Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Brouns heeft het woord.
Collega’s, het is een open deur in trappen te stellen dat de lokale besturen als eerste in contact komen met criminele of malafide activiteiten. We kunnen gerust stellen dat de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit en van de strijd daartegen zich in Vlaanderen bottom-up ontwikkeld heeft. Een algemeen decretaal en wettelijk kader ontbreekt evenwel. Daarom hebt u terecht een decretaal kader in het vooruitzicht gesteld, om op basis van een integriteitsonderzoek vergunningen, toelatingen, subsidies, concessies en dergelijke, waarbij de overheid partij is, te kunnen weigeren, schorsen of intrekken, in geval van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit of een ernstige en heel concrete dreiging daartoe.
Volgens ons is een alomvattend lokaal veiligheidsbeleid rond aan elkaar gelieerde problematieken noodzakelijk, vertrekkend vanuit de ervaring en de good practices die zich reeds ontwikkeld hebben. Dat was ook de bedoeling van onze conceptnota voor nieuwe regelgeving over de versterking van de lokale besturen bij de bestuurlijke aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. In die nota hebben we de nadruk gelegd op een goed wettelijk en decretaal kader en een goede ondersteuning van de lokale besturen. Voor een doeltreffende bestuurlijke handhaving is een structurele, gecoördineerde en vlotte informatie-uitwisseling tussen alle betrokken overheden en actoren vereist. Dat vereist ook de nodige afspraken met de federale overheid, maar ook in grensoverschrijdend verband, bijvoorbeeld met Nederland. Zo pleiten we er ook voor om alle instrumenten optimaal te gebruiken en de lokale integrale veiligheidscel inzake radicalisme, extremisme en terrorisme (LIVC R) speelt daarbij een belangrijke rol.
Ondertussen is er een belangrijk nieuw en positief element, met name de beleidsverklaring van de federale minister van Binnenlandse Zaken, waarin zij stelt dat een wettelijk initiatief zal worden genomen om de mogelijkheden van de bestuurlijke handhaving structureel te verankeren en te versterken. Daarbij zal rekening gehouden worden met de ervaringen van de lopende pilootprojecten in Limburg, Antwerpen en Namen inzake bestuurlijke handhaving. Het is duidelijk dat hier verwezen wordt naar de Arrondissementele Informatie- en Expertisecentra (ARIEC’s). Zoals in onze conceptnota wordt gesteld, vormen de ARIEC’s een belangrijke ondersteuning van de lokale besturen inzake bestuurlijke handhaving.
In antwoord op een vraag om uitleg in de commissie op 13 oktober 2020 hebt u gesteld in overleg te willen gaan met de federale collega om de ARIEC’s voort te zetten. Dat is een duidelijke vraag en oproep die ik herhaaldelijk gedaan heb, namelijk om die ARIEC’s uit te rollen over heel Vlaanderen, en eigenlijk beter over heel België, naar het voorbeeld van de Nederlandse Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s), om onze voet te kunnen zetten naast het Nederlandse veiligheidsbeleid.
Tijdens de bespreking van de beleids- en begrotingstoelichting (BBT) 2020-2021 in de commissie hebt u een overleg met uw federale collega in het vooruitzicht gesteld. Dat zou begin december plaatsvinden. Tevens hebt u tijdens die commissievergadering een aantal zaken vermeld die in december – dat is een belangrijke maand geweest – zouden worden afgerond en die zeer belangrijk zijn voor de voorliggende problematiek.
