Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de resultaten van de studie over zelfdoding bij 45-tot-60-jarigen in Vlaanderen
Vraag om uitleg over de resultaten van de insightstudie over zelfdoding bij 45-tot-60-jarigen in Vlaanderen
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Nu we verder gaan met de vragen om uitleg, wil ik nogmaals voor iedereen duidelijk maken wat de spreektijden zijn, want blijkbaar is dat nog niet bij iedereen goed overgekomen.
We krijgen straks een aantal samengevoegde vragen. De eerste vraagsteller krijgt vijf minuten, de overige vraagstellers drie minuten. De minister heeft geen limiet. Dan krijgen de stellers van aanvullende vragen twee minuten. Ik heb toch de indruk dat velen niet weten in te schatten hoe lang een minuut duurt. Willen jullie daar rekening mee houden?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
De afgelopen jaren daalden de suïcidecijfers voor alle leeftijdsgroepen behalve voor de leeftijdsgroep tussen 45 en 60 jaar. Daarom besliste het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) een eerste psychologisch autopsieonderzoek te doen onder deze leeftijdscategorie.
Er kwamen een aantal kenmerken van de betrokken slachtoffers in beeld. Ze hadden op het moment van het overlijden psychologische problemen, maar waren er minder voor in behandeling dan de mensen in de controlegroep. In de leeftijdscategorie van 45 tot 60 jaar blijkt het moeilijker dan in andere leeftijdscategorieën om hulp te zoeken. Ze hadden ook moeilijkheden op het werk. Ze hadden financiële problemen of ze dachten dat hun financiële situatie hen in de problemen zou brengen.
Ik denk dat een belangrijke uitdaging voor de toekomst is om mensen ervan te overtuigen dat psychologische hulp iets normaals is, zoals medische hulp. De toegankelijkheid van de psycholoog moet ook breed bekend zijn.
Minister, welke conclusies trekt u uit dat eerste psychologisch autopsieonderzoek?
Zal bij de volgende beheersovereenkomst deze doelgroep in het bijzonder aandacht krijgen op het vlak van het bespreekbaar maken van psychologische gezondheidsproblemen?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Ook ik heb een vraag om uitleg over dezelfde studie, die zich inderdaad toespitst op de opvolging van 45-tot-60-jarigen. Ik vind het in dit kader ook wel belangrijk om te zeggen dat we al vele jaren vele vragen over dit thema stellen, maar dat het ook wel goed is om te zien, minister, dat onze aangehouden inzet op de vele domeinen waarin we aan suïcidepreventie doen toch stilaan – zeer voorzichtig natuurlijk – hoopvolle goede signalen oplevert. De suïcidecijfers, die hoog zijn, geven nu een andere trend aan. Dat motiveert volgens mij alleen maar om daar ten volle verder op in te zetten en verdere studies te doen die ons daarin kunnen ondersteunen.
We hebben dit jaar al extra geïnvesteerd in Tele-Onthaal en de Zelfmoordlijn. Zal er ook gezocht worden naar manieren om die hulplijnen specifiek bij die leeftijdsgroep bekend te maken? We stellen namelijk vast dat er in de categorie van 45-tot-60-jarigen nog een grotere drempel bestaat dan bij andere leeftijdscategorieën om hulp te zoeken.
Hebt u contact met het VLESP – daar ga ik wel van uit – over de bevindingen van deze studie? Maar vooral: welke implicaties zijn er voor de opmaak van ons derde Vlaams Actieplan Suïcidepreventie? Dat is het werkstuk dat al onze acties bundelt. Ik denk dat het goed is dat we alle wetenschappelijke gegevens die zinvol zijn, hier mee in opnemen om gerichte, goede, efficiënte acties op te zetten.
