Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, collega’s, het verlof voor tijdelijke andere opdracht bestaat al enige tijd, het wordt de TAO-opdracht genoemd. Het laat leerkrachten en schooldirecties toe om leerkrachten tijdelijk te belasten met een opdracht waarvoor de leerkracht niet vast benoemd is, of waarin een vaste benoeming onmogelijk is.
Sinds 1 september 2018 zijn ook opdrachten in de centra voor basiseducatie hierin opgenomen.
Deze maatregel is gemaakt om schoolpersoneel met meer flexibiliteit te kunnen inzetten op de school. Het systeem heeft ondertussen duidelijk zijn populariteit bewezen. Het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) meldt dat in het schooljaar 2018-2019 22.744 personeelsleden in het kader van een tijdelijke andere opdracht werkten.
Daarnaast meldt het jaarverslag van AGODI dat er een nood is aan meer versoepeling en flexibiliteit in de voorwaarden om een TAO toe te passen. Zo kan de reglementering beter tegemoetkomen aan de noden in het onderwijsveld.
Minister, hoe staat u tegenover de vraag in het jaarverslag van AGODi om de voorwaarden voor een TAO te versoepelen? Wilt u het thema aanraken in overleg met de vakorganisaties en de onderwijsverstrekkers? Op welke manier lijkt het u mogelijk om de voorwaarden voor een TAO te versoepelen?
Minister Weyts heeft het woord.
Het systeem van de TAO’s bestaat al sinds 1998. In die term zitten twee cruciale elementen. Ik veronderstel dat de vraag naar flexibilisering daar op slaat. Het verlof TAO kan enkel worden opgenomen op voorwaarde dat de inrichtende macht waar het personeelslid benoemd is dat verlof toestaat. Het is tijdelijk van aard. De andere opdracht kan pas toegewezen worden als er geen andere tijdelijke personeelsleden zijn die voorrangsrechten kunnen inroepen.
Op basis van die principes zie ik niet onmiddellijk in hoe dan kan worden versoepeld of gewijzigd. Als we dat soort verlof niet meer laten afhangen van de toestemming van de inrichtende macht, dan is het een eenzijdig recht van een personeelslid, waarbij de schoolorganisatie in de problemen dreigt te komen. Dat zou betekenen dat een personeelslid op eigen houtje op elk moment de betrekking waarin hij of zij vastbenoemd is kan verlaten om elders tijdelijk een andere opdracht op te nemen. Dat kan niet de bedoeling zijn van het systeem. Daarenboven is tijdelijke arbeidsmobiliteit in geen enkele organisatie op de arbeidsmarkt een eenzijdig recht van een werknemer. Ik zie niet in waarom het onderwijs daarvan zou afwijken.
Het principe dat de TAO pas kan worden opgenomen als er geen andere personeelsleden voorrang kunnen inroepen, zorgt er dan weer voor dat tijdelijke personeelsleden eerst alle kansen krijgen op een aanstelling in een vacante betrekking en niet steeds als vervanger aan de slag moeten gaan. Dit geeft hun ook de nodige kansen op een stabiele tewerkstelling en uitzicht op een vaste benoeming.
Dit principe versoepelen door bijvoorbeeld een vastbenoemd personeelslid via een TAO ook nog eens voorrang te geven op een tijdelijk personeelslid voor een aanstelling in een andere opdracht, lijkt mij toch een stap te ver. Dat zorgt er in de praktijk voor dat jongeren worden opzijgeschoven. En dan zit je in de discussie over de aantrekkelijkheid en zekerheid van de job.
Het verlof TAO zorgt ervoor dat het vastbenoemde personeelslid te allen tijde zijn vaste benoeming en betrekking behoudt, terwijl hij de tijdelijke opdracht opneemt en daarenboven ook nog eens doorbetaald blijft als vastbenoemd personeelslid. Ik vind dat dit al afdoende flexibel is.
