Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Brouns heeft het woord.
Ik heb er in deze commissie al verschillende keren de aandacht op gevestigd om de positie van lokale besturen te versterken in de strijd tegen de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Ik heb daarover een conceptnota ingediend. We pleiten voor een dubbelstrategie, waarin de strafrechtelijke en bestuurlijke aanpak complementair zijn en elkaar aanvullen. Bij die bestuurlijke aanpak kunnen en moeten de lokale besturen een cruciale rol spelen.
Ik verwijs hierbij naar de recente alarmerende uitspraken in het programma Strafrechters, die werden overgenomen in het Belang van Limburg. Limburg wordt aangeduid als een draaischijf van drugscriminaliteit … (Het geluid valt weg.) … nu gaat het ook over drugslabo’s. De rechters in kwestie geven aan dat ze er tot voor enkele jaren als het ware niet mee werden geconfronteerd en er nu om de paar maanden verschillende hebben. Om maar aan te geven hoe groot het probleem in onze contreien is. Trouwens, dat is niet alleen zo in onze contreien, Nederland heeft dat al vaker onderzocht. In 2014 werd 16 miljard euro vanuit dat milieu witgewassen.
In de conceptnota gaat het ook over de enorme hoeveelheid geld die in het circuit omgaat. De criminele milieus proberen in de legale bovenwereld geld legaal wit te wassen en zich zo in te bedden in zeer kwetsbare sectoren. Dat blijkt uit Nederlandse ondermijningsbeelden.
Dit legt een zware verantwoordelijkheid bij de lokale besturen en vereist een goed wettelijk en decretaal kader om daarmee aan de slag te gaan. De informatie-uitwisseling moet het uiteindelijke doel zijn van … (onverstaanbaar) … openbare besturen.
Ondanks het voorlopig ontbreken van een wettelijk en decretaal kader zitten de lokale besturen niet stil. Ze hebben verschillende initiatieven ontwikkeld in de strijd daartegen, zeker in de grensregio omdat ze daar frequenter worden geconfronteerd met de grensoverschrijdende georganiseerde misdaad. Dat heet het ‘waterbedeffect’: doordat de Nederlandse overheid veel zwaarder investeert in de strijd tegen de georganiseerde misdaad, duwt dat de criminelen als het ware de grens over.
Minister, we waarderen het dan ook dat u inspanningen levert om een beleid uit te stippelen rond de bestuurlijke aanpak van de georganiseerde misdaad. Zo hebt u in antwoord op mijn vraag om uitleg op 12 januari gesteld dat u in die week een visienota zou overmaken aan de werkgroep bestuurlijke handhaving met het oog op de verdere afwerking van het zogenaamde DIOB-decreet (Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen). U hebt ook samenwerkingsakkoorden in het vooruitzicht gesteld voor een vlotte uitwisseling van relevante informatie tussen de lokale besturen onderling, tussen de bestuurlijke en de gerechtelijke overheden en diensten, en tussen de relevante private actoren en de bestuurlijke overheden.
Het is ook heel belangrijk dat een kruispuntbank voor handhaving wordt opgericht. Dat zijn allemaal heel waardevolle initiatieven.
Minister, u hebt in uw beleidsnota ook aandacht voor het grensfenomeen. In Nederland zijn er tien Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s), de tegenhangers van de drie Arrondissementele Informatie- en Expertise Centra (ARIEC’s) die we hier hebben. Om het Vlaams beleid te versterken, is het cruciaal dat we rekening houden met de grensoverschrijdende samenwerkingen tussen de verschillende instanties.
Welke actoren zijn betrokken bij de opmaak van de visienota betreffende de aanpak van de georganiseerde misdaad? Welke stakeholders zijn geraadpleegd? Wat zijn de belangrijkste bekommernissen van de werkgroep bestuurlijke handhaving ter bestrijding van georganiseerde misdaad en van de stakeholders die in de visienota zijn opgenomen? Wat is de stand van zaken in verband met de verschillende samenwerkingsprotocollen die moeten worden afgesloten, in het bijzonder met de federale inspectiediensten, om tot een optimale gegevensuitwisseling te komen? Hoe zult u de grensoverschrijdende samenwerking met Nederland ook juridisch vormgeven, rekening houdend met het feit dat Nederland een eigen specifiek wettelijk kader heeft waarin, bijvoorbeeld, de RIEC’s een belangrijke ondersteunende rol hebben?
