Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Nieuwe en experimentele woonvormen zitten in de lift, denk maar aan cohousing, tiny houses, kangoeroewoningen enzovoort. Wat ik vandaag wil bespreken, moet men niet zozeer catalogeren onder een woonvorm maar wel onder een organisatievorm van wonen, een woonmodel.
Een woonmodel dat nog niet zoveel bekendheid geniet in Vlaanderen, is het model van coöperatief wonen. Een coöperatie kan ergens tussen kopen en huren gesitueerd worden. In de meest pure versie van een wooncoöperatie gaat het over bewoners die zich verenigen om hun woonwens samen waar te maken.
Zij verwerven een aandeel binnen de coöperatie, worden zo mede-eigenaar van de coöperatieve vennootschap en krijgen in ruil een woonrecht. Met de aandelen wordt de coöperatieve vennootschap eigenaar van het volledige gebouw, zowel van de woningen als van de gemeenschappelijke delen.
Coöperatief wonen heeft tal van voordelen. Enerzijds leidt het tot een goede betaalbaarheid van wonen, anderzijds ligt de woonkwaliteit hoog. Verder zijn woonmobiliteit en flexibiliteit troeven, want wanneer er binnen de coöperatieve een voldoende groot aanbod aan beschikbare wooneenheden is, kan men relatief flexibel verhuizen naar een meer geschikte woning, als de gezinssituatie of de zorgnood bijvoorbeeld verandert. Zo is het model ook ideaal voor starters op de woonmarkt. Het coöperatieve woonmodel kan ook een antwoord bieden op de versnipperingen van eigendommen, percelen en woningen en het leidt vaak tot kleinschaliger wonen.
Minister, in Zwitserland kent dit model al een grote uitrol, met de bakermat in Zürich, waar coöperatieve huurwoningen al meer dan 20 procent van het totale woningaanbod uitmaken. In Vlaanderen echter zijn wooncoöperaties voorlopig nog schaars. Voorbeelden zijn Oak Tree Projects en Collectief Goed. Zij realiseren sinds kort kwalitatieve en betaalbare woningen voor een divers publiek van cohousinggroepen, mensen met een beperking tot lagere inkomensgroepen. Maar er is nog heel veel potentieel, er zijn nog heel veel mogelijkheden voor een verdere uitrol. De beperkte kennis over wooncoöperaties vormt allicht een belangrijke verklaring voor het uitblijven van stimuli vanuit de overheid om deze toekomstgerichte woonvorm weer te faciliteren.
Ook in Vlaanderen worden die coöperaties geïntroduceerd. Deze week nog werd er een oproep gelanceerd vanuit de Vlaamse overheid van het Departement Omgeving, agentschap Wonen-Vlaanderen om vijf pilootprojecten te gaan begeleiden. Dit betreft een leertraject om wooncoöperaties op de kaart te zetten bij lokale besturen.
Minister, daarom heb ik volgende vragen. Hoe staat u tegenover het model van het coöperatief wonen? Ziet u hier een belangrijke meerwaarde in om de druk op de huurmarkt toekomstgericht te verminderen? Welke knelpunten ziet u in de bestaande woonwetgeving? Wat is de timing van de uitrol van de pilootprojecten? Wanneer kunnen we daar volgens u een evaluatie voorzien? Voorziet u stimuli voor steden en gemeenten voor het reserveren van gronden of panden voor wooncoöperaties of wacht u op de evaluaties van de pilootprojecten?
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u, mevrouw De Vroe, voor uw vragen.
Wat betreft uw eerste vraag: zoals u weet uit eerdere antwoorden op recente vragen inzake nieuwe woonvormen, willen we deze legislatuur vooral inzetten op het creëren van de juiste randvoorwaarden om het aanbod aan nieuwe woonvormen te verhogen en die vernieuwingen te faciliteren. Ik denk dat dat een algemene oefening is die we bij de Vlaamse overheid doen om nieuwe experimentele vormen – van wonen, innovatie, ruimtelijke ordening of wat dan ook, mevrouw Demir is er ook mee bezig – allemaal wat eenvoudiger te maken, om er een beetje een proefwetgeving op los te laten. Deze oefening wordt op een gestructureerde en gefaseerde wijze aangepakt. Ik kan bevestigen dat het coöperatief woonmodel in dit lopende onderzoek mee bestudeerd wordt. Het betreft een interessant type gebruiksrecht dat vandaag de dag slechts een beperkt aantal voorbeelden kent in Vlaanderen. Vorig jaar verscheen hierover ook de publicatie van Cera ‘Coöperatief wonen in Vlaanderen’, waarin de toepassingsmogelijkheden, de haalbaarheid en de meerwaarde van het coöperatieve ondernemingsmodel binnen de sector Wonen werd onderzocht.
