Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, wat in de titel van mijn vraag staat, is niet onbelangrijk: de aanwending van onderwijsmiddelen voor functies in andere beleidsdomeinen. Ze gaat dus wel degelijk over middelen bedoeld voor Onderwijs die in andere beleidsdomeinen dan Onderwijs worden ingezet.
Scholen ontvangen, zoals u weet, collega’s, zowel punten als uren van de overheid – van de belastingbetaler – om hun personeel aan te stellen. De overheid legt voor het onderwijs ook een prestatiestelsel vast. Eenzelfde of een gelijkaardige functie binnen Onderwijs of Welzijn, kan in de verschillende sectoren onder een ander prestatiestelsel vallen. Voor een technisch-adviseur-coördinator, een zogenaamde TAC, geldt in het gewoon secundair onderwijs dat het schoolbestuur bevoegd is voor de prestatieregeling. In het buitengewoon secundair onderwijs legt de overheid dan weer een prestatie op van minimaal 30 en maximaal 33 lesuren van 50 minuten in een voltijdse functie. En binnen Welzijn kan er voor een gelijkaardige functie, niet noodzakelijk eenzelfde, maar een gelijkaardige functie, dan weer een ander prestatiestelsel zijn.
In het buitengewoon secundair onderwijs (bso) spelen verschillende zorginstellingen momenteel met de intentie om over te schakelen op een geïntegreerde werking tussen de zorg en het onderwijs. Die geïntegreerde werking of het naadloos op elkaar laten aansluiten, ik denk dat we dat wel kunnen toejuichen, om die werking op elkaar af te stemmen, maar wat hier gebeurt, gaat verder: eenzelfde personeelslid op punten van Onderwijs werkt ook in en voor een zorgvoorziening, soms zelfs volledig.
Dit levert enkele zorgen op bij het onderwijspersoneel, dat zich vragen stelt bij de personeelsinzet ten aanzien van de school. Die punten worden gegenereerd door de school, omdat we ervan uitgaan dat er in die school ook wel zaken te vervullen zijn in die functie. Leerkrachten rekenen erop dat die functies een aantal zaken opnemen, maar blijkbaar gaat dat personeelslid dan elders werken en worden een aantal van die taken dan verdeeld onder het personeel.
Zo stellen sommige scholen een vacature TAC onderwijs/logistiek directeur zorginstelling open, de twee samen dus, maar wel volledig op kredieten van Onderwijs, in plaats van enkel een TAC binnen Onderwijs. Hierdoor kan de zorginstelling gebruikmaken van de middelen van Onderwijs om een logistiek directeur aan te werven in de zorginstelling. Bijkomend zal de persoon in kwestie zich niet alleen moeten focussen op het invullen van die TAC-functie, waar op basis van de gegenereerde punten toch voldoende werk in is, zeker in coronatijden, maar ook op de taken buiten het onderwijs.
Vindt u het inzetten van onderwijspersoneel in een welzijnsvoorziening in het licht van een samenwerking een wenselijke evolutie?
Kan een inrichtende macht middelen gegenereerd in het onderwijs, onder andere punten TAC – want daar ging het uiteindelijk over –, overbrengen naar een voorziening van een ander beleidsdomein, zoals Welzijn?
Op welke locatie zal de TAC of de logistiek medewerker tewerkgesteld worden, als men dus die middelen overhevelt – als dat al zou kunnen? Het ene deel van de functie zal dan een tewerkstelling op de school beogen, het andere deel in de zorginstelling; kan dat op die manier?
Op welke manier kan aan de school en het personeel in de school gegarandeerd worden dat de ondersteuning, indien het een ambt in punten betreft die de school genereert, ook aan haar toekomt?
Minister Weyts heeft het woord.
Een inrichtende macht heeft onder bepaalde voorwaarden recht op omkadering om in een of meer onderwijsinstellingen onderwijs in te richten. Die omkadering is altijd bedoeld om personeelsleden aan te stellen in een onderwijsinstelling. Die omkadering kan onder bepaalde voorwaarden overgeheveld worden naar een andere onderwijsinstelling binnen dezelfde inrichtende macht, maar ook naar een andere inrichtende macht.
Een overheveling van omkaderingsmiddelen naar een instelling buiten Onderwijs is daarbij niet voorzien. Ik denk dat dat ook niet wenselijk is. Vanuit de begroting, vanuit de regering en het parlement kennen we die middelen nu eenmaal toe om onderwijs te organiseren voor de leerlingen van onze scholen. Het is dan ook evident dat die daarvoor gebruikt worden.