Minister Demir heeft het woord.
Mijnheer Brouns, ik dank u voor uw betrokkenheid en uw input als burgemeester van een grensgemeente. Ik ben u daar zeer dankbaar voor.
Mijn administratie heeft de visienota voorbereid. De visienota is voorgelegd aan de werkgroep bestuurlijke handhaving ter bestrijding van georganiseerde misdaad. Deze werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van mijn kabinet, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), het ARIEC Limburg, het ARIEC Antwerpen, de stad Antwerpen, het Euregionaal Informatie- en Expertise Centrum (EURIEC), het openbaar ministerie en professor Van Daele van de KU Leuven, die u allicht kent. Zij hebben hun opmerkingen over de visienota bezorgd. Die opmerkingen worden nu in een aangepast document en in een ontwerp van decreet verwerkt. Daarna zal de werkgroep nogmaals door de tekst gaan.
Ik denk dat de bekommernissen u bekend zijn. De insteek en de opmerkingen van de werkgroep zijn natuurlijk vooral op de eigen praktijkervaringen gebaseerd. De leden zoeken vooral oplossingen voor de juridische en praktische problemen die ze op het terrein ondervinden.
De Vlaamse en federale bevoegdheden zijn natuurlijk een zorgenkind. Aangezien dit vooral een federale bevoegdheid is, kunnen we vanuit Vlaanderen geen totaaloplossing voor grote delen van het beleid inzake de openbare veiligheid bieden. Wat de openbare orde en veiligheid betreft, is Vlaanderen veeleer beperkt bevoegd. Vlaanderen heeft veeleer ondersteunende bevoegdheden, zoals schorsingen, intrekkingen en weigeringen.
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving met betrekking tot vergunningen, subsidies, concessies en dergelijke die onder de exclusieve Vlaamse bevoegdheden vallen, kan de federale overheid niet optreden en geen regeling voor de DIOB uitwerken. Enkel de Vlaamse overheid kan dat.
Wat de zuiver gemeentelijke vergunningsstelsels betreft, kan de Vlaamse overheid een regeling maken voor alle informatie die op het niveau van de Vlaamse overheid wordt verzameld. De Vlaamse overheid kan opleggen welke Vlaamse diensten informatie moeten delen, wie toegang tot deze informatie krijgt, wie deze informatie mag verwerken en dergelijke. Hierbij moet uiteraard rekening worden gehouden met de privacywetgeving en met de General Data Protection Regulation (GDPR).
De Vlaamse overheid kan met een decreet ook bepalen welke onderdelen van de Vlaamse overheid informatie van andere overheden mogen verwerken. De Vlaamse overheid kan echter niet door middel van een decreet bepalen dat ze toegang tot de federale politionele, gerechtelijke of fiscale informatie moet krijgen, dat andere overheden informatie moeten verstrekken of wat de modaliteiten voor het verstrekken van die informatie zijn. Dat kunnen alleen die andere overheden door middel van een wet of een decreet doen.
Het is dan ook duidelijk dat de hele problematiek betreffende de bestuurlijke handhaving van georganiseerde criminaliteit en de informatiedeling die daarvoor noodzakelijk is, niet op een bestuursniveau kan worden opgelost. Elk bestuursniveau zal binnen de eigen bevoegdheden een regeling moeten uitwerken.
Een integriteitsbeoordeling louter op basis van Vlaamse informatie zal dus zeer onvolledig zijn. Ook een integriteitsbeoordeling op basis van louter federale informatie zal de nodige hiaten vertonen. De algemene conclusie van de werkgroep is dan ook dat het systeem staat of valt met een goede informatiedeling tussen de verschillende niveaus en dat hiervoor de nodige samenwerkingsakkoorden en protocollen moeten worden afgesloten. Ik denk dat dat heel logisch is en dat dat de voornaamste conclusie is van de werkgroep. Er moeten goede protocollen en samenwerkingsakkoorden zijn zodat beide niveaus elkaar voldoende informeren.
Momenteel wordt onderzocht met welke diensten er allemaal informatie moet worden uitgewisseld. Er wordt bijvoorbeeld gedacht aan de geïntegreerde politie, het Centraal Strafregister, het European Criminal Records Information System (ECRIS), de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI), de Algemene Administratie van de Fiscaliteit, de Bijzondere Belastinginspectie (BBI) en de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen van de FOD Financiën, de verschillende sociale inspectiediensten, de economische inspectie, de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ), het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen (FAVV) en het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG), en misschien ook nog andere.
