijk gemaakt. Afstandsonderwijs kan goed zijn, het kan een hulpmiddel zijn, het kan een tijdelijke versterking zijn, maar het contactonderwijs is beter, efficiënter, effectiever en overzichtelijker in het kader van het opvolgen en bijsturen van de individuele leerling.
Het OESO-rapport legt heel sterk de nadruk op kennis. En dan hebben we natuurlijk zowel de kennis die nodig is bij de leerkrachten, en dan kijken we naar de academische opleiding, en de kennis die nodig is bij de leerlingen, en dan kijken we natuurlijk naar de vaardigheden, de attitudes, de persoonlijkheidsvorming en het opwaarderen van de kennis waar we zo voor gestreden hebben en waar we nu met de nieuwe eindtermen echt al op hebben ingezet. Ik hoop dat we hier echt een doorstart maken om weer meer kennis in het onderwijs te krijgen. Dat zat er uiteraard al in, maar we versterken het nog eens.
En daar zit natuurlijk ook wel een uitdaging in de lerarenopleiding. We hebben het er al dikwijls over gehad dat leerkrachten moeten zorgen voor klasmanagement en met heel diverse klassen moeten omgaan. Er is al zoveel geëxperimenteerd met de onderwijsvormen, maar eigenlijk zijn die wel belangrijk en doorslaggevend. En de resultaten van dit onderzoek benadrukken nog eens het belang van het kiezen van de juiste onderwijsvorm op het juiste moment, afhankelijk van wat je wilt aanbieden, waarbij de focus niet zozeer ligt op wat leuk is voor de leerlingen. Het mag leuk zijn, maar het mag niet de focus zijn. Het moet er ook echt voor zorgen dat de kennis die men wil overgeven, zo maximaal en zo goed mogelijk kan worden overgegeven. En in het kader van wat we daarstraks besproken hebben over de leerachterstand, is het nu echt van levensbelang om die vakkennis te laten prevaleren. Dat wou ik graag nog even benadrukken.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Bedankt voor de vraag, mijnheer Laeremans. Dit is een heel interessant onderzoek, als u het mij vraagt, waar u een aantal zaken uit naar voren haalt. Er zijn een vijftal aanbevelingen. We vinden inderdaad heel veel terug in de beleidsnota.
Ik wil hier graag nog een aantal zaken benadrukken. Een eerste punt, dat mij ook wel interesseert, is dat de extracurriculaire activiteiten voor leerlingen en leerkrachten heel belangrijk zijn. Ik leg dan graag de link, minister, naar de studiemotivatie, waar u vandaag ook al naar verwees. Ik hoor toch heel veel bij leerkrachten, zeker in het basisonderwijs, maar ook zelfs in het secundair onderwijs, dat men door corona op den duur weinig variatie kan brengen in het lesgeven en dat het bijna altijd wat van hetzelfde is. Heel veel leerkrachten en leerlingen kijken uit naar wat straks opnieuw mogelijk is. Ik hoop in elk geval dat we dat snel kunnen. Dat wou ik even meegeven.
We hebben het al heel vaak gehad over datageletterdheid van leerkrachten en schoolteams. Ook hier wil ik dat nog even benadrukken. Maar ook het opmaken van eigen evaluaties is cruciaal. Evalueren is een belangrijk element in het didactische model, dat echt wel de nodige expertise vergt van leerkrachten. Ik vind het dan ook onze plicht om daarop in te zetten. Ik kijk zeker ook uit naar het onderzoek dat nog moet worden aanbesteed over effectieve evalueermethodieken. Ik hoop dat we dan echt ook nadenken over hoe we dat verder kunnen verspreiden met de pedagogische begeleidingsdiensten en ook de lerarenopleiding daarin kunnen betrekken.
Mijnheer Laeremans, u hebt het eventjes gehad over de organisatie van onderwijs, maar u haalt één iets, dat ik zelf zeer interessant vind, niet aan, namelijk het feit dat het goed en interessant is om sociaal-economisch bevoorrechte en kansarme leerlingen samen te zetten in één klas. Dat blijkt ook uit dit onderzoek. Het is natuurlijk de autonomie van scholen om zich te organiseren, maar ik vind dat toch wel iets dat we ook moeten bekijken en meenemen. Als een onderzoek als positief ervaren wordt, dan moeten we alle zaken uit dat goede onderzoek ook meenemen, denk ik dan.
Een laatste punt, waar ik ook al een aantal keren naar verwezen heb, is de ouderbetrokkenheid. Als er iets is dat we geleerd hebben in deze coronacrisis, is het wel dat het van het allergrootste belang is dat ouders betrokken zijn bij het leerproces van hun kind. Want ouders zijn de eerste partners van scholen. Ze dragen de eerste verantwoordelijkheid en de belangrijkste verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kind. Betrokken ouders bouwen actief mee aan een ideale leeromgeving. Hoe kunnen we de scholen nog versterken in het opbouwen van ouderbetrokkenheid? Ik heb die vraag al een aantal keren gesteld, maar ik denk dat we daar nog veel meer op moeten focussen.
