Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Meremans heeft het woord.
Tot voor kort konden artistieke en kunst-technische begeleiders van een regeling gebruikmaken waarmee ze tot 6340 euro onbelast konden bijklussen in vrijwilligersverenigingen. Dat gaat bijvoorbeeld om een dirigent van een amateurorkest of een regisseur van een amateurtheater. Die konden van die maatregel genieten wanneer die bijverdienste niet de hoofdzakelijke beroepswerkzaamheid van de persoon omvatte.
Het Grondwettelijk Hof heeft dat vernietigd en gezegd dat dat niet kan. Je mag geen onderscheid maken tussen het uitbetalen van een zelfstandige, een verenigingswerker of een werknemer. Eenzelfde vergoeding moet op eenzelfde manier belast worden.
Voor de sportsector, die het sterkst vertegenwoordigd is in het verenigingswerk, werd er een noodoplossing uitgewerkt. De vereniging betaalt 10 procent bijdrage op elke vergoeding die ze uitbetaalt aan een trainer, een coach, een begeleider, en vervolgens betaalt die trainer, coach, begeleider nog eens 10 procent solidariteitsbijdrage op de vergoeding die die ontvangt. Voor die vergoeding moet je dus tweemaal afdragen.
Federaal minister van Sociale Zaken, mijnheer Vandenbroucke, zou nu de sociaal-culturele sector zo snel mogelijk ook in die regeling willen inschuiven. Dat zou inhouden dat, naast de sportsector, nu ook die sector financieel zwaardere lasten zal dragen dan bijvoorbeeld de deeleconomie, dat terwijl de activiteiten in die sectoren niet in concurrentie komen met de reguliere economie.
We moeten er ons ook van bewust zijn dat veel van die mensen die in die verenigingen een betaalde functie opnemen, vaak ook in hun professionele leven met hetzelfde bezig zijn. Ik geef het voorbeeld van dirigenten van amateurorkesten die meestal ook professioneel werkzaam zijn, hetzij als muzikant hetzij als dirigent. De fiscale structuur waarin die mensen zitten, zou het best efficiënter gemaakt worden, niet complexer. Dit is de vrees die ik een beetje heb: een extra nieuwe regeling, zoals minister Vandenbroucke oppert, draagt die bij aan een efficiëntere fiscale structuur? Daarnaast is er ook de weg van statuten voor kunstenaars en kunstwerkers. Dat is een andere weg, maar die kan ook wel interfereren.
Daarom heb ik de volgende vragen aan de minister-president. Heeft minister Vandenbroucke al met u contact opgenomen om die nieuwe regeling uit te werken? Zo ja, wat is de stand van zaken?
In hoeverre doorkruist de voorgenomen regeling van minister Vandenbroucke de broodnodige oefening voor het scheppen van duidelijke statuten in de cultuursector?
Is een algemene regeling voor gelegenheidswerk hier geen interessante mogelijkheid? Daarmee bedoel ik een algemene regeling voor gelegenheidswerk. Die kan dan complementair zijn aan het nodige werk rond statuten voor kunstenaars en kunstwerkers.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijnheer Meremans, dank u voor die goede vraag, waarbij we toch even van naderbij moeten stilstaan.
Eerst en vooral wil ik even ingaan op het voornemen van minister Vandenbroucke om naar analogie met de sportsector ook voor de amateurkunsten- en socio-culturele sector een regeling te treffen. Ik hoop dat hij dat voornemen zeker waarmaakt, want dat is belangrijk. Tot op heden is er vanuit zijn kabinet alleszins nog geen initiatief genomen om daarover in overleg te treden met de deelstaten. Er is wel overleg over het statuut voor cultuurwerkers, dat staat vandaag ook geagendeerd op de interministeriële conferentie deze namiddag. De wet op het verenigingswerk is alleszins één van de drie initiatieven waar de federale overheid aan werkt.
U lijkt de vrees te hebben dat die drie initiatieven misschien elkaar zullen doorkruisen. Ik denk niet dat dat zo zal zijn.
Een eerste initiatief is de noodoplossing, waar u ook naar verwijst, voor de sectoren van het sociaal-cultureel volwassenenwerk en de amateurkunsten, analoog met die van de sportsector. Het gaat hier om een tijdelijke noodoplossing voor een periode van één jaar, volledig analoog met de sportsector, in afwachting van een structurele, duurzame oplossing. En dat is het tweede initiatief: het overleg over een structurele, duurzame oplossing voor wat men eerder als verenigingswerk had willen regelen. Voor de sectoren van het sociaal-cultureel volwassenenwerk en de amateurkunsten is het goed dat er een noodoplossing wordt uitgedacht en ondertussen ook een oplossing op langere termijn wordt ontwikkeld.
Een derde initiatief heeft te maken met het herbekijken van het kunstenaarsstatuut. Dat statuut heeft een andere doelgroep en draagwijdte dan het vernietigde verenigingswerk.
