Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik heb een vraag over de opmaak van een plan-MER (milieueffectenrapport) bij het opmaken van de gemeentelijke ruimtelijke planning. Heel veel lokale besturen doen dat uiteraard, in het kader van de goede ruimtelijke ordening. Hier en daar is er wat onduidelijkheid over het al dan niet gebruikmaken van een plan-MER. Bij formele procedurestappen stellen veel lokale besturen vast dat het departement Omgeving steeds opnieuw adviseert om een plan-MER op te maken bij die plannen. Nochtans wordt in de Vlaamse Codex voor Ruimtelijke Ordening (VCRO) die verplichting op zich niet voorgeschreven. Bij een eerdere schriftelijke vraag die ik u heb gesteld, zei u dat dat geregeld is in het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. Alleen blijft het op het terrein voor wat verwarring zorgen en circuleert er wat tegenstrijdige informatie.
In uw antwoord op mijn schriftelijke vraag had u het ook over het tieringprincipe. Dat wil zeggen dat er een milieubeoordeling gebeurt in elke fase, een soort trechtering van de beleidsbeslissingen. Waarom wordt die vraag gesteld bij lokale besturen? Omdat het wordt aangevoeld als een planlast – dat is eerder ook al aan bod gekomen in deze commissie – maar ook omdat er een financiële last aan vasthangt. De kostprijs voor de opmaak van een plan-MER bedraagt al snel 75.000 tot 100.000 euro, boven op de kostprijs van reguliere delen van een ruimtelijk beleidsplan. Op die manier kan het totaalplaatje oplopen tot meer dan 200.000 euro, wat dus de drempel verhoogt om aan goede ruimtelijke ordening te doen en waardoor de meerwaarde van een plan-MER in vele gevallen door de betrokkenen in vraag wordt gesteld.
Momenteel is het plan-MER sterk aanbevolen bij een ruimtelijk beleidsplan. Kunt u uitdrukkelijker vermelden of verwoorden op welke manier dat een juridische basis vindt binnen de Vlaamse wetgeving, net zoals de ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening staan? Zou het niet beter zijn om vanuit de VCRO een duidelijker signaal te geven?
De kostprijs van de opmaak van een plan-MER is aanzienlijk en hangt ook samen met de vereisten die er aan worden gesteld. Op welke manier kunnen we dat kostenplaatje beperken? In de beleidsnota werd al aangekondigd dat er een modernisering en evaluatie zou komen van de milieueffectenrapportage. Kan in dit kader een kostenprijsreductie worden nagestreefd?
Het tieringprinicipe, minister, is niet zo evident voor vele gemeenten en steden. In de praktijk wil dat zeggen dat men een milieubeoordeling in elke fase moet uitvoeren: bij de opmaak van een ruimtelijk beleidsplan, bij de opmaak van een RUP en desgevallend ook nog eens bij de opmaak van een vergunning. Dit zorgt voor een cascade van planprocessen en bijbehorende kosten. Hebt u zicht op hoe andere Europese landen omgaan met deze verplichting? Misschien kunnen we door een vergelijking met andere landen leren op welke manier we dit op een efficiëntere manier kunnen organiseren? Voorziet u initiatieven om dat op die manier aan te pakken?
Minister Demir heeft het woord.
Ik herhaal dat er geen noodzaak is om bij de regeling omtrent beleidsplannen in de VCRO bijkomend in te schrijven of hiervoor al dan niet een plan-MER moet worden opgemaakt. De regelgeving is al complex genoeg en we zullen ze niet nog complexer maken. De regelgeving omtrent de opmaak van een plan-MER staat duidelijk vermeld in het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM). De regelgeving hier geldt voor alle plannen, desgevallend dus ook voor beleidsplannen.
De kostprijs van de opmaak van een plan-MER hangt in de eerste plaats af van de effecten die moeten worden beoordeeld, van de specifieke kenmerken van het plangebied en van de grootte van het voorgenomen plan. De kostprijs zal dus niet altijd gelijk zijn.
Ik heb al gezegd dat we bezig zijn met een modernisering van de MER. We werken in dat kader momenteel aan verschillende aspecten die de kostprijs kunnen verlagen. Het gaat dan om het beperken van de inhoudsafbakening, want niet ieder effect moet steeds worden onderzocht.