Een ander aspect van onze conceptnota betreft het maximaal inzetten van de LIVC R – daar wordt in de volgende vraag ook nog naar verwezen met betrekking tot SAMEN – voor preventiedoeleinden in het kader van de bestrijding van criminaliteit. Daarvoor is een goed en duidelijk kader vereist, met erkenning van de regierol van de burgemeester. De maximale invulling van de LIVC R kadert in vroegdetectie en informatie-uitwisseling, versterkt de bestuurlijke aanpak en ondersteunt de integrale aanpak. In de recente evaluatie, uitgevoerd door het Vlaams Vredesinstituut, van het Vlaams beleid en actieplan ter preventie van gewelddadige radicalisering en polarisering, wordt erop gewezen dat een multiagencyaanpak in de wetenschappelijke literatuur als een veelbelovende praktijk wordt bestempeld en er wordt ook gewezen op het feit dat LIVC R’s in de praktijk al worden ingeschakeld om andere fenomenen op te volgen. Dit laatste heeft de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), vanuit haar belangrijke terreinkennis, al eerder onder de aandacht gebracht.
U werkt aan een decretaal kader voor de LIVC R, maar zeer belangrijk is ook het draaiboek dat in voorbereiding is en dat essentieel is voor de goede samenwerking binnen een LIVC R. Dat draaiboek zou in december gefinaliseerd worden.
Hebt u begin december overleg kunnen plegen met uw federale collega in verband met de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, zoals aangekondigd? Wat zijn de resultaten en de gemaakte afspraken van dat overleg? Zijn de ARIEC’s ook ter sprake gekomen tijdens dit overleg?
Is er reeds zicht op de vereiste samenwerkingsakkoorden of -protocollen met het oog op informatiedeling?
Hoe staat u tegenover de maximale invulling van de multiagencysamenwerking in het kader van de LIVC R?
Wat is de stand van zaken van het draaiboek, dat zo belangrijk is voor de praktische werking van de LIVC R? Welke sectoren zijn betrokken geweest bij de opmaak daarvan? Werd de VVSG hier ook bij betrokken?
Welke stappen hebt u reeds gezet ter versterking van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder met Nederland, in het kader van de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit?
Minister Demir heeft het woord.
Mijnheer Brouns, in december heeft mijn kabinet inderdaad overleg gehad, zowel met het kabinet van de federale minister van Binnenlandse Zaken als met het kabinet van de federale minister van Justitie. Daar werd voornamelijk gesproken over het samenwerkingsakkoord met betrekking tot de organisatie van de LIVC R, aanvullend op ons Vlaams decreet. Er werd afgesproken dat er hieromtrent eind januari een eerste interfederale interkabinettenwerkgroep (IKW) zou plaatsvinden.
Het gesprek over de ARIEC’s is toen uitgesteld, maar mijn kabinet heeft vorige week opnieuw contact opgenomen met beide kabinetten om een nieuwe meeting vast te leggen, om de voortzetting en uitbreiding van de ARIECs te bespreken.
U weet dat de nieuwe verbindingsofficier van de geïntegreerde politie, die we sinds een week aangeworven hebben en die zelf heel vertrouwd is met de ARIEC’s, ook de veiligheid opvolgde bij de Antwerpse gouverneur en ook betrokken zal worden bij dit dossier en mee het overleg met de federale kabinetten zal doen. De vergadering is vastgelegd, zowel nieuwe als de voortzetting en uitbreiding van die ARIEC’s zijn te bespreken.
In de tussentijd hebben we deze week een visienota verstuurd naar de werkgroep bestuurlijke handhaving om vervolgens het DIOB-decreet (Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen) verder af te werken. Ik zal die sowieso bespreken met de verschillende stakeholders en coalitiepartners, om hopelijk tegen de paasvakantie, of na de paasvakantie, met een ontwerp van decreet naar de regering te stappen.
Via samenwerkingsakkoorden wil ik voorzien in een vlotte uitwisseling van relevante informatie tussen de lokale besturen onderling, tussen de bestuurlijke en de gerechtelijke overheden en diensten en tussen de relevante private actoren en de bestuurlijke overheden. Hiervoor zal er op Vlaams niveau een Kruispuntbank Handhaving opgericht worden, waarin alle informatie over vergunningen, subsidies en ook alle informatie waarover inspectiediensten beschikken, gekruist opgenomen kan worden.