Wat uw tweede vraag betreft: de meerwaarde van dit model kan erin bestaan dat er een alternatief geboden wordt op de woningmarkt, naast de klassiek gekende gebruiksrechten huur en koop. Voorbeelden uit het buitenland – u verwijst er zelf naar: Zwitserland en Duitsland – tonen aan dat wooncoöperaties succesvol kunnen zijn in het verhogen van een betaalbaar en kwalitatief woonaanbod.
Met de vermelde oproep naar pilootprojecten wil ik samen met mijn collega Demir vanuit de Vlaamse overheid dit minder gekende woonmodel op de kaart zetten bij lokale besturen, professionals en burgers.
Een belangrijke doelstelling van dit initiatief is om de opgebouwde ervaringen en inzichten uit de pilootprojecten ook actief te verspreiden naar geïnteresseerden. De effecten van dit model op de huurmarkt zullen pas op langere termijn zichtbaar worden, vermits het voorlopig nog een niche betreft. Er is daarom nood aan meer goede voorbeeldprojecten.
Wat uw derde vraag betreft: de knelpunten in de bestaande woonwetgeving worden momenteel onderzocht in het lopend traject dat ik beschreef in mijn antwoord op vraag 1. Ik kan hier dus nog niet op vooruitlopen. Dat is nog onderwerp van onderzoek.
Wat uw vierde vraag betreft: momenteel is er een oproep gelanceerd om een externe coördinator aan te stellen voor de begeleiding van dit leertraject. De oproep naar lokale besturen om geschikte locaties voor te stellen, zal wellicht in het najaar gelanceerd worden. Het hele traject zal drieënhalf jaar duren. Elk van de vijf pilootprojecten zal een begeleiding op maat krijgen, afhankelijk van de concrete noden. De evaluatie zal ten vroegste vanaf 2025 kunnen plaatsvinden.
Wat uw vijfde vraag betreft: de beslissing om stimuli aan te bieden aan steden en gemeenten die daar een actieve rol in willen spelen door gronden en panden te reserveren voor deze coöperatieve woonprojecten, lijkt me op dit moment voorbarig, gelet op de pilootprojecten die nog moeten worden opgestart. Maar ik ga eerlijk en rechtuit zijn: als de vraag is om financiële stimuli te voorzien, dan ben ik eerder geneigd om te zeggen dat we daar momenteel niet aan denken. Ik denk dat we geen ruimte hebben om daar subsidies of wat dan ook voor vrij te maken. Dat is op dit moment niet aan de orde. Andere stimuli, qua wetgeving en dergelijke, gaan we moeten bekijken, zodra de evaluatie gemaakt is. Daar zijn wel mogelijkheden toe, maar in elk geval niet financieel.
Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Dank u, minister, voor de reactie op mijn vragen.
Ik vind het vooral belangrijk dat die vorm, dat nieuwe woonmodel, meer bekend wordt. In Vlaanderen is dat eigenlijk een totaal onbekend woonmodel. U haalt het zelf ook aan: het is maar voor een beperkte niche en het is belangrijk dat er meer goede voorbeelden komen, zodat mensen er kennis van kunnen nemen en zodat het meer ingeburgerd raakt. Ik denk toch wel dat dat ook zijn troeven zou kunnen hebben in onze woningmarkt. Wat het effectief zal worden, dat moet de toekomst uitwijzen; daar kunnen we inderdaad moeilijk op vooruitlopen. Maar we zien dat dat in andere landen, zoals Duitsland en Zwitserland, wel positief evolueert.
Ik vind het goed dat de oproep voor die vijf pilootprojecten gelanceerd is. We zullen daaruit kunnen leren. Ik heb kennisgenomen van die timing van drieënhalf jaar en ik kijk uiteraard uit naar hoe dit toekomstgericht geëvalueerd zal worden.
Mijn vraag naar stimuli, minister, was niet zozeer een vraag naar financiële stimuli, maar wel een vraag om lokale besturen mee te betrekken in het traject en de evaluaties en mee te stimuleren om hun kennis te laten maken met dit woonmodel. Uit onderzoek van Cera blijkt dat lokale besturen een belangrijke stimulerende rol kunnen spelen bij het opzetten van coöperatieve woonprojecten, onder meer door het aanduiden of ter beschikking stellen van bepaalde gronden en/of panden. Ik denk dat het belangrijk is om hen daar ook over te informeren. Uiteraard is de lokale autonomie belangrijk.
Maar de bedoeling van deze vraag was vooral om dit woonmodel meer onder de aandacht te brengen. Ik kijk uiteraard uit naar de pilootprojecten en de verdere evaluatie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.