Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de knipperlichtennota om het lerarentekort op te vangen
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
De Christelijke Onderwijscentrale (COC), de grootste onderwijsvakbond, schreef heel recent een knipperlichtennota, met een overzicht van de problemen en mogelijke oplossingen om het lerarentekort aan te pakken. Ze noteerde 24 knipperlichten op basis van verschillende onderzoeksresultaten en ook op basis van input van haar leden. Die knipperlichten leiden tot 18 werven.
COC ziet vijf fasen in de onderwijsloopbaan: keuze, opleiding, start, midden en einde loopbaan. Elk van die fasen kent zijn eigen obstakels, zo stelt COC. De vakbond doet ook zelf een aantal concrete voorstellen als antwoord op de knipperlichten en werven.
In het voorbije jaar werden in onze commissie Onderwijs al heel wat hoorzittingen gewijd aan de problematiek van het lerarentekort. Vanmorgen hebben we het er nog over gehad. Ook in het regeerakkoord is er aandacht voor. Daarin lezen we: “We sluiten een pact met de stakeholders om de lerarenloopbaan weer aantrekkelijker te maken, de status van het lerarenambt te versterken en de uitstroom tegen te gaan.”
Ik heb in dit kader de volgende vragen, minister. Wat zijn uw bevindingen met betrekking tot deze knipperlichtennota? Hoe staat u tegenover de verschillende voorstellen die er geformuleerd worden? Hoever staat u met de opmaak van het pact met de stakeholders waarvan sprake in het regeerakkoord? Welke van de aanbevelingen en voorstellen van COC zult u in dit pact opnemen?
De heer Daniëls heeft het woord.
De strijd tegen het lerarentekort voeren we al een hele tijd, we hebben het er ook deze ochtend over gehad. Voor wie al langer in deze commissie zit, is dit niet de eerste en ook niet de laatste keer dat we daarover spreken. De vaststelling is dat een aantal vacatures lange tijd open blijven staan voor een aantal vakken en een aantal plaatsen. We stellen vast dat verschillende leerkrachten het onderwijs na enkele jaren toch verlaten, ook al hadden ze ervoor gekozen.
Onder andere initiatieven als het toekennen van extra anciënniteit voor zijinstromers of het sneller kunnen verwerven van een vaste betrekking werden reeds genomen. En dat lijken mij goede maatregelen. Zijn dat de oplossingen? Neen. Maar elke leerkracht die we extra hebben is er een extra, en vele kleintjes maken een grote. Collega’s, het werk is natuurlijk nog niet af; zowel de keuze voor het beroep, de lerarenopleiding als de verschillende fases in het beroep en de uitoefening in de klas en school, dat blijven allemaal uitdagingen.
En ere wie ere toekomt: de onderwijsvakbond COC is daarom met een knipperlichtennota gekomen. Het is eigenlijk niet echt een nota, het is zelfs een klein boekje geworden. Ik denk dat dat een goede zaak is. Het is een eervol werkstuk. Daarin duiden ze vanuit hun analyse verschillende oorzaken aan die aan de basis liggen van het lerarentekort, aangevuld met een aantal mogelijke pistes die ze naar voren schuiven. En ik heb de indruk dat men een aantal taboes toch ook naar voren heeft durven te schuiven.
Ze zien vijf belangrijke fasen in de loopbaan van de leraar, die ze bundelen bij de oorzaken: keuze, opleiding, start, midden- en eindeloopbaan. Minister, deze morgen hebben we het er ook even over gehad – uw kabinet zal u allicht wel ingelicht hebben – dat het ook al start voor de lerarenopleiding, namelijk een sterk basis- en secundair onderwijs. We moeten niet al beginnen bij te werken nog voor men gestart is aan die lerarenopleiding. De concrete, aangescherpte eindtermen met kennis inclusief in de tweede en de derde graad zouden er minstens al voor moeten zorgen dat wie een diploma secundair onderwijs heeft en start in een lerarenopleiding, al minstens die basisvaardigheden heeft.
Enkele oplossingen die men aanreikt, zijn: ruimte creëren in het curriculum, een gerichte en wervende communicatie vanuit de lerarenopleiding, de introductie van een zogenaamde propedeuse in de bachelor, het stimuleren van academisch en praktijkgericht vakdidactisch onderzoek, gedifferentieerde omkadering in grootstedelijke context, investeren in profiel en opleiding van schoolleiders, communiceren naar de brede samenleving over de loopbaanmogelijkheden binnen de onderwijsinstellingen en ga zo maar verder.
Minister, ik heb naar aanleiding daarvan een aantal vragen. Bevat de analyse van COC volgens u de verschillende knelpunten die ook beleidsmatig reeds werden geïnventariseerd? Veel komt immers al terug in het regeerakkoord en in uw beleidsnota.
Ziet u de verschillende denkpistes die naar voren worden geschoven door COC, als effectief en realiseerbaar om het lerarentekort aan te pakken? Zit daar met andere woorden eten en drinken in?
Een aantal van de oplossingen die COC voorstelt, konden we ook reeds lezen in het regeerakkoord en uw beleidsnota, zoals ik daarnet al zei. Kunt u daar een stand van zaken van geven?
De invoering van een zogenaamde propedeuse geeft eigenlijk aan dat leerlingen met een diploma secundair onderwijs onvoldoende basisvaardigheden en -kennis hebben om een lerarenopleiding aan te vatten, en eigenlijk een opleiding in het hoger onderwijs tout court. Dat signaal krijgen we in het bijzonder wat de taalvaardigheid Nederlands betreft van hogescholen die het niveau onderzoeken bij hun instromende studenten. Dient dat niveau in een propedeuse te worden versterkt of ziet u andere manieren om die basiskennis en -vaardigheden van leerlingen secundair onderwijs ook nog verder te versterken?
Gezien onder andere het dalende percentage aan leerkrachten die beschikken over een vereist bekwaamheidsbewijs, stelt COC voor om in de lerarenopleiding een minimum aan vakinhoud en vakdidactiek verplicht aan te bieden voor de betreffende bekwaamheidsbewijzen. Is dat een te onderzoeken piste of op welke andere manier kan dat gerealiseerd worden, wetende dat de regelgeving in het hoger onderwijs wat betreft de inhoud en de aanpak daar een ander systeem is dan in het leerplichtonderwijs, waar we werken met eindtermen?