De bedoeling is dat lokale besturen en Vlaamse, federale en lokale handhavingspartners, zoals de bestuurlijke politie, hier toegang toe kunnen krijgen, uiteraard met respect voor het beroepsgeheim, het geheim van het onderzoek en de bescherming van de persoonsgegevens. In eerste instantie zullen daar enkel Vlaamse gegevens in opgenomen worden, maar het doel is om die uit te breiden met federale gegevens door samenwerkingsakkoorden met de verschillende diensten aan te gaan. Het zal ook een beetje van de timing van de federale collega’s en instanties afhangen hoe we dat doen. Op het overleg dat komt, gaan we dat ook aankaarten. Vorig jaar zijn er wel al contacten geweest tussen mijn diensten en de bijzondere belastingdienst met het oog op het bekijken van de mogelijkheden tot informatiedeling, en ook met de geïntegreerde politie is deze oefening gaande.
Ik deel uw mening en sta zeer positief tegenover een multiagencysamenwerking. Ik ben zelf vragende partij om verder te bekijken hoe de multiagencybenadering die werd geïnstalleerd voor de preventie van terroristische misdrijven met een regierol voor de burgemeesters, toegepast kan worden bij de gecoördineerde aanpak van andere ernstige problematieken. De LIVC R is overigens niet de eerste multiagencybenadering die werd geïnstalleerd om een specifieke problematiek aan te pakken. Ook de ketenaanpak bij intrafamiliaal geweld en de Family Justice Centers werken op een vergelijkbare manier, alsook de ketenaanpak KOMPAS+, naar jeugddelinquenten toe. We zien dat die aanpak zijn vruchten afwerpt. Het lijkt mij op termijn zinvol om te werken naar een duidelijke structuur, die ook gebonden is aan een fysieke locatie waar een aantal kerndiensten ook effectief aanwezig zijn en waarbij een overkoepelend en duidelijk kader inzake informatie-uitwisseling en samenwerking wordt gecreëerd, opdat sneller kan worden ingespeeld op fenomenen die een multiagencyaanpak behoeven. Ik ben absoluut voorstander om hier samen met de lokale besturen verder over na te denken. Hierbij moet ik wel verduidelijken dat de installatie van casusoverleg slechts mogelijk is in het kader van de doelstellingen zoals omschreven in artikel 458ter van het Strafwetboek, met name de bescherming van de fysieke en psychische integriteit van de persoon of derden, of ter voorkoming van terroristische misdrijven, of misdrijven gepleegd in het kader van een criminele organisatie. Voor de verdere uitbreiding van dat kader hebben wij dus ook het federale niveau nodig.
Voorafgaand aan de opmaak van het LIVC R-draaiboek werden de Vlaamse sectoren van Welzijn, Jeugd, Onderwijs, Sport en Cultuur geconsulteerd zodat we maximaal rekening kunnen houden met hun bezorgdheden. De VVSG begeleidt momenteel het werkproces voor de opmaak van het draaiboek. We zullen de betrokken organisaties vragen om feedback te geven op de ontwerpversie van het draaiboek, zodat de VVSG de nodige aanpassingen en aanvullingen kan doorvoeren.
Een eerste preliminaire draft werd ons opgeleverd maar moet nog opnieuw besproken worden met zowel het platform radicalisering als alle betrokken sectoren, zodat we echt tot een gedragen document kunnen komen. Het is natuurlijk heel belangrijk dat daar een draagvlak voor is. Bovendien zal het draaiboek samenhangen met het decretale kader, dat momenteel voorligt bij de Raad van State, zoals u weet.
In december heb ik overleg gepleegd met het BIBOB-bureau (Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur) in Nederland om voldoende zicht te krijgen op hun werking en samen te bekijken hoe de grensoverschrijdende samenwerking opgebouwd kan worden. Mijn kabinet heeft volgende week een aanvullend overleg met hen om op termijn, zodra ons DIOB-decreet in werking treedt, tot een samenwerking te komen.