Minister, uit de studie bleek ook dat zorgen op het werk, stress op het werk, problemen op het werk, conflicten op het werk – allerlei werkgerelateerde problemen en vragen – fel naar voren kwamen in deze categorie. Hebt u daarover overleg met collega-ministers, in het bijzonder met minister van Werk Hilde Crevits? Kunt u andere inspanningen melden op het vlak van suïcidepreventie op het werk?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, op basis van de studie werden er ook een aantal aanbevelingen geformuleerd. Zo zouden naasten nog meer betrokken moeten worden bij de preventie van suïcide, aangezien zij een sleutelrol kunnen vervullen in het herkennen en bespreekbaar maken van suïcidaliteit. Er wordt ook aanbevolen om suïcidepreventie structureel in te bedden in de opleidingen van hulpverleners, zodat ze reeds in hun studieloopbaan leren over suïcidaal gedrag en hoe dit te detecteren en behandelen. Er zouden ook sensibiliseringscampagnes rond het versterken van het mentaal welbevinden en coping opgezet moeten worden. Ten slotte wordt er geadviseerd om meer aandacht te besteden aan mentaal welzijn en suïcidepreventie op het werk en de mogelijke invloed van een nadelige socio-economische situatie.
Minister, is er volgens u reeds voldoende aandacht voor suïcidepreventie in de opleiding van hulpverleners?
Hoe kunnen naasten nog meer betrokken worden bij de preventie van suïcide?
Gaat u met uw collega-minister van Werk, Hilde Crevits, in overleg om ook daar meer aandacht te besteden aan suïcidepreventie?
Welke initiatieven neemt u om het taboe rond psychologische hulpverlening bij deze leeftijdsgroep te doorbreken?
Zult u nog een extra campagne opzetten rond het versterken van het mentaal welbevinden en coping?
Welke andere initiatieven neemt u nog om aan deze aanbevelingen tegemoet te komen?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, uit de resultaten van de psychologische autopsiestudie kunnen enkele belangrijke conclusies getrokken worden. We moeten de gezamenlijke verantwoordelijkheid van suïcidepreventie verder uitbouwen. Suïcidepreventie is een taak van iedereen en beperkt zich niet tot de gezondheidszorg. Ook naasten moeten we meer betrekken, want zij kunnen een sleutelrol vervullen in het herkennen en bespreekbaar maken van suïcidaliteit. Belangrijk is ook dat suïcidepreventie structureel ingebed wordt in de opleidingen van hulpverleners. Uit deze studie blijkt nogmaals dat elke suïcide een uniek en complex verhaal kent. Het is belangrijk dat artsen en andere hulpverleners in een vroeg stadium worden voorbereid op deze moeilijke en complexe opdracht.
We moeten blijven inzetten op het doorbreken van het taboe dat nog steeds rust op psychische problemen en suïcidegedachten. We moeten ook blijven inzetten op de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg. Tot slot moet er meer aandacht gaan naar mentaal welzijn en suïcidepreventie op het werk. Het is belangrijk dat hulpverleners bij de detectie en behandeling van suïcidaal gedrag voldoende aandacht hebben voor de mogelijke invloeden van zorgen over de professionele en financiële situatie.
De conclusies uit de psychologische autopsiestudie zullen uiteraard worden meegenomen bij het opstellen van het derde Vlaams Actieplan Suïcidepreventie, dat vanaf begin volgend jaar wordt uitgewerkt.
Specifiek voor de Zelfmoordlijn blijkt uit bevragingen van 2016 en 2017 dat de algemene bekendheid reeds groot is.
Ook blijkt dat diegenen die de Zelfmoordlijn kennen, gemiddeld ouder zijn – 49 jaar – dan de groep die de Zelfmoordlijn niet kent – gemiddeld 39 jaar. Gezien de ruime zichtbaarheid van Zelfmoord1813 en de toegenomen maatschappelijke aandacht voor het thema, kunnen we ervan uitgaan dat de bekendheid van Zelfmoord1813 bij de bevolking in 2020 nog groter is geworden.
In deze moeilijke tijden, door de coronamaatregelen en de donkere dagen, zijn we extra bezorgd om mensen met donkere gedachten. We willen hen op allerlei mogelijke manieren aanmoedigen om te praten over die donkere gedachten en de stap te zetten naar hulp. Daarom zorg ik voor een extra bekendmakingscampagne van onze hulplijnen, gefinancierd vanuit het actieplan mentaal welzijn ‘Zorgen voor Morgen’. Die campagne start na kerstdag en zal ook de nadruk leggen op de boodschap ‘praat erover’. We kunnen dat niet vaak genoeg herhalen.
Als we kijken naar het gebruik van de Zelfmoordlijn, zien we dat 40-tot-60-jarigen ook het sterkst vertegenwoordigd zijn onder de oproepers naar de Zelfmoordlijn. Het mannelijke aandeel oproepers is groter dan het vrouwelijke aandeel, namelijk 61 procent mannen versus 39 procent vrouwen.