Iets opmerkelijks is dat COC pleit voor verzelfstandigde lerarenopleidingen. Als we terugkijken in de geschiedenis, collega’s, hadden we vroeger normaalscholen met daaraan gekoppeld zogenaamde oefenscholen. Ik weet niet of hier nog collega’s aanwezig zijn die dat zelf hebben meegemaakt. Ik helaas niet, maar in historische pedagogiek heb ik daar van verschillende professoren zeer levendige verhalen over gehoord. Ik stel vandaag vast dat bij oudere leerkrachten, maar ook bij mensen die al langer meedraaien in lerarenopleidingen, de gedachte van die normaalschool, met daaraan gekoppeld de oefenscholen, op de een of andere manier nog altijd een voorkeur heeft. En we zien dat ook nog altijd in andere landen. Minister, welke positieve elementen kunnen daaruit worden meegenomen voor de lerarenopleidingen van de toekomst?
Ten slotte geeft COC aan dat de klassenraad bij studieoriëntering niet steeds in volle autonomie en op basis van de werkelijke resultaten en prestaties van de leerling kan werken, wat een stevige impact heeft op het welbevinden van de leerkracht. Ik kan dat ook wel onderschrijven. Dat zijn leerkrachten die heel hard hun best doen gedurende het hele jaar en die dan moeten vaststellen dat er wordt gezegd vanuit het schoolbeleid – of ik weet niet vanwaar het komt, in elk geval niet van de overheid – dat er geen C-attesten en B-attesten meer mogen worden gegeven. En ik heb het dan niet over coronatijden. Voor bepaalde vakken wordt er sowieso gedelibereerd, wat ook het resultaat is van die leerling. En dat is natuurlijk ook voor een leerkracht demotiverend. Die vraagt zich dan af wat hij daar nog zit te doen.
Kan deze vaststelling in kaart worden gebracht? In welke mate kan de onderwijsinspectie iets doen met deze vaststellingen? De nieuwe eindtermen dienen evalueerbaar te zijn. Kan onze onderwijsinspectie een rol spelen in de vaststelling dat kwalificaties worden gegeven die al dan niet stroken met de effectieve verworven kennis en vaardigheden?
Minister Weyts heeft het woord.
De vragen zijn even omvattend als het werkstuk van COC. Ik vrees dan ook dat mijn antwoord wat tijd in beslag zal nemen. Men heeft een mooie nota overgemaakt met goed onderbouwde analyses en voorstellen, die ongetwijfeld een serieuze budgettaire impact zullen hebben en waarbij we weten dat we niet aan alle vragen zullen tegemoetkomen, gelet op de budgettaire ‘restraintes’. We hebben anderzijds toch ook wel perspectief op heel wat extra middelen in het kader van ons onderwijs. We denken daarbij vanzelfsprekend ook aan de versterking van de rol van de leerkrachten.
Een omvattend lerarenpact is niet de strategie die we willen volgen. We willen vooral stap voor stap vooruitgaan, maatregel per maatregel moet worden uitgewerkt en vervolgens geïmplementeerd op het veld. Daarvan zijn er ondertussen al een paar gerealiseerd. In de bespreking van de begroting- en beleidscyclus hebben we een en ander toegelicht.
Ik wil op vier thema’s nader ingaan: de lerarenopleiding, de lerarenloopbaan, communicatie en welzijn.
Wat de lerarenopleiding betreft, hebben we voor de instroom al drie zaken gedaan. Ten eerste is een sterke oriëntering in de derde graad van het secundair onderwijs noodzakelijk. Daarbij zijn Columbus als exploratietool en het oordeel van de klassenraad belangrijke elementen. De instaptoets in de educatieve bacheloropleiding heeft als doel om aankomende studenten een spiegel voor te houden en een goed beeld te geven van de eigen competenties ten opzichte van de startcompetenties die nodig zijn om die opleiding met succes te kunnen volgen. De feedback op die toets moet enerzijds deelnemers met een goed resultaat versterken in hun keuze, maar moet anderzijds deelnemers met een lagere score stimuleren tot remediëring en hen erover doen nadenken of de gemaakte keuze wel de juiste keuze is. Indien men daarvan overtuigd is, moet er serieus geremedieerd worden. Er kan dus nog bijsturing gebeuren door remediëring tijdens de lerarenopleiding.
In mijn beleidsnota gaf ik al aan dat ik nu onderzoek of we die remediëring bindend kunnen maken. Dat is de discussie over de niet-bindende toelatingsproef. U kent mijn mening daarover. We zullen daar hopelijk stappen kunnen zetten.
Er gebeurt dus wel al wat om een kwalitatieve instroom in de lerarenopleiding te stimuleren. We zetten in op het versterken van de drietrapsraket, waarbij de stappen op elkaar zijn afgestemd. De propedeuse ligt momenteel niet ter tafel. Het is vooral een vaststelling dat in het voortraject te weinig aandacht werd besteed aan bijvoorbeeld Nederlands, vandaar de aanscherping van de eindtermen voor wat betreft de kennis van het Nederlands. Het is ook daarom dat we heel duidelijk vooropstellen dat voor de eindtermen van het lager onderwijs, het proces dat we nu moeten aanvatten, de focus absoluut moet liggen op de twee basisvakken, wiskunde en Nederlands, en dat die eindtermen zo moeten worden geschreven dat minstens de helft van de onderwijstijd moet gaan naar die twee basisvakken.
Ik erken zeker het belang van voldoende en kwaliteitsvolle stageplaatsen en de noodzaak van een sterke band tussen het werkveld en de lerarenopleiding. Daarom ondersteunen we Vlaanderenbreed het stageregistratiesysteem www.lerarenstage.be en het project Kleine Kinderen Grote Kansen. Via die weg hebben we maar liefst 4876 toekomstige leraren kleuteronderwijs en lager onderwijs ingeschakeld om basisscholen te ondersteunen in coronatijd. Zo hebben we echt gezorgd voor extra handen in de klas en we hebben die toekomstige leerkrachten ook laten proeven van het echte werk op het terrein.
Ik kom nog even terug op de relatie tussen werkveld en lerarenopleiding. Ik begrijp het belang dat COC hecht aan het waarborgen van de kwaliteit van onze lerarenopleiding. Het is essentieel om kwaliteitsvol onderwijs te kunnen realiseren. COC wil daarom terug visitaties invoeren. Ik kies er ook zelf voor om de kwaliteit van de lerarenopleidingen van dichtbij te monitoren. Momenteel onderzoek ik welke methode daarvoor het meest aangewezen is. Daarnaast doorlopen de educatieve graduaatsopleidingen en de educatieve masteropleidingen momenteel nog de accreditatieprocedure. Zo kunnen we op verschillende sporen inzetten.