De heer Brouns heeft het woord.
Dank u voor uw uitgebreide antwoorden, minister. Ik wil misschien beginnen met een belangrijke vraag. Het is goed dat u mee ijvert om die arrondissementele informatie- en expertisecentra te verduurzamen en het liefst uit te rollen over heel Vlaanderen. Dat in dat verband een samenwerking wordt opgezet met het federale niveau, lijkt mij uiterst noodzakelijk vanwege de bevoegdheden daar. Betekent dat ook dat u als Vlaams minister en de Vlaamse Regering ook zullen bijdragen, mee zullen financieren?
Ik vind het ook heel goed dat er nu gewerkt wordt aan die Kruispuntbank Handhaving, zodat er heel snel en efficiënt informatie uitgewisseld kan worden over personen, bedrijven of organisaties tussen inspectiediensten, en dat dat geen kokerbenadering is, dat men van elkaar de informatie niet kent.
De zeer ruime betrokkenheid bij het draaiboek kan ik alleen maar toejuichen, en ik wil nogmaals benadrukken dat dat cruciaal is, omdat ik toch wel vaststel dat er vaak heel wat wantrouwen is op het terrein om aan zo’n casusoverleg deel te nemen. Bij scholen, maar vooral ook bij jeugd- en jongerenverenigingen is het toch geen evidente kwestie om aan zo’n tafel waar ook lokale besturen en politie zitten, informatie te delen. Het is een heel belangrijk aspect dat dat zeer goed begeleid wordt, en vertrouwen is daar toch wel het sleutelwoord waaraan gewerkt wordt bij de opmaak van het draaiboek.
Ik heb u ook positief horen spreken over de multiagencyaanpak die inderdaad niet uniek is wat betreft de LIVC-werking. Dat is ook zo. Tegelijk erkent u ook dat de continuïteit van die werking belangrijk is, meer zelfs, dat we die moeten versterken. Dat blijkt ook uit de evaluatie door de VVSG in de context van hun EMMA-project, een Europees project waarbij ze middelen kregen vanuit Europa om de evaluatie te maken van de LIVC-werking enerzijds – ze hebben zes steden genomen waar de LIVC’s vandaag operationeel goed draaien – en anderzijds is ook een zelfevaluatietool het doel van dat project. Hoe ziet u de continuïteit van die extra expertise die nu opgebouwd is, bewaard en bestendigd na het … (onverstaanbaar) … project?
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Ik sluit mij volledig aan bij collega Brouns. Ik heb zelf via mijn schriftelijke vraag nummer 910 reeds gepeild naar de stand van zaken voor het opstellen van het LIVC-draaiboek, dat, zoals collega Brouns terecht opmerkt, een van de sleuteldocumenten is voor een efficiënt en krachtdadig lokaal veiligheidsbeleid. In het antwoord op mijn vraag, minister, stelde u dat u dit draaiboek tegen eind 2020 zou finaliseren, waarna u beloofde om de definitieve ontwerpversie aan de parlementsleden ter beschikking te stellen. We wachten tot op heden nog altijd vol ongeduld op de tekst van dit draaiboek. Er is een Vlaams gezegde, minister, collega’s: ‘Veel beloven en weinig geven, doet de gekken in hoop leven.’ Wij hopen in ieder geval dat u de commissieleden niet langer voor de gek zult houden. Vandaar dus ook mijn aansluitende vraag: welke concrete datum kunt u geven waarop wij de tekst van het draaiboek, zoals beloofd, zullen ontvangen?
De heer Vandenhove heeft het woord.