Tot slot wil ik erop wijzen dat de provincies via een gezamenlijk bestek de opmaak van een MER voor hun ruimtelijk beleidsplan hebben aangevat. Voor gemeenten zijn er zeker ook opportuniteiten om samen te werken en zo de kostprijs te drukken, dus ook intergemeentelijke beleidsplannen zijn een mogelijkheid.
De modernisering van de MER beoogt een maximale vereenvoudiging en waar mogelijk ook een versnelling. Tegelijk wordt er ingezet op een doorgedreven digitalisering. De modernisering van de MER heeft onder meer tot doel de procedure te faciliteren en ervoor te zorgen dat een bestuur een milieueffectenrapport als een echte meerwaarde ervaart in plaats van als een planlast.
Er loopt momenteel een uitgebreide studie om de aanpak en methodes uit te werken voor plan-MER's en ook MER’s voor regelgeving. Het tieringprincipe is hierin meegenomen, en er wordt een benchmark uitgevoerd over hoe omliggende lidstaten dit uitvoeren. De resultaten hiervan zullen tegen het einde van 2021 beschikbaar zijn en omgezet worden in een bruikbare aanpak.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Ik ben blij met het vooruitzicht dat er toch grondig wordt geëvalueerd en eventueel naar goede voorbeelden in het buitenland wordt gekeken. Ik ben eigenlijk nog maar heel weinig mensen tegengekomen die in onze milieueffectenrapportage en in de manier waarop we die in ons land toepassen echt een meerwaarde zien. De planlast wordt steeds vaker naar voren geschoven, en niet de echte meerwaarde. Ik stel de idee van een milieueffectenrapportage niet in vraag, maar wel de manier waarop we die in Vlaanderen organiseren. Er zijn zeker zaken die anders en beter kunnen.
Ik ben dus blij met uw evaluatiestudie, minister, maar op welke manier worden de mensen op het terrein daarbij betrokken? Deze vraag werd mij zowel vanuit de lokale besturen als vanuit de intercommunale samenwerkingsverbanden gesteld. Degene waar u naar verwijst als een oplossing voor lokale besturen, geven dus aan dat er nu een probleem is. Worden zij betrokken bij de evaluatiestudie en het eventueel opmaken van de beleidssuggesties die daaruit voortvloeien? Worden ook andere actoren, zowel milieuverenigingen als mensen uit het economische middenveld, betrokken bij de evaluatiestudie en de beleidssuggesties die daaruit zouden moeten voortvloeien, minister?
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Ik wil me even aansluiten bij de vraag die ik zeer relevant vind. Ik ben tevreden met uw antwoord, minister, en vooral met het gegeven dat er een benchmarkstudie zal worden uitgevoerd. Dat is heel interessant om te weten en ik ben zelf benieuwd naar de resultaten daarvan. Mijnheer Bothuyne, u zei net in uw repliek dat u nog maar weinig mensen bent tegengekomen die de meerwaarde van een MER waarderen. Misschien kan het helpen om in heel die studie, benchmarking en vergelijking ook eens de inspraakprocedures te onderzoeken bij die MER-plicht, plan-MER, screeningsnota en kennisgeving. Inhoudelijke planprocessen zijn één zaak, maar ook het voorleggen aan de bevolking en hun inspraak vinden we toch allemaal belangrijk. Ik denk dat we ervoor moeten zorgen dat het voor de mensen nog duidelijk of begrijpelijk is en dat ze ook het gevoel hebben dat hun inspraak nuttig is en wordt meegenomen. Ik ben ervan overtuigd dat dat wel de bedoeling is, maar als ik naar heel de nota kijk die bij de kennisgevingsnota voor het plan-MER van mijn provincie Vlaams-Brabant is meegegeven, dan moet ik toch zeggen dat het heel ingewikkeld is om dat te lezen. Iemand die helemaal niet met de materie bezig is en een opmerking in verband met het milieueffect wil maken, zal toch wel moeilijk zijn weg terugvinden in heel die procedure.
Wilt u in die benchmark het aspect van inspraak in en kennisgeving van de MER-procedures meenemen, minister?