Die drie zaken doorkruisen elkaar dus niet noodzakelijkerwijs. Het ene is een tijdelijke noodoplossing op korte termijn om dan te werken aan een meer structurele oplossing, en het derde is het kunstenaarsstatuut.
Wat betreft een algemene regeling voor gelegenheidswerk, lijkt het in dit debat vooral de essentie om helderheid te scheppen over de verschillende statuten. Ik wil nog eens benadrukken: dat is een federale bevoegdheid. Een les die geleerd kan worden uit de vernietiging van het Grondwettelijk Hof is het gegeven dat het essentieel is om alle effecten op alle sectoren en statuten in beschouwing te nemen vooraleer een nieuwe regeling gelanceerd wordt en het niet als alleenstaande maatregel te nemen. Daarom lijkt het me nuttig om alle mogelijke oplossingen grondig te overwegen. We moeten vooral vermijden dat nieuwe statuten meer onduidelijkheid scheppen en in concurrentie treden met reguliere tewerkstellingen en een onbezoldigd statuut als vrijwilligerswerk.
Als een nieuw, vergelijkbaar statuut als het verenigingswerk toegelaten zou worden in de culturele sector, dan is het van wezenlijk belang om de toegelaten activiteiten, taken en functies duidelijk en precies te omschrijven. Daarbij moet onderzocht worden voor welke specifieke activiteiten het verenigingswerk een oplossing biedt ten aanzien van de huidige tewerkstellingssituatie en waar er al andere regelingen bestaan om mensen correct in te schakelen binnen verenigingen. De belangenbehartiger voor de sector heeft daar echter al goed werk verricht en aan mezelf, maar ik veronderstel aan velen onder jullie en ook aan de federale collega’s, al de nodige voorbereidingen bezorgd. Ik ga ervan uit dat die ook tot bij collega Vandenbroucke zijn geraakt. Ik zal daarover alleszins zelf ook contact opnemen met minister Vandenbroucke.
Als bevoegd minister voor het vrijwilligersbeleid wil ik hier ook nog even benadrukken dat het belangrijk is om voor die sectoren te vermijden dat het statuut vrijwilligerswerk verder uitgehold wordt, want dat is een zeer belangrijk en wezenlijk onderdeel van de cultuursector, zeker in het sociaal-cultureel werk en in de amateurkunsten.
De heer Meremans heeft het woord.
Dank u wel, minister, ook voor de helderheid, zodat het duidelijk is. Ik steun uiteraard dat voornemen, want het is inderdaad belangrijk. We hebben het hier vaak over de professionele kunsten, maar er zijn heel veel Vlamingen bezig met amateurkunsten, waarbij er dan ook een beroep wordt gedaan op mensen voor ondersteuning. Ik hoop dat die noodoplossing er snel kan komen – die is tijdelijk – en dat we dan kunnen gaan naar een regeling die definitief alles regelt.
Ik begrijp ook wel dat dit nodig is om te vermijden dat we weer in juridisch vaarwater terechtkomen en botsen met de Raad van State. We moeten hier toch wel op afzienbare termijn tot een regeling komen, dat is echt nodig.
De sportsector is vrij ruim en heeft veel meer vrijwilligers. De sociaal-culturele en amateurkunstensector bereikt echter ook heel veel Vlamingen. Het is echt nodig dat we ook voor hen zo snel mogelijk een oplossing kunnen bieden.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Voorzitter, inderdaad, het Grondwettelijk Hof heeft de wet van 18 juli 2018, een wet van de vorige legislatuur, de zogenaamde bijkluswet in de volksmond, vernietigd wegens – de minister-president gaf het aan – de zeer ongelijke behandeling die zou kunnen ontstaan tussen zelfstandige werknemers en ‘bijklussers’. Het is goed dat er een noodwet gemaakt is die garandeert dat er in de sportsector tot het einde van het jaar een oplossing is gevonden. Het zou zeer goed zijn dat dit ook zou kunnen voor de sociaal-culturele sector, zoals de heer Meremans aangeeft. Het is ook voor hen belangrijk om rechtszekerheid te vinden.
Nog deze week is er effectief overleg geweest tussen het kabinet-Vandenbroucke en de federatie, de Franstalige tegenhanger van de federatie en de verenigingen sociaal-cultureel werk. Dat is goed gelopen. Ik ga ervan uit, minister-president, dat minister Vandenbroucke contact zal nemen zodra men daar geland is. Dat neemt niet weg dat we tegelijkertijd, zoals u aangeeft, moeten zoeken naar een duurzame oplossing voor volgend jaar.
De heer Meremans ziet meer heil in een algemeen statuut, maar ik zou zeggen: laten we zo nauw mogelijk op maat van de sector, zo dicht mogelijk bij de noden van al die verschillende verenigingen, aansluiten. ‘One size fits all’ is goed als dat kan, maar ik zou eerder kiezen voor een aparte behandeling. Essentieel daarin is dat we rechtszekerheid krijgen en nog een tweede uitspraak van het Grondwettelijk Hof vermijden. Dat zou helemaal niet goed zijn voor de sector. We moeten dus streven naar rechtszekerheid.