Ik wil mij aansluiten bij het pleidooi van collega Brouns om hier effectief werk van te maken. Wat de timing betreft, minister, begrijp ik dat dat voor ons, parlementsleden, dus na het paasverlof zal zijn. Oké, als dat de timing is, geen probleem. Maar ik wil toch nog kort benadrukken wat ik ook gezegd heb toen de collega’s van CD&V een kadernota voorgesteld hebben. Ik vond dat, eerlijk gezegd, een heel goede kadernota. Ik heb daar twee opmerkingen op gemaakt die ik nog kort wil herhalen.
Eén: een heel luik daarvan had natuurlijk betrekking op federale bevoegdheden. In die zin denk ik dat het uitklaren daarvan wellicht niet zal kunnen gebeuren in één gesprek. Het is heel belangrijk om een kader uit te tekenen waarbinnen we handelen en waarbinnen we niet handelen. Een tweede opmerking op de nota van collega Brouns was toen op het financiële luik, omdat uiteraard een groot stuk daarvan vanuit het federale komt. Daarmee bevestig ik eigenlijk mijn eerste opmerking.
Het laatste wat ik nog wil opmerken: ik denk dat het echt belangrijk is dat we het raam uittekenen waarover we spreken. Ik hoor heel vaak burgemeesters – ik ben dat zelf ook geweest – en die hebben natuurlijk graag dat ze zo veel mogelijk te zeggen hebben en zo veel mogelijk zelf kunnen doen, dat is heel menselijk. Maar langs de andere kant hoor ik daar ook commentaren op van mensen die geen burgemeester zijn, of zelfs van burgemeesters die vinden dat ze die bevoegdheden niet moeten hebben. Ik denk dat we goed moeten afbakenen voor we het debat beginnen, binnen welk kader we eigenlijk werken, zowel wat die federale bevoegdheden betreft, maar ook wat betreft de bevoegdheden die we echt meer aan gemeenten en in casu aan burgemeesters willen toekennen.
Maar voor de rest mijn steun voor het ontwerp van decreet dat er dan zal aankomen. Hopelijk kunnen we het zo snel mogelijk bespreken in deze commissie.
Ik zou bij de heer Vandenhove willen aansluiten. Natuurlijk is de globale lokale veiligheid de eerste bezorgdheid van alle burgemeesters. In dat kader is het wel belangrijk dat zij een wettelijk kader hebben waarin ze met rechtszekerheid kunnen werken, wat vandaag soms een beetje moeilijker is. Minister, als u daar verduidelijking in kunt verschaffen, is dat altijd goed meegenomen.
Minister Demir heeft het woord.
Inderdaad, voorzitter, duidelijkheid verschaffen is ook de bedoeling waarom we dit ontwerp van decreet maken. Dat is heel belangrijk. Daarom hebben we ook meermaals samengezeten met verschillende instanties om alles goed op elkaar af te stemmen.
Collega Blancquaert zegt: ‘veel beloven, niets doen’. Mevrouw Blancquaert, u hebt nog niets gedaan en uw partij heeft al helemaal niets gedaan, dus ik moet hier geen lessen krijgen van u. Ik vind dat eigenlijk wel heel straf om zulke populistische uitspraken te doen. Ik stel voor dat u op het terrein gaat, dat u hier misschien eens komt kijken wat voor werk hier wordt verzet. U staat daar allemaal niet bij stil. Met heel het LIVC-decreet bijvoorbeeld hebben wij heel wat overleg en consultaties gedaan bij Jeugd, Welzijn, Cultuur, Sport, noem maar op – dat was ook wel nodig. We hebben een werkgroep waarin de VVSG en verschillende steden zitten, waar het draaiboek ook zeer zorgvuldig wordt opgesteld en waarnaar het dan ook nog eens zal teruggaan. Ik weet niet wat u daarmee eigenlijk wilt zeggen, maar ik denk dat hier wel degelijk heel veel werk wordt verzet, dat wij ook proberen heel goed zaken op elkaar af te stemmen en draagvlak te krijgen binnen de samenleving, bij de burgemeesters, die het ook goed willen weten. Ik laat dus het populisme aan u over. U en uw partij hebben nog niets gedaan, nada, nul. Dat dus wat uw uitspraak betreft. Foei!