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, niemand van u zal ontkennen wat de impact van de inrichting van onze omgeving heeft. We moeten de procedure zeker vereenvoudigen, vlotter en leesbaarder maken. Dat lijkt een zeer noodzakelijke en goede oefening te zijn, en wij vinden dat zeker belangrijk.
Minister, ik hoor dat u zoekt naar vereenvoudiging, versnelling en digitalisering. Een van de elementen die ik heb onthouden uit de artikelenreeks in De Standaard naar aanleiding van de megastallen, was de verwevenheid tussen degene die de inrichting plaatst en de studiebureaus die de MER’s opmaken. Denkt u er in uw benchmark en studie ook aan om die band volledig door te knippen en ervoor te zorgen dat de opmaak van een MER niet noodzakelijk in opdracht van een opdrachtgever gebeurt, maar via een tussenkanaal zodat de verwevenheid zeker is doorgeknipt? Het lijkt mij toch wel zeer essentieel dat we te maken hebben met een goed onafhankelijk MER dat een correcte inschatting van de impact van de nieuwe inrichting op de omgeving maakt. Zult u ook hiernaar onderzoek en benchmarking doen en aanpassingen proberen voor te stellen?
Minister Demir heeft het woord.
Dank u, collega’s, ik heb toffe departementen geërfd. Het MER is de afgelopen jaren nooit een groot probleem geweest, en nu is dat plots een heel groot probleem. Gelukkig had ik als minister vorig jaar aan de administratie al opdracht gegeven om hier nu eens echt werk van te maken.
Ik heb al die regels niet gemaakt in Vlaanderen. Ik zat hier zelfs niet, maar ik stel samen met u vast dat dat een MER-de is. Het zijn honderden pagina’s, bijna boeken, en er zijn studiebureaus waarvan je vaststelt dat ze overal opduiken. Ik denk dat het niet meer dan normaal is dat deze minister die op deze stoel zit de opdracht aan de administratie heeft gegeven om dit te onderzoeken. Ik zal uiteraard alle aspecten en alle onderdelen hiervan goed bekijken, maar er moet natuurlijk een goed evenwicht zijn. U weet ook dat we vanuit Europa verplicht zijn om een MER op te maken, maar de vraag is natuurlijk of in Vlaanderen de regulitis – het is niet normaal wat hier allemaal bestaat – ook bij het MER is toegeslagen. Dat is ook de reden waarom ik de opdracht heb gegeven. Wat Europa beoogde en wat we vandaag in Vlaanderen kennen, stemt volgens mij niet overeen. Een MER-rapport, ik kan het niet genoeg herhalen, moet zich focussen op de elementen die van belang zijn voor het dossier, die het dossier veel beter maken en die er vooral voor zorgen dat het project finaal beter wordt. Ik ben heel blij om vast te stellen dat alle collega’s, meerderheid en oppositie, mij aansporen om mijn werk hierrond verder te zetten. Nogmaals, ik stel samen met u vast wat de problemen zijn in de MER-rapportage. Ik ben hierin heel duidelijk en ik denk dat het goed is dat ik vorig jaar al die opdrachten, waaronder de benchmark, heb gegeven.
De heer Bothuyne heeft het woord.
U hebt niet geantwoord op mijn vraag over de betrokkenheid van een aantal actoren op het terrein. Worden die mee geconsulteerd in het kader van de studie?
Ja, ik veronderstel van wel. Zoals u weet, is er heel veel overleg. Overleg na overleg en dan nog eens overleg, waardoor we een regel en nog een regel en nog een regel invoeren. Sta me toe dat ik met de experten eerst de oefening maak, en dat we daarna het overleg organiseren.
Ik kijk al uit naar het overleg, minister, en naar de resultaten van de studie. Ik zou de MER’s niet als MER-de durven te omschrijven, maar het wordt inderdaad wel vaak als een last aangevoeld, zeker als men voor hetzelfde gebied op drie niveaus tot een MER-oefening moet overgaan, zowel op beleidsplanniveau, als op planningsniveau en vergunningsniveau. Dat is natuurlijk van het goede te veel.
We kijken uit naar de aanbevelingen uit uw studie. Eind dit jaar komen we dan hopelijk met de oplossing voor een snellere, eenvoudigere en doeltreffende MER-regelgeving.
De vraag om uitleg is afgehandeld.