Die oefening zijn we aan het maken. Het is jammer dat die nooit in het verleden is gemaakt, maar ik denk dat we zo volledig mogelijk moeten zijn. Het is de bedoeling om de volgende maanden met al deze diensten de nodige gesprekken aan te knopen met het oog op het afsluiten van de nodige protocollen en/of de bevoegde overheden ertoe aan te zetten om de nodige regelgeving te ontwikkelen. Zoals u hoort, gaat het om heel veel diensten, waardoor dit een werk van lange adem wordt. Het zal de nodige tijd in beslag nemen. Ik denk wel dat we zo volledig en zo goed mogelijk, ook op juridisch vlak, moeten werken.
De grensoverschrijdende samenwerking met Nederland zal inderdaad via een verdrag geregeld moeten worden, met dien verstande dat Vlaanderen natuurlijk enkel voor de eigen bevoegdheden een verdrag kan afsluiten en dus niet bevoegd is voor het uitwisselen van gerechtelijke informatie. De informatie waarover Vlaanderen beschikt, situeert zich dan ook voornamelijk op het bestuurlijke niveau. Daarvoor staat mijn kabinet reeds in contact met het Nederlandse Bureau Bibob (bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur). Een grondige uitwisseling van informatie tussen dat Bureau Bibob en het DIOB-bureau kan pas als er een decretale regeling is.
De heer Brouns heeft het woord.
Ik denk dat u dat heel goed geschetst hebt, minister. Als ik het zo lees, is de wettelijke context federaal én Vlaams. Dan is de eerste belangrijke vraag in welke mate we nu mee zijn met wat de federale collega’s aan het ontwikkelen zijn. U weet ongetwijfeld dat er in juni 2020 een wetsvoorstel werd ingediend dat de meet niet gehaald heeft. Het bevatte nochtans allemaal goede intenties, eigenlijk dezelfde als die welke wij nu hier in de visienota in Vlaanderen hebben opgenomen.
U zegt terecht dat we om de bevoegdheidskwestie te respecteren met het Vlaamse en het federale luik rekening moeten houden om tot een optimale beoordeling van dossiers te komen. Ik geef het concrete voorbeeld dat een lokaal bestuur een kwaliteitsonderzoek in het kader van een bestuurshandeling, van een vergunning vraagt. Dan is het inderdaad wel zo dat men moet kunnen nagaan of die bestuurshandeling wordt gebruikt voor criminele doeleinden en wat de politionele strafrechtelijke info is. Ik stel me gewoon de vraag of we het best een federale DIOB maken, waar we de Vlaamse info aan vasthangen, of een Vlaamse DIOB. De twee naast elkaar lijkt me niet echt optimaal. Wat is uw visie daarop? Is daarover al overleg geweest? We zijn op het Vlaamse niveau natuurlijk heel hard aan het werken en we willen niet wachten op de federale collega’s, gelet op het feit dat het voorstel daar in de vorige legislatuur gestrand is. Dat begrijp ik, maar intussen is dat in het federale regeerakkoord en in de beleidsbrieven opnieuw opgenomen, en heeft men daar de trein opnieuw op de rails gezet.
Dus, hoe zit het met de afstemming tussen een Vlaamse DIOB versus een federale DIOB?
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Zoals de heer Brouns terecht opmerkt, vormt het witwassen van drugsgelden een zeer ernstige bedreiging voor onze Vlaamse maatschappij, waartegen niet alleen het federale niveau maar ook de Vlaamse overheid absoluut moet optreden. In die optiek kijken we uit naar welke oplossingen het op stapel staande DIOB-decreet hiervoor aan de Vlaamse lokale besturen en de administratie zal aanreiken. We mogen niet uit het oog verliezen – dat is een van de belangrijke aandachtspunten – dat in deze criminele circuits duizelingwekkende geldsommen omgaan en dat omkooppraktijken jammer genoeg niet ondenkbaar zijn.
Minister, worden er maatregelen en middelen in het DIOB-decreet of via een andere weg ter beschikking gesteld om de integriteit te monitoren van de Vlaamse bestuursorganen die gelast worden met de strijd tegen georganiseerde en ondermijnende misdaad om, waar nodig, snel en efficiënt te kunnen ingrijpen indien er op dit punt iets misloopt?