Mijnheer Brouns, wat de ARIEC’s betreft, is er momenteel inderdaad geen extra financiering voorzien, omdat het gaat over een federale bevoegdheid. Wel is er samenwerking op het vlak van het aanleveren van informatie van onze inspectiediensten aan de ARIEC’s. Op financieel vlak is er van onze kant nog niets voorzien, omdat de bevoegdheid op het federale niveau zit.
Mevrouw Blancquaert, het is niet voorzien dat u nu nog op dit punt kunt tussenkomen. U kunt dat altijd later nog eens. (N.v.d.r.: Tijdens de behandeling van de samengevoegde vragen om uitleg 1179, 1180, 1223, 1233 en 1252 komt Adeline Blancquaert hier nog even op terug.)
De heer Brouns heeft het woord.
Ik dank u voor uw antwoorden.
Wat dat laatste betreft, kan het misschien wel interessant zijn om te kijken naar de diensten die worden uitgenodigd bij flexacties op het terrein. Die Arrondissementele Informatie- en Expertisecentra werken heel nauw samen met de lokale besturen, maar ook met alle Vlaamse inspectiediensten. Dat vergt natuurlijk capaciteit. In die zin zouden wij die diensten minstens indirect zodanig kunnen versterken dat zij daarin maximaal een rol kunnen spelen. Dat wilde ik nog meegeven als beleidssuggestie.
Maar ik ben vooral bekommerd over de continuïteit van de expertise die ondertussen werd opgebouwd in de VVSG. Zij hebben nu een langlopend evaluatieproject, het project EMMA, dat Europees wordt gefinancierd. Daaruit hebben ze een aantal belangrijke vaststellingen kunnen trekken, die ze nog steeds aan het opmaken zijn. Het is belangrijk om alle conclusies uit die evaluatie maximaal mee te nemen bij de opmaak van de draaiboeken. Het bundelen van die good practices is cruciaal. Om die continuïteit na januari 2022 te kunnen garanderen, lijkt het mij goed om die maximaal te bundelen binnen de VVSG. Als je met hen in gesprek gaat, merk je dat het niet evident is om die continuïteit te garanderen en te bestendigen na januari 2022, wanneer dat pakket middelen expertisecapaciteit van Europa wegvalt. Het zal aan ons, Vlaanderen, zijn om te bekijken hoe we dat kunnen doen. De lokale besturen zijn immers wel degelijk vragende partij, zo blijkt ook uit het traject dat met die zes LIVC’s wordt gelopen, om directe ondersteuning te blijven krijgen. We stellen op het terrein vast dat het vaak over veel meer gaat dan enkel radicalisering en polarisatie. Het gaat ook over hoe je preventief – en zo belanden we weer bij het begin van de commissievergadaring – met jongeren aan de slag kunt gaan, bijvoorbeeld rond positieve identiteitsontwikkeling.
Dat brengt mij bij het punt dat we in de vorm van een steunpunt binnen de VVSG capaciteit zouden moeten kunnen onderbrengen die de lokale besturen op een duurzame manier kan versterken bij de uitrol en de continuïteit van de werking van de lokale integrale veiligheidscel. Want als je met de collega's spreekt, voel je dat het is begonnen met radicalisering en terrorisme, en dan is het verschoven naar polarisatie. Als je vandaag mee rond de tafel zit, dan voel je vaak de neiging en vooral de – terechte – behoefte om over andere thema's te spreken. Ook preventief, in het kader van een aantal casussen, kunnen we een aantal zaken voorkomen wat betreft de veiligheid.
Mijn pleidooi is om de opgebouwde expertise binnen de VVSG in relatie tot een nauwe samenwerking en evaluatie met die LIVC’s vast te houden en te bestendigen, eventueel in de vorm van een steunpunt. Ik hoop dat u dat idee ernstig wilt onderzoeken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.