De geplande maatregelen dan. Om de lerarenopleidingen te versterken, zullen we op korte termijn pilootprojecten opstarten. Via deze projecten zullen lerarenopleidingen innovatieve projecten kunnen opzetten om hun werking te versterken. Enerzijds zal de focus hierbij liggen op het versterken van de vakkennis en vakdidactiek Nederlands, Frans en Science, Technology, Engineering and Mathematics (STEM), en anderzijds op het versterken van de flexibele opleidingstrajecten, zowel in de trajecten voor zijinstromers als in de reguliere opleidingen en duaal lesgeven. Deze projecten worden opgezet in nauwe samenwerking met het werkveld, zodat die samenwerking wordt versterkt en zodat student-leraren nog beter voorbereid zullen zijn op de praktische uitdagingen die hen te wachten staan.
We gaan ervoor zorgen dat opzet en resultaten nauw worden opgevolgd, samen met het hele onderwijsveld. Ik zorg voor een betrokkenheid. De bedoeling is expliciet om effecten te creëren tot op de werkvloer. In die zin zullen de pilootprojecten tegemoetkomen aan het voorstel van COC om academisch en praktijkgericht vakdidactisch onderzoek te stimuleren.
Een ander voorstel van COC is om een minimum aan vakinhoud en vakdidactiek verplicht aan te bieden. Het vastleggen van bepaalde minima is niet noodzakelijk een garantie op een inhoudelijke kwaliteitsverbetering. Daarom kiezen we er bewust voor om te werken aan een inhoudelijke versterking via pilootprojecten, veeleer dan het vastleggen van bepaalde minima.
Wat de lerarenopleiding betreft, pleit COC ook voor een verzelfstandiging van de lerarenopleidingen zoals het geval was in de vroegere normaalscholen en de daaraan gekoppelde zogenaamde oefenscholen. U vraagt mij welke positieve elementen daaruit kunnen worden meegenomen voor de lerarenopleidingen van de toekomst. Ik zie hier vooral de sterke band tussen de lerarenopleidingen en het werkveld, en de kwaliteitsvolle stageplaatsen en oefenmomenten die werden aangeboden. Daar zetten we sterk op in, zij het op andere manieren.
Momenteel maken de lerarenopleidingen deel uit van het hoger onderwijs. Dat is een verhaal van lasten, maar zeker ook van lusten. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan het feit dat ze ook gebruik kunnen maken van de voorzieningen rond studentenadministratie en studentenvoorzieningen, personeelsadministratie, financiering, internationalisering, kwaliteitszorg en onderzoeksmiddelen.
De toegekende onderwijsbelastingseenheid is 1,6 en daarmee zit men in de hoogste categorie.
De besteding van die middelen is de bevoegdheid van de instelling hoger onderwijs. Maar ook hier moeten we er wel voor zorgen dat, net zoals in de vorige discussie, de middelen effectief besteed worden aan de opleidingen waarvoor ze bedoeld zijn. We bekijken of dit geïnventariseerd kan worden en of er geen overflow is naar andere opleidingen.
Daarnaast denk ik ook aan het multidisciplinaire karakter, met de nabijheid van andere vakgebieden van de huidige hogescholen en universiteiten, dat onmiskenbaar voordelen biedt voor de lerarenopleidingen, en aan de structuur van graduaten, bachelors en masters die momenteel gehanteerd wordt in de lerarenopleidingen. Hierdoor krijgen deze ook internationale erkenning en worden diploma’s ook buiten Vlaanderen erkend.
Bovendien zijn de huidige educatieve masteropleidingen een combinatie van lerarenopleiding en vakinhoudelijke opleiding. Dit is een bewuste keuze geweest om de lerarenopleidingen te versterken en meer gemotiveerde studenten aan te trekken. Het onderbrengen van die opleidingen in een afzonderlijke instelling, los van de universiteiten die instaan voor het academische karakter van deze opleiding, lijkt mij moeilijk. Ik snap de intentie wel, maar als je bekijkt wat momenteel de inbedding is, de faciliteiten waarop men een beroep kan doen, dan ben ik niet geneigd om mee te stappen in die piste.
Het tweede element is de lerarenloopbaan. Wat hebben we daar al gedaan? We hebben het pilootproject lerarenplatform in het basisonderwijs verlengd met een schooljaar, waarbij er al aanstellingen konden plaatsvinden vanaf 1 september. Vroeger was dat nog 1 oktober. Daardoor hebben beginnende leerkrachten onmiddellijk voor een volledig schooljaar werk- en financiële zekerheid. Op 1 januari van dit jaar kregen meer tijdelijke personeelsleden een kans op een vaste benoeming. Hiertoe hebben schoolbesturen in het basisonderwijs, deeltijds kunstonderwijs, secundair onderwijs en volwassenenonderwijs eenmalig betrekkingen van titularissen die met verlof zijn, vacant moeten verklaren. In het gewoon secundair onderwijs moest het schoolbestuur ook betrekkingen in overgedragen uren-leraar vacant verklaren.
Vanaf 1 september 2020 valideren we de geldelijke anciënniteit van de nieuwe zijinstromers voor heel specifieke knelpuntvakken of -ambten in het basis- en secundair onderwijs. Er is een maximum van acht jaar anciënniteit dat gevalideerd kan worden. In concreto betekent dat dat het kan oplopen tot 300 euro netto per maand, een mooi bedrag.
Op 1 september 2020 hebben we ook het startschot gegeven van het project duaal lesgeven in het secundair onderwijs. Dit moet toelaten dat een school die voor een bepaald vak geen leerkracht vindt op de arbeidsmarkt, een beroep kan doen op een bedrijf dat een van zijn werknemers kan vrijstellen. Die werknemer gaat dan ook een kort maar intens educatief traject volgen aan een hogeschool. We starten alvast met de sector van de chemie en de life sciences, maar bedrijven uit andere sectoren behoren zeker ook tot de mogelijkheid. Ook sinds 1 september 2020 is de werking van de Vlaamse reaffectatiecommissie volop geactiveerd in alle onderwijsniveaus, maar daar hebben we al een discussie over gevoerd.