De personeelsleden die met die omkadering in een onderwijsinstelling worden aangesteld, werken ook steeds in en voor die instelling. Onder bepaalde omstandigheden kan die inzetbaarheid ruimer zijn en kan een personeelslid in of voor een andere instelling prestaties verrichten, ook als die instelling tot een andere inrichtende macht behoort. Ik denk daarbij aan de scholengemeenschap of aan het ondersteuningsnetwerk. Maar ook in die situaties is de inzetbaarheid van onderwijspersoneel altijd beperkt tot onderwijsinstellingen. Dat is trouwens zo vastgelegd in de decreten Rechtspositie. Die decreten bevatten daarenboven ook een bepaling die verbiedt dat een personeelslid door zijn inrichtende macht ter beschikking wordt gesteld aan derden, wat ervoor moet zorgen dat een personeelslid door zijn inrichtende macht niet kan worden ingeschakeld om prestaties te verrichten buiten Onderwijs. Dat is de theorie.
Ik weet natuurlijk dat er in het buitengewoon onderwijs in de praktijk inderdaad dikwijls een samenwerking is tussen Onderwijs en Welzijn. Die samenwerking is intensief als er daadwerkelijk ook voorzieningen van beide domeinen op eenzelfde campus liggen en waar kinderen en jongeren dus nagenoeg permanent verblijven. Die samenwerking en expertisedeling kunnen we volgens mij ook alleen maar toejuichen, omdat de kinderen en jongeren op die manier maximaal ondersteund worden in hun leef- en leersituatie. Die samenwerking moet dan natuurlijk geregeld zijn of worden binnen de regels die voor elk domein gelden.
Dit maakt deel uit van een ruimere discussie, die toch wel al een eind aansleept, over de vraag of onderwijsmiddelen prioritair ingezet worden waarvoor ze bedoeld zijn, met name in de school en in de klas. Om klaarheid te scheppen in die discussie, heb ik een nulmeting opgezet om na te gaan of en hoeveel mensen en middelen van de scholen naar tussenstructuren, de koepels, onderwijsnetten, inrichtende machten of andere externen vloeien. Daar is al heel lang discussie over, ongetwijfeld soms waarheid en soms dictum, en we willen dat uitklaren. Er loopt een oproep tot gunning van dit onderzoek tot begin volgende maand. Daarna kan die nulmeting van start gaan en hopelijk wordt dan duidelijk waar die onderwijsmiddelen effectief worden ingezet en in welke gevallen dat effectief buiten de eigenlijke onderwijsinstellingen is.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw zeer duidelijke antwoord. Het komt erop neer – en corrigeer me als ik het fout genoteerd zou hebben – dat dit middelen zijn die door Onderwijs worden gegenereerd en dus in en voor de onderwijsinstelling moeten worden gebruikt. Dat wil zeggen: zowel de plaats van de tewerkstelling als het doel waarvoor ze gebruikt worden. ‘Onderwijsinstelling’ is dus ook werkelijk ‘onderwijsinstelling’. Ik denk dat dat belangrijk is, collega’s.
Eén, regelmatig hebben we hier debatten over de vraag of er voldoende middelen zijn voor omkadering. Ik hoor partijen daar regelmatig voor pleiten, voor meer ondersteuning. Dit gaat over punten. Als die ondersteuning er dan is, dan zou het zeer raar zijn als die ondersteuning dan aan derden gegeven zou worden buiten het onderwijs, want dat zou dan eigenlijk betekenen dat die ondersteuning niet nodig zou zijn. Dat zou een zeer raar signaal zijn vanuit het onderwijs.
Twee, ik hoor u zeggen dat die samenwerking uiteraard kan, als die op eenzelfde campus ligt, maar dan is het wel ieder vanuit zijn domein. Samenwerken en vergaderen is natuurlijk iets anders. Dat moet ook blijven bestaan, collega’s.
Drie, minister, u haalt inderdaad die nulmeting aan. Ik denk dat dat belangrijk is. Ik wil er toch ook toe oproepen dat we, als dat eenmaal gegund wordt, heel goed kijken naar die samenwerkingen. Ik heb ondertussen al vormen van samenwerkingsakkoorden mogen inkijken waarbij men vrijwillig middelen afstaat aan een andere instantie, omdat daar een return tegenover staat. Die documenten zijn echter zodanig gelijklopend dat je moeilijk kunt zeggen dat het om een individueel onderhandeld contract gaat, om individuele vrijheid, maar eerder om een zekere vorm van collectieve afstand.
Dat onderzoek is zeker belangrijk. Als N-VA hebben we er altijd voor gepleit om de middelen in te zetten in de klas en in de school. Dat staat ook zo in het regeerakkoord. De vraag is of de verificatie hier ook een rol in kan spelen. We hebben de personeelsaanstellingen. Men kijkt wat men doet, in welke functie, waar en wat de functieomschrijving is, maar in welke mate kan de verificatie dit ook daadwerkelijk nagaan? Dat zou ook nog een interessante oefening kunnen zijn.