Ik wou graag van u horen, minister-president, waar u het meeste heil in ziet: ‘one size fits all’ of heel specifieke regelgeving op maat? Wat is uw denkpiste?
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Het belangrijkste is om te bekijken wat de sociaal-culturele en de amateurkunstensector nodig hebben. De nieuwe wetgeving moet vooral de toets van het Grondwettelijk Hof doorstaan, zodat die niet opnieuw vernietigd wordt. Ik vrees dat dit wel het geval zou kunnen zijn als we de vergoeding voor het verenigingswerk gelijkstellen met een onbelaste vrijwilligersvergoeding. Er is een duurzame oplossing op maat nodig, zoals mevrouw Segers zegt.
Het Grondwettelijk Hof heeft een heel duidelijk standpunt ingenomen, namelijk dat de inkomsten uit verenigingswerk geen onkostenvergoedingen zijn maar wel principieel belastbare inkomsten. Zowel de werknemer als de werkgever moet een billijke bijdrage betalen, zoals voor alle andere inkomsten uit arbeid.
Die tijdelijke wet voor de sportsector is inderdaad gemotiveerd vastgelegd op die 10 procent, omdat ze anders volledig belastbaar zouden zijn. Collega Meremans, laat ons daar de feiten wel scherp houden: het gaat hier niet over een dubbele afdracht voor eenzelfde vergoeding. Het alternatief is een volledig belastbare vergoeding. Laat ons de feiten scherp houden en denken aan die rechtszekerheid. We hebben wetgeving nodig die de toetsing kan doorstaan en we mogen geen onduidelijkheid scheppen voor de sectoren.
De heer Pelckmans heeft het woord.
Minister-president, dank u voor uw heel heldere antwoord. Het sluit inderdaad aan bij de behoeften en de appreciatie van de sector. Ook wij zijn eerder voorstander van een op de sector toegepaste regeling dan van een generieke regeling. Ik kijk wel uit naar hoe u daarover denkt.
In de marge hiervan wil ik aandacht vragen voor de statutenregeling in deze sector. Door de covidsituatie is het meer dan ooit duidelijk geworden dat die regeling ontzettend belangrijk is. We zijn daar nog nooit zo van doordrongen geweest als nu. U weet dat de Federale Regering deze ambitie heeft. Dat is een materie die Vlaanderen heel erg aanbelangt. Ik vraag mij echt wel af hoe u als minister-president en wij als Vlaanderen die discussie aangaan. Hoe zullen we daar gehoord worden? Welke stappen gaat u daar zetten? De discussie die woedt, moet nu eens kunnen landen. Die ambitie is er. Covid heeft bewezen dat de sector dat nodig heeft. Hoe zullen wij ons in dat project engageren?
Minister-president Jambon heeft het woord.
De ‘one size fits all’, sectorspecifiek? Ik ga daar een beetje een sibillijns antwoord op geven, maar ik meen het ook. Ik vind dat we zoveel mogelijk ‘one size fits all’ moeten doen, maar ook niet meer dan mogelijk is. Je moet een basis hebben die dezelfde is voor alle sectoren, en dan moet je daar sectorspecifieke dingen op zetten waar het noodzakelijk is. Ik ben niet per se gedreven door het verlangen om alles in één ding te gooien. Neen, doe gemeenschappelijk waar het zinvol is om dingen gemeenschappelijk te doen en bewaar, waar de sectoren van elkaar verschillen, de mogelijkheid om sectorspecifieke dingen erop toe te passen.
Mijnheer Pelckmans, wat het kunstenaarsstatuut betreft: deze namiddag komt de interministeriële conferentie (IMC) samen. Op de agenda staat ook het kunstenaarsstatuut en hoe de Federale Regering daarmee wil omgaan. Mijn opmerking straks zal zijn dat ik vind dat er te weinig inbreng is van de gemeenschappen. Ik zal er deze namiddag op aandringen dat de gemeenschappen van in het begin in dat traject worden meegenomen. We zullen straks de discussie horen. Mijn aanvoelen op basis van de voorbereidende documenten en de voorbereidende interkabinettenwerkgroepen (IKW’s) is dat onze inbreng pas in een veel latere fase … Ik ga dus wel deze namiddag proberen om dat te corrigeren: we worden van bij het begin bij dat traject betrokken.
De heer Meremans heeft het woord.
Collega’s, dank u voor jullie insteek. Ik begrijp ook de bezorgdheid die leeft. Mocht het in deze commissie louter onze bevoegdheid zijn, dan zou dit redelijk snel geregeld zijn. Maar in elk geval, of het nu sectorspecifiek of generiek is, daarvoor ben ik niet genoeg een expert. We moeten alleszins zien dat het juridisch haalbaar is. Dat moeten we zo snel mogelijk doen. Maar laat ons in deze commissie ons voornemen dat we daarop blijven hameren. Het is zoals de heer Pelckmans zegt: dit moet wel degelijk landen. We rekenen dan ook op de federale partners om dat te doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.