De geplande maatregelen. U weet dat we met de sociale partners nog in dialoog zijn in het kader van de aanpassingen omtrent de vaste benoeming. Enerzijds zorgen we daar voor een snellere benoeming van sterk gewaardeerde leerkrachten, al na één jaar. Daartegenover staat dan weer een herziening van de evaluatieprocedure, waardoor bij diegenen die de vaste benoeming een beetje gebruiken als het schild ter verberging van onwil of onkunde, sneller geëvalueerd kan worden en desgevallend tot ontslag overgegaan kan worden – niet over een periode van vier jaar, dat moet absoluut ingekort worden. Ook wel belangrijk is dat we een betere aanvangsbegeleiding voorzien. We zorgen dat we het grote aantal drop-outs, diegenen die wel starten in het onderwijs maar binnen de vier jaar het onderwijs weer verlaten, dichter bij ons houden, we zorgen meer voor ondersteuning en voor een aanvangsbegeleiding van die jongeren. Die discussie is dus nog bezig, maar hopelijk kunnen we daar eerstdaags mee landen.
We bekijken ook bijkomende administratieve ondersteuning in het basisonderwijs. Ik denk dat die welgekomen zal zijn. Ik kan daar echter nog niet op vooruitlopen. Wat wel al is beslist, is een belangrijke investering in de ICT-middelen. Ook daar moet er vooral voor worden gezorgd dat die investeringen ertoe leiden dat leerkrachten zich nog veel meer kunnen concentreren op het lesgeven. Die investeringen zullen natuurlijk ook een positieve weerslag hebben op de lerarenloopbaan.
Ik start ook op korte termijn met cao-gesprekken. Ik verwacht volgende maand een eisencahier, waarop de gesprekken kunnen starten over de invulling en de besteding van de middelen. De nota van COC benadrukt ook het belang van een professioneel personeelsbeleid, wat ook een sterk schoolleiderschap veronderstelt. We zijn momenteel aan het onderhandelen over een concreet voorstel daarover. Daar hoort u nog van. Belangrijk ook zijn de pilootprojecten inzake professioneel schoolleiderschap. Ook dat staat in de steigers.
Dan is er de communicatie. Zoals ik ook al aangaf bij de bespreking van de beleidsbrief, werk ik momenteel een strategisch communicatieplan uit om – hopelijk – meer mensen aan te moedigen om voor het onderwijs te kiezen en om de uitstroom van leraren uit het beroep te verminderen. We zien voor het eerst een goede stijging van het aantal inschrijvingen in de lerarenopleidingen. Ik denk dat het 3,5 procent, bijna 4 procent was. Dat schept dus al een perspectief, maar we gaan er ook nog een communicatie- en mediacampagne tegenaan gooien. Na een procedure werd een communicatiebureau aangesteld om een communicatiestrategie uit te werken. Daarmee moeten we ook dit jaar kunnen starten.
Welzijn had ik ook nog aangeduid. Schoolbesturen zijn volgens de federale welzijnswetgeving als werkgever natuurlijk ook verantwoordelijk voor het welzijnsbeleid dat zij voeren. In de nota raakt COC toch wel wat pijnpunten aan ter zake. Die verantwoordelijkheid behelst ook afspraken betreffende connectiviteit, deconnectiviteit en bereikbaarheid. Dat is al in 2018 door de federale overheid toegevoegd als een element dat werkgevers in de schoot van het comité voor preventie en bescherming op het werk moeten bespreken. Hoe scholen omgaan met digistress en connectiviteit behoort dus eigenlijk tot de autonomie van de instellingen. Als verantwoordelijke werkgever moeten ze daar ook echt aandacht aan besteden. Dat kan ook op lokaal vlak dus altijd op tafel worden gelegd, via de sociale vertegenwoordiging.
Er is ook recent onderzoek van de VUB op basis van TALIS-data (Teaching and Learning International Survey) waaruit blijkt dat mentaal welzijn sterk individueel wordt bepaald. Terwijl voortdurende connectiviteit voor sommige individuele leraren stress oplevert, is dat voor andere helemaal niet het geval. Ik wil scholen en schoolbesturen wel ondersteunen in hun welzijnsbeleid. Daarom hebben we een onderzoeksoproep gelanceerd, getiteld ‘Versterking van het welzijnsbeleid in scholen: ontwikkeling van wetenschappelijk onderbouwde beleidsinterventies’. De bedoeling is een wetenschappelijk onderbouwde inspiratiegids te maken voor scholen over hoe ze hun welzijnsbeleid, onder meer inzake connectiviteit, kunnen vormgeven. We organiseren dit schooljaar ook opnieuw opleidingen en supervisies voor vertrouwenspersonen en een supervisietraject over welzijnsbeleid voor de schoolleiders -en besturen. Daarnaast werd aan het thema van het deconnecteren ook al specifiek aandacht besteed tijdens een studiedag over werkbaar werk. Klasse heeft daar ook artikels over gepubliceerd. Ook op onze website www.onderwijs.vlaanderen.be kunnen scholen en schoolbesturen heel wat informatie vinden over het thema welzijn op school. Even teruggrijpend naar die wetenschappelijk onderbouwde inspiratiegids, denk ik dat het belangrijk is dat er heel duidelijke afspraken worden gemaakt, ook in het schoolreglement, over connectiviteit en de rol van het digitale.
Ik denk bijvoorbeeld heel concreet aan klachten omtrent Smartschool. Ik denk dat we altijd het doel voor ogen moeten houden dat Smartschool dient om beter te kunnen leren en laten leren en dus ook om leerkrachten te kunnen ontlasten en hen de mogelijkheid te geven zich meer te concentreren op hun kerntaak, namelijk lesgeven. Alleen stel je op het terrein vast dat het soms wordt begrepen als een instrument om te belasten in plaats van te ontlasten, zowel in hoofde van leerlingen en ouders als van leerkrachten. De verhalen zijn legio waarbij sommige leerlingen 's avonds tot en met 's nachts berichten en vragen allerhande versturen, maar vervolgens heel boos zijn wanneer een leerkracht 's avonds een bepaalde opdracht geeft voor de dag nadien. Dat is in beide gevallen fout. Maar men redeneert: als zij dat mogen, dan mag ik dat ook. Daarvoor moeten we meer goede praktijken kunnen aanreiken om afspraken te maken in het schoolreglement met betrekking tot die connectiviteit.
De vaststelling van COC dat klassenraden bij studieoriëntering niet steeds in volle autonomie en op basis van de werkelijke resultaten en prestaties van leerlingen kunnen werken, is een boude stelling waarvan ik geen bevestiging heb gezien. De onderwijsinspectie onderzoekt ook dat aspect tijdens haar doorlichtingen. In het schooljaar 2019-2020 werd dit bijvoorbeeld onderzocht in 20 scholen voor gewoon secundair onderwijs en 46 scholen voor gewoon basisonderwijs. Hierbij werd niet vastgesteld dat klassenraden niet voldoende autonomie krijgen. De verschillen tussen scholen in de werking van klassenraden behoort tot de pedagogische vrijheid van elke school. Men heeft geen bevestiging van deze stelling gevonden, niettegenstaande het een vrij ruim onderzoek was. Om maar te zeggen dat we met de betrokken sociale partner, die ik heel regelmatig zie, heel wat discussies hebben.