Op basis van deze gegevens blijkt niet dat er specifieke acties nodig zijn voor de bekendmaking van de Zelfmoordlijn, specifiek gericht op de oudere leeftijdsgroepen. Ook uit de psychologische autopsiestudie blijkt dat de bekendheid van de Zelfmoordlijn goed is. Wanneer we specifieker kijken naar bepaalde zelfhulptools op het platform Zelfmoord1813.be, blijkt uit de studie echter wel dat slechts 14 procent bekend is met de online tools die de voorbije jaren zijn ontwikkeld, bijvoorbeeld Think Life en BackUp. Het lijkt dus vooral aangewezen om breed in te zetten op het stimuleren van hulpzoekgedrag in het algemeen en ook de verschillende zelfhulptools meer bekend te maken. Deze conclusies nemen we mee in het traject naar de nieuwe gezondheidsdoelstellingen en het bijhorende actieplan.
De bevindingen van deze studie en de aanbevelingen werden reeds uitvoerig besproken tussen VLESP, mijn kabinet en Zorg en Gezondheid. Zoals reeds eerder gezegd, vormen deze aanbevelingen een belangrijk onderdeel bij de opmaak van het derde Vlaams Actieplan Suïcidepreventie.
De benadering van Health in All Policies (HiAP) is zeker belangrijk en nemen we dan ook als leidraad mee in het traject naar een nieuwe gezondheidsdoelstelling. In dit traject betrekken we de andere relevante beleidsdomeinen om te bekijken wat hun engagementen kunnen zijn op het vlak van suïcidepreventie.
Er is meer aandacht nodig voor suïcidepreventie in de opleiding van hulpverleners. De laatste jaren werd hier reeds sterker op ingezet. VLESP, het Centrum ter Preventie van Zelfdoding en de suïcidepreventiewerking van de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) organiseren regelmatig gastcolleges en workshops om suïcidepreventie onder de aandacht te brengen van toekomstige hulpverleners.
Het Centrum ter Preventie van Zelfdoding organiseert ook een keuzevak waarbij studenten worden opgeleid tot vrijwilliger bij de Zelfmoordlijn. Door deze opleiding en de hieraan gekoppelde praktijkervaring, krijgen jonge professionals onmisbare kennis en ervaring over hoe ze in gesprek kunnen gaan met mensen die aan zelfmoord denken.
Het is echter belangrijk om suïcidepreventie structureel in te bedden in zoveel mogelijk opleidingen. Ook dit wordt in het volgende actieplan als actiepunt ingepland.
Naasten kunnen op verschillende vlakken een rol spelen in de preventie van suïcide en in de hulpverlening. In de multidisciplinaire richtlijn (MDR) voor de detectie en behandeling van suïcidaal gedrag is het betrekken van naasten reeds uitgewerkt als een belangrijk basisprincipe. Naasten kunnen bijvoorbeeld de hulpverleners informatie geven over de betrokkene en meedenken over de hulp die nodig is. Ze kunnen ook zelf hulp en ondersteuning bieden bij de opvang en begeleiding van suïcidale personen. Door naasten te betrekken, worden ze meer bewust gemaakt van het belang van verdere hulpverlening. Hun positieve houding ten opzichte van hulpverlening kan bijdragen aan de bereidheid van de suïcidale persoon om in te gaan op deze vervolgzorg.
De vorming over deze multidisciplinaire richtlijn wordt op maat georganiseerd door de suïcidepreventiewerking van de centra voor geestelijke gezondheidszorg. Zij bieden ook een open aanbod van vormingen aan voor verschillende doelgroepen, waar onderdelen uit de MDR aan bod komen.
Momenteel werken VLESP en het Centrum ter Preventie van Zelfdoding samen aan de opstart van een forum voor naasten binnen het platform Zelfmoord1813.be.
In een pilootfase wordt nagegaan of dit een veilige manier is om naasten in contact te brengen met elkaar en om antwoorden te bieden op hun vragen. Ook in de nieuwe methodiek die VLESP ontwikkelt voor de opvang na een suïcidepoging, spelen naasten een belangrijke rol.