De heer Brouns heeft het woord.
Minister, ik deel natuurlijk de bekommernis dat middelen die voor Onderwijs bestemd zijn, maximaal in het onderwijs worden ingezet, zeker in deze tijden. Tegelijkertijd denk ik dat een modern en flexibel humanresourcesbeleid geen evidentie is in het onderwijs van vandaag. We maken ons inderdaad vaak collectief zorgen over de ondersteuning van scholen en hun beleidsvoerend vermogen en er is inderdaad vaak een gebrek aan capaciteit en expertise in die ondersteunende functies. Dan denk ik wel dat het geen overbodige luxe is om te durven na te denken over het delen van personeel tussen andere overheden. Als we iets geleerd hebben uit de coronacrisis, dan is het dat het niet evident is om preventieadviseurs te vinden voor het onderwijs. Op dat vlak dus toch het pleidooi, minister, om de nodige flexibiliteit aan de dag te leggen en om na te gaan, zeker inzake ondersteunende functies in het onderwijs, of er meer flexibele kaders mogelijk zijn dan vandaag voor het delen van personeel. Bent u ertoe bereid dat te bekijken, in de mate waarin dat vandaag niet zou kunnen?
Om even aan te vullen: in de commissie van 23 januari had ik al een vraag gesteld rond kinderverzorgers die eventueel gedeeld kunnen worden. Zij zijn vaak zowel in de buitenschoolse opvang tewerkgesteld als in een onderwijscontext en ervaren soms wel eens een probleem inzake het verschil in statuten. Het zou misschien een goed idee zijn om na te denken over geïntegreerde ambten, functies of personeelsstatuten, waarbij het meer vanzelfsprekend is en gefaciliteerd kan worden om personeel zowel voor onderwijs- als welzijnstaken in te zetten.
Minister Weyts heeft het woord.
Vooraleer we nog verder kraantjes gaan opdraaien, denk ik dat we eerst moeten kijken welke kraantjes al aan het lopen zijn. Ik wil dus die nulmeting en de resultaten daarvan afwachten om vervolgens te gaan kijken naar verdere congruenties. Als je, met de beste bedoelingen uiteraard, kraantjes opendraait en mogelijkheden creëert om aan te werven binnen het ene domein, maar ook functies uit te oefenen binnen het andere domein, dan moet je natuurlijk eerst kijken hoe eventuele misbruiken, als die er zouden zijn, geregeld kunnen worden. Ik wil dus nog niet vooruitlopen en in eerste instantie nagaan wat die nulmeting ons oplevert en hoe we daar vervolgens mee aan de slag gaan. Ik sluit absoluut niet uit dat er al wat congruenties en samenwerkingsverbanden zijn, maar laat ons er dan ook voor zorgen dat er daaromtrent duidelijke reglementaire afspraken worden gemaakt.
De heer Daniëls heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord en vooral ook voor de duidelijkheid, minister.
Eén, nu kan het niet. Dat is duidelijk en het is niet onbelangrijk om dat mee te geven.
Twee, we brengen het in het kaart, via een nulmeting. We moeten het juist in kaart brengen. Mijn oproep is, als het gegund wordt en u verder samenzit, om te kijken naar iets wat nog in de grijze zone zit van samenwerkingen, maar waarvan je eigenlijk kunt vaststellen dat het niet meer in de klas of in de school is – want daarover gaat het.
Mijn vraag ging heel specifiek niet over expertisedelen. Ik snap collega Brouns wel wat die preventieadviseurs en die expertisedeling betreft, want dat moet absoluut kunnen. Het gaat mij erover – en ik stel het nu heel extreem voor – dat een TAC van een school eigenlijk de bouwwerken gaat begeleiden van een welzijnsvoorziening binnen eenzelfde inrichtende macht. Dan zijn we niet meer bezig met onderwijs. Dat is een andere taak.
Als ik denk aan de opmerking van mevrouw Vandromme over de kinderverzorgers: ik denk dat we nu al soms problemen hebben binnen Onderwijs. Denk maar aan de statuten die er zijn binnen het gewoon en het buitengewoon onderwijs, aan prestatiestelsels die we daar hebben. Daar zijn er al verschillen. Ik denk dat we eerst daarnaar moeten kijken.
Maar ik wil afsluiten met de oproep dat we ervoor moeten zorgen – en ik denk dat dat een bekommernis is van iedereen – dat we de onderwijsmiddelen die we vandaag ter beschikking hebben, maximaal naar Onderwijs laten gaan. Ik denk dat we daar meer dan genoeg uitdagingen hebben en handen, mensen en middelen kunnen gebruiken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.