De heer Danen heeft het woord.
Bedankt voor de vraag en voor het antwoord. Er zijn een aantal zaken op het vlak van onderwijs die we niet weten of die we niet meer weten. Dingen die vroeger misschien golden, gelden nu niet meer, of andersom. Professor Van Damme heeft een tijd geleden in de coronacommissie gezegd dat Vlaanderen op het vlak van onderwijskundig onderzoek een beetje het kleine broertje is dat wat achteroploopt. Ik vind het belangrijk dat er regelmatig aan onderwijskundig onderzoek wordt gedaan en dat daarin wordt geïnvesteerd. En dat zou meer moeten zijn dan ad hoc. Minister, hoe wilt u op een structurele manier het onderwijskundige onderzoek wat meer verankeren in ons Vlaamse onderwijs?
En wat daarbij hoort, is hoe we die kennis dan beter kunnen ontsluiten. Want het is niet omdat iets onderzocht is en in geleerde rapporten of wetenschappelijke artikels is neergeschreven, dat het ook onmiddellijk kan doorstromen op de werkvloer. Hoe wilt u nieuwe kennis die er is, laten doorstromen op de werkvloer, zodat er daar ook ten volle gebruik van kan worden gemaakt?
Minister Weyts heeft het woord.
Mevrouw Vandromme, u had het over ouderlijke betrokkenheid. Ik heb het liever over ouderlijke verantwoordelijkheid, wat we veel meer moeten laten spelen, ook in het basis- en het kleuteronderwijs. Bijvoorbeeld de zindelijkheid van de kinderen wordt een steeds groter wordend probleem.
Het rapport, dat hier de aanleiding vormde tot de vraagstelling, bevat een interessante suggestie, ook voor onze werkgroep leerachterstand. Maar ook met betrekking tot de evaluatie. In Vlaanderen is er in sommige hoofden wel enige schroom geslopen om dat instrument te gebruiken. Bijvoorbeeld bij herexamens heb je dat ook. Daarom is het zinvol dat we de scholen wetenschappelijk onderbouwde richtlijnen kunnen aanbieden. Daarom ook maakt het deel uit van onze oproep in het kader van het onderwijskundig praktijk- en beleidsgericht wetenschappelijk onderzoek. We kunnen dat gebruiken, omdat er in die call wel wat projecten zitten die zich heel specifiek richten op de evaluatie.
We hebben ook een call gedaan waarmee we de lerarenopleiding willen versterken. Een element daarin is de omgang met diversiteit. Als u mij nu vraagt wat ik heel specifiek ga doen om de vervrouwelijking van het beroep wat tegen te gaan, dan antwoord ik dat we inzetten op het aantrekkelijker maken van de job voor iedereen, zelfs voor mannen! We moeten er in eerste instantie in slagen om het lerarentekort aan te pakken door onder andere het aantrekkelijker maken van de job, minder administratieve last en zorgen voor zijinstroom vanuit de private sector, maar evenzeer door het versterken van de lerarenopleiding en ten slotte door middel van een communicatiecampagne waarbij we mogelijk ons meer trachten te richten op een mannelijke doelgroep, waarbij we de geneugten van het lerarenambt wat extra kunnen belichten.
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, dank u voor uw bijkomende antwoord. Ik weet dat het niet zo evident is om daar allemaal antwoorden op te bieden. Ik hoop dat we een aantal inzichten kunnen meenemen uit dit rapport, want dat kan voor leerkrachten en leerlingen toch nut opleveren.
Ik hoop ook dat we, zoals ook mevrouw Vandromme heeft aangeraakt, die groepen kunnen mengen. Als je twee klassen van een vierde jaar maakt met een zelfde studierichting, dan moet je die klassen wat evenwichtig maken. De ene klas mag niet bestaan uit allemaal sterke leerlingen en de andere uit allemaal zwakkere leerlingen. De sterke kunnen de zwakkere meetrekken. Dat is nogal logisch. Maar het behoort tot de vrijheid van scholen om dat zelf te doen.
We kunnen ook niet alles in een vraag steken. Het was een uitgebreid rapport en ik vond dat de vraag al erg lang was.
Minister, ik druk ten slotte de hoop uit dat we in het derde trimester aan de leerlingen een beetje perspectief kunnen geven, dat zij toch nog eens samen een uitstapje kunnen doen of een activiteit kunnen hebben, een sportdag of wat dan ook. Dit is het hele jaar door hetzelfde. Dat is op den duur deprimerend. Ik hoop dat u toch nog hard zult werken en zult aandringen bij de virologen om daar werk van te maken en de scholieren wat te gunnen. Met uitstapjes heb ik het niet alleen over plezierreisjes. Dat kadert in de lessen. Dat zijn toch de leuke momenten waarop je als klastitularis de klas eens op een andere manier leert kennen.
Minister, u zult daarnaast nog wel werk hebben want ik zie net dat het katholiek onderwijs helaas naar het Grondwettelijk Hof is getrokken en dat we dus nog een juridisch gevecht erbovenop zullen krijgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.