Het is goed dat er concrete suggesties zijn en dat COC in zijn kaarten laat kijken en dat men dat doet op grond van onderbouwde analyses. We hebben al wel wat werk verricht, we hebben nog een weg te gaan, maar ik denk dat de richting duidelijk is. Ik verheug me over het feit dat er een heel grote bereidheid is bij de sociale partners om samen mee te denken over een versterking van de kwaliteit van ons onderwijs. Het gaat niet om een traditionele werkgevers-werknemersrelatie waarbij de werknemers gewoon meer centen eisen. Een van de leuke aspecten van het onderwijs is de grote verantwoordelijkheidszin en bezorgdheid omtrent datgene wat ons allen bekommert, namelijk onderwijskwaliteit en het recht op leren van kinderen en jongeren.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, dank u voor uw uitgebreide antwoord. Het is duidelijk dat het lerarentekort iedereen beroert. We hebben vanmorgen hier en daar wat toelichting gekregen over de nota op zich. Wat ik vooral onthoud is dat men een strategie ziet in vijf verschillende fasen en dat ook in die vijf fasen moet worden geïnvesteerd en actie ondernomen. Wat ik van vanmorgen vooral ook onthoud, minister, is dat er een pleidooi werd gehouden voor een omvattend lerarenloopbaanpact, een pact zoals het omschreven is in het regeerakkoord. U geeft aan dat u die manier van werken niet verkiest. Ik vraag me af of u kunt kiezen voor een soort stappenplan op langere termijn. Mijn aanvoelen is dat het in dezen zeer belangrijk is dat we een gedragenheid kunnen creëren tussen zowel schoolbesturen, onderwijsinrichters, vakorganisaties als de politiek.
Ik noem het ‘samen sporen’. Ik reis graag met de trein, maar ik ken graag mijn eindbestemming. Minister, ik zou voorstellen dat u toch op zoek gaat naar een eindbestemming voor dit pact en dat u misschien een aantal tussenhaltes kiest, maar ons en alle betrokkenen de eindbestemming bekendmaakt.
Zoals ik deze morgen al heb gezegd, is het woord ‘waardering’ het sleutelwoord in de problematiek van het lerarentekort, en dan zijn er een aantal antwoorden die we kunnen formuleren als we willen dat er met waardering wordt gekeken naar het leraarschap. Dat start met de erkenning dat leraars ook experts zijn. We hebben het in de vorige vraag ook al aangekaart, maar professionalisering is en blijft daarbij een heel belangrijk punt. Is het mogelijk dat er een extra verloning staat tegenover leerkrachten die zich professionaliseren via bijvoorbeeld een banaba of een manama? Krijgen ze de ruimte en de tijd om zich te professionaliseren? Hoe kunnen we dat waarmaken?
Waarderen betekent ook vertrouwen. U gaf zelf al aan dat u gelooft in de autonomie van de klassenraad en de leerkracht. COC gaf aan dat we moeten opletten met een teveel aan testen en meten en dat we ook moeten vertrekken vanuit de kracht van de leerkracht en dat we hen vertrouwen geven. Daar wilde ik ook nog even op wijzen.
Een laatste aspect is het ontzorgen van leerkrachten zodat ze zich kunnen focussen op het lesgeven. Dat hebben we vanmorgen ook gehoord. Ik blijf erop hameren dat we daar de nodige aandacht aan moeten schenken en leerkrachten de nodige ruimte moeten geven om bezig te zijn met het leren.
Wat ik deze ochtend en in de nota wat miste, is het verhaal van het lerarenteam. Als leerkracht sta je niet alleen in de klas. Je staat voor een hele klas, maar je bent ook lid van een team. Het boeit mij om te zien hoe we daar werk van kunnen maken. Aan het hoofd van dat team staat een schoolleider, een schoolteamleider. U hebt een aantal fasen en trajecten opgesomd waarbij u wilt investeren in de kracht van die teamleider. Ik wil benadrukken dat we ervoor moeten zorgen dat leerkrachten hun teamlidmaatschap kunnen waarmaken en daar de tijd en ruimte voor moeten krijgen.
Ik wil ook nog even de lerarenopleiders zelf aanhalen. Vanmorgen werd er heel veel aandacht besteed aan het feit dat zij belangrijke poortwachters zijn en een heel belangrijke functie hebben, namelijk het opleiden van onze toekomstige leerkrachten. In het regeerakkoord staat ook vermeld dat er aandacht wordt geschonken aan het opleiden van de lerarenopleiders. Wat is daar de stand van zaken?
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerige antwoord. Ik voelde mij terug op de collegebanken zitten om zoveel mogelijk te kunnen noteren van alle thema's die u hebt aangehaald.
Na dit uitgebreide antwoord en alle initiatieven die de minister heeft opgesomd, kan niemand meer concluderen dat er niets ondernomen wordt op het vlak van het lerarentekort. Zal dit alles oplossen? Dat ook niet. Ik heb vanmorgen al gezegd en ik zal het nog eens herhalen dat, als het zo simpel was, het al allemaal opgelost zou zijn, en dat men het niet had laten liggen tot u, minister Weyts, minister was geworden.
Mevrouw Grosemans is vandaag helaas afwezig wegens ziekte, maar u hebt toch, inspiratierijk zoals u bent, al geantwoord op een aantal van haar vragen over deconnectiviteit. Dat komt ook voor in de nota van COC. Het lerarenberoep stopt nooit. Leraren die op reis zijn, hebben altijd – en vergeef mij de plasticiteit – een zakje bij om dingen die ze tegenkomen mee te nemen omdat ze het kunnen gebruiken in de les. Ik hoor van bevriende architecten dat als leerkrachten een huis willen bouwen, ze steeds twee zaken vragen: een grote zolder om materiaal op te slaan en een bureau om in te kunnen werken.
Maar omgekeerd is die deconnectiviteit ook belangrijk in de attitude van onze leerlingen. Wanneer zij dus een vraag hebben aan de leerkracht, moeten ze die stellen in de les. Ik denk niet dat we leerlingen moeten aanleren om dag en nacht vragen te stellen die de leerkracht dan wel zal beantwoorden. Wanneer de leerkracht niet antwoordt om 10 uur 's avonds is dat dus geen geldig excuus voor een slechte toets. Dit is een belangrijke attitude die we niet in decreten moeten opnemen maar die scholen in het kader van hun academische gerichtheid moeten meegeven.