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord. Het is inderdaad duidelijk dat samenwerking op de verschillende niveaus van heel groot belang is. De diensten die nu al samenwerken met betrekking tot de criminele netwerken, moeten de nodige basis krijgen om op een gemakkelijke manier informatie met elkaar uit te wisselen, zodat het ook in de praktijk een verbetering is om efficiënt te werken.
Er is terecht gewezen op het feit dat er verschuivingen zijn door de aanpak in onze buurlanden. Nederland heeft al een bepaalde wetgeving om hier beter op in te spelen. Het verdrag tussen Nederland en Vlaanderen is wel degelijk van groot belang. Moet een dergelijk verdrag ook gesloten worden met Frankrijk of kijkt u enkel naar Nederland op dit moment?
Minister Demir heeft het woord.
We hebben een bevraging bij onze eigen inspectiediensten gedaan om in te schatten hoe er samengewerkt wordt op de verschillende niveaus. Daaruit is gebleken dat er op basis van bepaalde dossiers wel al wordt samengewerkt, maar dat het niet structureel gebeurt. De informatie stroomt ook niet altijd door. Het gebeurt op basis van een bepaalde actie of een bepaald dossier, maar dus niet structureel. Dat is uit de bevraging naar voren gekomen.
We hebben contact gehad met de federale ministers Van Quickenborne en Verlinden. Die gesprekken lopen voort. We zullen klaar zijn met ons decreet. Dan is af te wachten, mijnheer Brouns, hoe we dat verder zullen aanpakken: interfederaal, ieder voor zich, via samenwerkingsakkoorden enzovoort. Dat moet nog goed worden doorgesproken met de federale collega's. Voor mij is het belangrijkste dat het werk op het terrein wordt vergemakkelijkt. Dat is voor mij essentieel als uitgangspunt. Aan de hand van dat uitgangspunt zullen we met de ministers bevoegd op het federale niveau bekijken wat het beste is.
Mevrouw Blancquaert, zodra alles klaar is, zal er gekeken moeten worden naar middelen. Dat is de logica zelve. Op dit moment zijn we nog bezig met de juridische tekst. Daarna komt daar een kostenplaatje bij.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, alles wat u hebt geantwoord, ligt in de lijn van onze visie.
Ik wil tot slot nog drie punten aanhalen.
Ik stel me inderdaad in de positie van de lokale besturen, die mee de strijd aangaan tegen de georganiseerde criminaliteit. Het moet voor hen eenduidig en eenvoudig zijn. Het is volgens mij niet logisch dat we daar dan een Vlaams en een federaal … (onverstaanbaar) … hebben, en ik denk dat we daar toch moeten kijken naar een zo efficiënt mogelijke structuur, om die integriteitsbeoordeling zo efficiënt mogelijk te kunnen doen. De kruispuntbank is dan alvast een goed idee, waarbij je verschillende databanken kan koppelen. Dat is punt een: een zeer goede afstemming met de federale collega’s om te komen tot de meest performante structuur, die tot doel heeft de lokale besturen daarin te ondersteunen.
Dat is mijn tweede punt: ik denk dat ondersteuning van de lokale besturen cruciaal is. Enerzijds via de ARIEC’s, waar ik ervan uitga dat u daar ook pleitbezorger blijft om die verder uit te rollen naar het voorbeeld van Nederland: per provincie minimaal één. Waarom lokale besturen ondersteunen? Omdat zij ook voelsprieten moeten leren te ontwikkelen: bij welke bestuurshandelingen en wanneer zul je die moraliteitsvraagstukken mogen en kunnen stellen? Het kwam ook aan bod in uw antwoord, bij het voorstel van het interventieplatform, dat men de lokale besturen daarbij maximaal moet ondersteunen, dat men dan lokaal de reflex moet hebben om met dergelijk beleid bezig te zijn.
Ten derde, tot slot, lijkt me ook de koppeling met de Nederlandse data, en het wettelijke kader daarrond, cruciaal. Nederland neemt bestuurlijke maatregelen ten aanzien van personen en bedrijven die de grens oversteken met dezelfde malafide intenties. Het is cruciaal dat die data en info vanuit Nederland, maar ook alle andere omliggende landen – zoals collega De Vreese heeft aangehaald – gedeeld worden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.