Ten slotte kan een vastbenoemd personeelslid zelf kiezen voor meer flexibiliteit door gebruik te maken van het verlof ‘afwezigheid voor verminderde prestaties’, om zo tijdelijk in een andere opdracht aan de slag te gaan. Tijdens die afwezigheid wordt hij of zij immers als een volwaardig tijdelijk personeelslid beschouwd en kan hij ten volle de concurrentie aangaan met andere tijdelijke personeelsleden. Ten slotte is het zo dat hij of zij tijdens dit verlofstelsel ook zijn onderliggende vaste benoeming gedurende maximum vijf schooljaren behoudt, zodat hij of zij ook steeds kan terugkeren naar de zekerheid van die aanstelling.
Gegeven die overwegingen, ben ik niet onmiddellijk geneigd om in te grijpen in functie van de flexibilisering of versoepeling ten aanzien van die twee hoofdprincipes.
De heer Brouns heeft het woord.
Ik kom met de vraag, omdat uit de audit van het Rekenhof van 2016 inderdaad bleek dat er, wat het personeelsstatuut betreft, een vrij groot oneigenlijk gebruik is van de TAO-regeling en dat die eigenlijk niet in overeenstemming is met hoe de regels nu bepaald zijn. De rechtspositieregeling wordt dan ook het best aan de praktijk aangepast. Dat is wat er in die audit van het Rekenhof staat: het wordt vandaag veel ruimer toegepast en veel ruimer ingezet, vanuit een dynamisch personeelsbeleid, uiteraard altijd in overleg en met toestemming. Maar het is natuurlijk niet logisch dat het vandaag naar mogelijkheden in rechtspositieregeling beperkt is en dat het in de praktijk veel ruimer wordt ingezet en in die zin wordt aangepast. Dat is het voorstel zoals het door het Rekenhof naar voren wordt gebracht en het is ook het voorstel van AGODI. Dat is de vraag: of het in die zin in overeenstemming kan worden gebracht met de toepassing in de praktijk.
Als ik het goed begrijp – want ik vind het een nogal technische vraag, collega Brouns – zijn er enkele redenen om toch terughoudend te zijn om dat systeem van verlof, van TAO, te versoepelen. Als we zouden versoepelen door die voorrang te laten vallen, zou dat concreet betekenen dat de kansen van tijdelijke personeelsleden op een aanstelling of een eventueel vaste benoeming, zouden verkleinen. Dat lijkt me geen goede zaak.
En tenslotte, als we van dat verlof een eenzijdig recht maken, heb ik begrepen dat we het de schooldirecteurs echt heel moeilijk zouden maken om alles georganiseerd te krijgen. Laat dat nu net datgene zijn wat we een paar vragen geleden hebben behandeld: dat we hun taak zeker niet willen verzwaren, maar eerder verlichten. De N-VA-fractie vraagt daarom om heel voorzichtig zijn met de vraag om het TAO-statuut te versoepelen.
Ik heb één extra vraag, maar dat is misschien eerder een schriftelijke vraag. Minister, hebt u er een idee van hoe frequent er wordt gebruikgemaakt van dat TAO-verlof?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb niet onmiddellijk cijfers voorhanden, excuus. Ik zou het moeten navragen. Ik besef ook dat het ter sprake komt in het kader van het jaarverslag van AGODI. Het is ook zo dat een van de sociale partners een voorstel in die zin heeft ingediend. Maar opnieuw: dat zou dermate ingrijpen op de arbeidsmobiliteit en dus ook op de arbeidsorganisatie van de scholen, dat het voor de directie echt heel moeilijk wordt. Als het een eenzijdig recht wordt dat je te allen tijde kunt claimen zonder dat er enige instemming is van de onderwijsinstelling waar je momenteel vastbenoemd bent, vrees ik echt voor instabiliteit. En dat kunnen onze scholen en directies absoluut missen.
De heer Brouns heeft het woord.
Dat begrijp ik, minister. Maar zoals ik heb aangegeven, en zoals u zelf hebt gezegd: het komt jaarlijks terug in het verslag van AGODI, als een opmerking van het Rekenhof, om het in overeenstemming te brengen met de praktijk wat de rechtspositieregeling betreft. Daarom stel ik de vraag.
De vraag om uitleg is afgehandeld.