Minister, ik focus nog heel kort op een aantal zaken die u hebt gezegd. U hebt lang stilgestaan bij de lerarenopleiding en ik denk dat dat ook een belangrijk onderdeel is van het geheel. Nascholing en bijscholing zijn zaken die na scholing komen maar ik denk dat we moeten starten met een sterke scholing en dat die middelen daar moeten blijven. We moeten bekijken hoe die onderwijsbelastingseenheid (OBE) – 1,6 is de hoogste – wordt ingezet en of die al dan niet naar elders wordt gedraineerd. Dit is een belangrijk punt waarin ik u zeker wil steunen.
U hebt niet geantwoord op de rol van de inspectie die moet nagaan hoe de regelgeving die wij goedkeuren in het parlement wordt nageleefd. Wanneer zij vaststelt dat leerkrachten, klassenraden niet autonoom kunnen zijn, dan mag een inspectie in het kader van het schoolbeleid dat wel degelijk rapporteren want dat is wel degelijk niet onbelangrijk.
In alle geplande maatregelen die u naar voren brengt, wilt u de vaste benoemingen aanscherpen. Ik hoor daarover heel wat dubbele verhalen. Enerzijds vragen beginnende leerkrachten zo snel mogelijk een benoeming. Maar anderzijds hoor ik heel wat beginnende leerkrachten pleiten voor een afschaffing van de benoemingen omdat zij daardoor niet kunnen worden benoemd. Dat is natuurlijk een moeilijk verhaal.
Ik heb nog een bijkomende vraag. Deze nota is afkomstig van een vakorganisatie namens de personeelsleden, maar een belangrijke speler in het verhaal zijn natuurlijk ook de werkgevers. Dat zijn niet wij als overheid, als parlement, als minister, maar dat zijn de scholen. En dus lijkt het me interessant, minister, om werknemers en werkgevers rond de tafel te brengen en te bekijken wie wat kan doen, want de regelgeving is dan eigenlijk faciliterend in tweede orde. Ik weet niet of dat ergens op de agenda of op de planning staat.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Collega's, minister, ik waan me opnieuw in een hoorzitting na de zeer interessante hoorzitting van vanmorgen, maar dit is dan ook een ongelooflijk belangrijk thema waar we al vele jaren mee bezig zijn, ook tijdens de vorige legislaturen.
Die nota van COC is al lang geen knipperlicht meer. De problematiek van het lerarentekort is al veel langer bekend dan de laatste dagen. De coronacrisis heeft dat alleen verder uitvergroot en de problemen alleen maar erger gemaakt.
Ik sluit me een beetje aan bij collega Vandromme die zegt dat al veel gebeurd is. Ik ontken dat ook niet, mijnheer Daniëls, ik heb de opsomming goed beluisterd, maar ik mis toch wel een beetje een langetermijnvisie. Ook de vakbonden hebben vanmorgen gevraagd om een nota, een beleidsplan te maken over legislaturen heen, ook al kent men niet de volledige budgetten. Op die manier weten de mensen op het veld wat er in welk jaar op het programma staat en krijgen ze een beetje doorzicht. Dat mis ik een beetje en ook de vakbonden en sommige collega's hebben dat gezegd. Minister, bent u bereid om een dergelijk meerjarenplan te maken?
En, twee, hoe ernstig zult u de insteek van de parlementairen nemen? Want uiteindelijk hebben wij met onze fractie in de vorige legislatuur al enkele plannen ingediend waarmee u aan de slag kunt. De bedoeling is nu om over de partijgrenzen heen tot een werknota te komen, na al die hoorzittingen die wij gedurende het jaar hebben gedaan. En we gaan ook tot een aantal heel concrete aanbevelingen komen, net zoals andere organisaties dat doen.
Mijn tweede concrete vraag is dus: in hoeverre bent u bereid om ook met onze insteken concreet rekening te houden? Want uiteindelijk zijn wij als verkozenen van het volk ook wel heel veel aanwezig op het werkveld, bij de mensen. We weten dus wel hoe de vork aan de steel zit en wat de problematieken daar zijn. Ik had graag een heel concreet antwoord gehad op die twee zaken, die wel cruciaal zijn voor de verdere opvolging van dat dossier.
De heer Danen heeft het woord.
Aan de lerarenloopbaan zullen allicht nog heel wat commissies gewijd worden. Vanmorgen hebben we ook al een hoorzitting gehad met een interessante toetsing van die nota. Ik wil misschien heel kort drie dingen aanhalen die ons wel belangrijk lijken.
Eerst en vooral is het belangrijk om te stellen dat de analyses ondertussen wel gebeurd zijn. Ik zeg niet dat u nog bijkomende analyses wilt doen, maar ik denk dat er heel veel bestudeerd is, heel veel studies zijn gedaan. We weten wat er moet gebeuren, nu komt het eropaan om te 'deliveren'.
Wat u in uw antwoord aangaf lijkt me vrij cruciaal te zijn: het voeren van een personeels- en welzijnsbeleid op school, wat natuurlijk samenhangt met het beleidsvoerend vermogen van de school. Dat is heel cruciaal. Ik krijg ook heel wat signalen, vooral van leerkrachten, die mij zeggen dat het personeelsbeleid bij hen op school nergens naar lijkt. Ik wil voor alle duidelijkheid niet de directies met de vinger wijzen, want vaak hebben ze zoveel werk dat ze er soms gewoon niet toe komen. Soms weten ze ook niet goed hoe ze daarmee aan de slag moeten. Ik denk dat het goed is om daar echt mee aan de slag te gaan. Ik wilde toch vragen dat u een tipje van de sluier oplicht over hoe u dat wilt doen. U hebt gezegd dat u er werk van gaat maken, en dat we er nog van zouden horen. Wel, ik had graag nu al een aantal elementen gehoord van hoe u dat personeelsbeleid wilt versterken.
U hebt ten tweede gesproken over zijinstromers, ook collega Daniëls deed dat. Ik denk dat het belangrijk is dat er stappen zijn gezet om het beroep aantrekkelijker te maken voor zijinstromers. We zullen ook niet anders kunnen als we zijinstromers willen. Mevrouw Krekels zei het vanmorgen nog: het is belangrijk om ook mensen van het werkveld in de klas te krijgen en vice versa. U bedoelde wellicht een klein beetje iets anders, maar ik denk dat ik die stap wel mag maken naar hier. Het lijkt mij heel belangrijk dat mensen van het werkveld ook in de klas terechtkomen, en die zijinstromers zijn daar een belangrijke schakel van.
Maar wat ik ook vaststel, is dat ook heel wat zijinstromers terug uitstromen, om verschillende redenen. Het kan zijn dat ze iets anders hadden verwacht, dat zal zeker zo zijn. Maar ook de financiële voorwaarden kunnen een rol spelen. U hebt inderdaad voor de nieuwe zijinstromers een aantal stappen gezet, maar ik zou u toch willen vragen om een plan te maken om op korte termijn ook financieel iets te doen voor mensen die de laatste jaren zijn ingestroomd. Het is enorm demotiverend als er een nieuwe zijinstromer komt die wel een aantal jaren anciënniteit kan meepakken, terwijl jij al enkele jaren in diezelfde school werkt, en 300 of 400 euro minder verdient voor hetzelfde werk, in dezelfde situatie. Dat is iets wat we toch moeten proberen weg te werken.
Dan kom ik tot mijn laatste punt. Er wordt wel gesproken over het begin van de loopbaan, en dat is natuurlijk erg cruciaal. Als je iemand niet laat beginnen zal die ook nooit kunnen doorstromen of kunnen eindigen in die job. Maar ik wil toch ook aandacht vragen voor het einde van de loopbaan. Er is de laatste jaren heel wat veranderd, vanwege verlofstelsels die afgeschaft zijn en de pensioenleeftijd die is opgevoerd. Ik ben hier alleszins geen pleidooi aan het houden om terug te gaan naar de stelsels van vroeger, want vroeger waren ze misschien toch een beetje te royaal. Maar ik zou u toch willen vragen om ook voor die eindeloopbaners iets te doen. Want het aantal afhakers op het einde van de loopbaan vanwege ziekte of burn-out is heel erg groot. Dat waren drie concrete vragen die ik u hier wilde stellen, minister.
De heer Brouns heeft het woord.
Ik denk dat het duidelijk is dat dit een van de allerbelangrijkste thema’s is, en ik wil daar ook nog even op doorgaan. Het personeelsbeleid is al aangeraakt door verschillende collega’s, maar ik denk ook dat dat vanochtend heel duidelijk is gebleken: als je spreekt over waardering, over een goede loopbaanbegeleiding, dan zijn dat natuurlijk de fundamenten van een heel sterk, modern HR-beleid.
En ik stel toch vast dat er veel te weinig ruimte, vrijheid en flexibiliteit is op het niveau van een school om daar effectief mee aan de slag te gaan. Ik ken een aantal zijinstromers die vanuit de privé komen, en zij stellen vooral op dat vlak verschillen vast. Als je in een bedrijf komt, wordt er gekeken naar je competenties en je vaardigheden, naar waar je vandaag staat en welk traject je je in die organisatie ziet afleggen. Uiteraard is dat niet 100 procent vergelijkbaar met het onderwijs, maar ik geloof wel sterk in persoonlijke ontwikkelingsplannen. Kent de directie vandaag de competenties en de vaardigheden die bij hun leerkrachten aanwezig zijn, andere dan die die ze dagelijks specifiek moeten benutten in de lessen? Als we spreken over gepersonaliseerd leren bij leerlingen, denk ik dat dat minstens even belangrijk is bij leerkrachten, om ze daar perspectief te bieden op een mooie loopbaan. Ik kijk echt uit naar uw informatie en uw plan rond een modern personeelsbeleid. Ik geloof alvast in veel meer vrijheidsgraden op dat vlak.
Ik heb daar geen informatie over – u misschien wel, en anderen misschien ook – maar een onderdeel van een goed personeelsbeleid is bijvoorbeeld ook dat men op het einde van een loopbaan, en dat kan heel vroeg of heel laat zijn, een exitgesprek voert. Weet een school waarom iemand vertrekt? Dat is iets wat vaak vergeten wordt. Men doet dat niet. Men schenkt daar geen aandacht aan, maar dat zijn zo van die elementen die in een modern personeelsbeleid toch wel belangrijk zijn.
Wat vandaag weer brandend actueel is, is het werken na de pensioengerechtigde leeftijd. We hebben dat ook bij andere overheden besproken de voorbije weken. Er zijn mensen die dat vandaag willen en vragen. Dat is natuurlijk in de grootste vrijwilligheid, daar kan uiteraard geen twijfel over bestaan. Maar mensen die dat willen, moeten volgens mij ook wel de kans krijgen om meer ruimte te krijgen om door te werken na de pensioenleeftijd. We moeten daar ook meer flexibiliteit durven in te bouwen.
Voor mij is een sterk personeelsbeleid ook ingebed in een professioneel sterk organisatiemodel. En een sterke, geprofessionaliseerde organisatie heeft een zekere bestuurlijke schaal. De coronacrisis heeft ons ook geleerd dat er toch wel een oorzakelijk verband is tussen sterke scholen, sterk schoolbeleid en -bestuur, en de manier waarop dat is aangepakt. Ziet u dat ook? Ziet u ook een relatie tussen een bestuurlijke schaal en een sterk personeelsbeleid, om op die manier ook betere leerkrachten te kunnen aantrekken en ze te kunnen vasthouden?
Wat betreft communicatie en imago zit ik volledig op uw lijn, minister. Dat is inderdaad cruciaal. Andere sectoren hebben dat al aangetoond, in de zorgsector, bij de politie. Dat is vanochtend ook even aan bod gekomen. Als je echt mensen wilt werven, moet je massief inzetten op een communicatiecampagne. We hebben altijd gesproken over de ambassadeur. Ik heb daar niets meer over gehoord, vandaar nog eens de vraag. Gelooft u daar nog in, een trekker die mensen naar het onderwijs moet toeleiden? Want de manier waarop de samenleving naar ons onderwijs kijkt, kan absoluut beter, vind ik persoonlijk. Het imago is vanochtend ook herhaaldelijk aangekaart. Ik denk dat we Vlaanderen echt moeten laten zien hoe belangrijk het leven als leerkracht is en wat er allemaal bij komt kijken. De voorbije maanden, in tijden van corona, hebben we gezien dat ouders dat meer zijn gaan waarderen doordat ze er heel dicht bij zijn moeten gaan zitten, letterlijk, naast de kinderen. Op die manier hebben ze een grote waardering voor de job gekregen, doordat ze dat ook zien. Ik zou zeggen: laat Vlaanderen zien wat het inhoudt, wat van die mensen verwacht wordt, hoe ze zich elke dag inspannen. Zo zal de waardering ook toenemen. Dat zal het imago ten goede komen. En dan gaat hopelijk ook de instroom verbeteren op dat vlak.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik zal proberen kort te antwoorden in drie luikjes. Ten eerste: inzake de versterking van de rol en de waardering van leerkrachten zijn natuurlijk ook de gesprekken cruciaal die worden opgestart met de sociale partners in het kader van de cao en andere maatregelen die we ter zake treffen. Ik ga niet met de fanfare op kop lopen, maar ik denk dat ik u wel al wat tipjes van de sluier heb opgelicht, bijvoorbeeld als het gaat over de versterking van de schoolleiders en de professionalisering op dat vlak, als het gaat over de extra ondersteuning in basisscholen, als het gaat over de administratieve ondersteuning.
Het tweede luikje gaat over de lerarenopleiding. Het is goed dat COC ook daaraan zo uitgebreid aandacht besteedt.
We gaan de instaptoets versterken. We hebben ondertussen een project gelanceerd waarbij we oproepen doen naar pilootprojecten met de focus op het versterken van de vakkennis en de vakdidactiek Nederlands, Frans en STEM, en ook op het versterken van de flexibele opleidingstrajecten. Daarbij kunnen we er nog meer voor zorgen dat het aantrekkelijk wordt voor zijinstromers om de overstap te maken naar ons onderwijs.
We zijn ook de dialoog gestart met de lerarenopleiders om ervoor te zorgen dat de opleiding absoluut versterkt wordt. In de discussie over de propedeuse, waarbij ik vaststel dat men daar in Nederland wel enigszins van terugkomt, moeten wij de vinger leggen op het werkelijke onderliggende probleem, namelijk dat je in het voortraject vaststelt dat studenten die starten in de lerarenopleiding onder andere op het vlak van Nederlands niet afdoende geschoold zijn. Dan schort er toch wat aan het voorbereidende curriculum, aan de opleiding in het kader van het secundair onderwijs en het basisonderwijs. Men moet daar vooral meer inzetten op het Nederlands, zou ik dan denken. Ik kan mij inbeelden dat wat geldt voor de lerarenopleiding ook geldt voor diverse andere opleidingen in ons hoger onderwijs.
Met betrekking tot de werk- en welzijnsaspecten hebben wij met de koepels en de werknemers de ondertussen door hen onderschreven afspraak gemaakt om in te zetten op werkbaar werk en op een constructief personeelsbeleid. Het voorbeeld van het exitgesprek, dat werd aangehaald door de heer Brouns, ligt ook op tafel en maakt deel uit van de gesprekken in het kader van de vaste benoeming. Dat is daar ook een element van: ervoor zorgen dat je meer aandacht besteedt aan de ingang maar evenzeer ook aan de uitgang. Je moet detecteren wat er fout is gelopen. Dat kan een heel concrete situatie zijn in de school, maar het kan ook te wijten zijn aan de beleidsverantwoordelijkheid. Het kan dus ook liggen aan de school in kwestie.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik dank mijn collega’s voor hun interessante tussenkomsten en, minister, u voor uw laatste antwoord.
Vanmorgen, collega’s en minister, had ik het gevoel dat we hier een mooi en heel interessant palet van de vakorganisaties hebben. Maar ik miste een deel, namelijk de onderwijsverstrekkers zelf. Collega Daniëls gaf het ook al aan: we moeten hen samen zetten. Ik hoop dus, minister, dat u heel gauw die reis waarover ik het daarnet had, inplant en dat we de eindbestemming kennen, en dat er voor ons, parlementsleden, zoals collega Vandenberghe zei, ook een plaatsje is op deze rit, zodat we mee kunnen beluisteren wat er op tafel ligt en mee kunnen beslissen. Zo weten we waar we naartoe rijden en wat het pact dat gesloten zou kunnen worden finaal kan zijn.
Ik noteer een aantal zaken die ik belangrijk vind en die ik wil onthouden van uw tussenkomst, minister. U geeft, heel specifiek met betrekking tot de lerarenopleiding, aan dat u toch geen voorstander bent van de eindtermen in de lerarenopleiding en ook niet van aparte opleidingsstructuren, zoals men in de nota van COC ook vraagt. Wij ondersteunen in elk geval dit punt.
U ging niet in op het punt over de leerkracht als lid van een team. Ik wil hier nog even benadrukken dat dat een heel belangrijke zaak is. Zeker als er wordt gewerkt met zijinstromers merk ik dat we de nodige aandacht moeten hebben voor het statuut, voor de specifieke erkenning van een aantal statuten. Het is heel belangrijk dat er gewerkt wordt aan een team, aan het gevoel van samen een school te maken.
Ik ben zeer tevreden met de uitgebreide antwoorden van vandaag.
De heer Daniëls heeft het woord.
Zowel de vragen, als het antwoord, als de verschillende pistes die COC, maar ook de vakorganisaties deze ochtend naar voren hebben geschoven, duiden aan dat het niet alleen een taak van het parlement, de regering of de minister is, maar dat er vele andere spelers zijn.
Minister, u zegt dat het ook gaat over de haalbaarheid van eindtermen voor de lerarenopleidingen. Misschien is dat niet direct de richting die we erdoor krijgen, maar ik heb wel duidelijk gehoord, ook van de onderwijsverstrekkers, dat de lerarenopleiding een belangrijk aspect heeft. Als bijna 70 procent van beginnende leerkrachten in een onlinebevraging aangeeft dat de lerarenopleidingen hun niet gegeven heeft wat ze nodig hadden om te kunnen starten, dan moeten de lerarenopleidingen zelf in de spiegel kijken en dat doen ze ook. Met wat u naar voren hebt gebracht, kan dat proces alleen maar worden versneld.
Collega Vandromme, ik ben blij dat u het met me eens bent dat we ook de vakbonden samen moeten zetten met de werkgevers. Op dat kruispunt liggen een aantal oplossingen op tafel.
Minister, ik wil nog even mijn pleidooi kracht bijzetten om onze onderwijsinspectie, dan wel verificatie een aantal zaken te laten meenemen inzake schoolbeleid. De regering en het parlement steken er veel tijd in om een aantal mogelijkheden, maar ook grendels in te bouwen. Als er dan natuurlijk niemand die grendels opent of als er iemand te snel rijdt en er weinig pakkans is, dan is de kans klein dat men zich aan bepaalde afspraken houdt.
Collega's, dit wordt inderdaad vervolgd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.