Er is evidentie die aantoont dat vooral mannen meer stigma en schaamte ervaren bij het zoeken naar hulp. Mannen zetten ook minder stappen in het zoeken naar steun en hulp. Zij zijn bovendien de grootste risicogroep voor suïcide. Concreet bekijken we momenteel of een campagne specifiek gericht naar mannen een goede actie kan zijn.
Ook vanuit het Steunpunt Geestelijke Gezondheid en Te Gek!?, waar we een overeenkomst mee hebben, wordt via talrijke acties sterk ingezet op taboedoorbreking en het bespreekbaar maken van psychische problemen.
Dit jaar werd de campagne en het bijhorend platform Check Jezelf gelanceerd, in samenwerking met het Vlaams Instituut Gezond Leven. Checkjezelf.be biedt onder andere tips en tools om de mentale gezondheid te versterken. Aanvullend op de online campagne voor de bekendmaking van Check Jezelf, werken we momenteel aan een extra communicatie-actie om het platform extra in de kijker te zetten en de Vlaming toe te leiden naar checkjezelf.be.
De aanbevelingen uit het onderzoek worden meegenomen in het traject naar een nieuwe gezondheidsdoelstelling. Ze vormen een belangrijk onderdeel bij de opmaak van het derde Vlaams Actieplan Suïcidepreventie.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, het is belangrijk dat we bij de opmaak volgend jaar goed kijken tot welke doelgroepen we ons specifiek gaan richten.
U kondigt een campagne aan na kerst om de hulplijnen beter bekend te maken. Waarom na kerst? Is dat om praktische redenen? Ik zou eerder verwachten dat u dat voor de feestdagen zou doen, omdat de feestperiode vaak een zeer moeilijke periode is, zeker nu. Er is veel meer eenzaamheid. Het is heel belangrijk dat mensen dan kunnen bellen naar een hulplijn. Meer bekendheid is zeer goed.
De hulplijnen krijgen al veel meer aanvragen, dus moeten we voldoende mensen hebben om de lijnen en de chats te bemannen. Dat is een aandachtspunt.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik dank u voor uw antwoord en de informatie. Ik ben er absoluut mee akkoord dat suïcidepreventie een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Daar ligt nog een groot wingebied. We moeten dat niet alleen vanuit Welzijn bekijken, maar ook vanuit heel wat belendende sectoren. Het EHBP-project (eerste hulp bij psychische vragen) richt zich naar jeugdwerkers, leiders van jeugdverenigingen en het onderwijs. We moeten zo breed mogelijk de boodschap brengen wat te doen als iemand met serieuze problemen en vragen komt. Hoe kan je daarnaar luisteren en ermee omgaan?
Het is uitermate positief dat u gaat inzetten op een bredere bekendmaking, of dat nu op eerste kerstdag is of op een andere dag. De extra middelen zijn al naar de lijnen gegaan, het blijft goed om de boodschap ‘praat erover’ te verspreiden, dat is de essentie.
De mannelijke oproepen zijn in de meerderheid, terwijl we via studies weten dat die groep vaak ondervertegenwoordigd is. Ik begrijp dat er wordt overwogen om er een specifieke doelgroep van te maken in het nieuwe actieplan.
Het stelt me gerust, ik vind het positief, dat we kunnen beschikken over vele studies – we hebben met VLESP een hofleverancier –, gedegen wetenschappelijk materiaal en bruikbare informatie. We kunnen dat meepakken en gebruiken als we met die aanbevelingen aan de slag gaan en het derde suïcidepreventieplan vorm gaan geven. Dat is gebaseerd op wetenschap. Dat lijkt me positief en de cijfers beamen dat.
Minister, is er overleg geweest met minister Crevits? Wordt er gekeken naar acties op het vlak van suïcidepreventie op het werk?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord.
De collega’s hebben al veel aangehaald, maar ik wil het nog even hebben over die studie. De helft van de overleden personen werd geconfronteerd met suïcidaal gedrag in de familie. Dit kan een rol spelen in de besluitvorming om over te gaan tot zelfdoding. Dit toont aan dat het heel belangrijk is om aandacht te hebben voor de nabestaanden. De gebeurtenis kan een trauma veroorzaken en gepaste begeleiding is nodig om dit een plaats te kunnen geven.
De werkgroep ‘Verder’ van de Zelfmoordlijn is het expertisecentrum inzake rouwen na zelfdoding en zorg voor nabestaanden. ‘Verder’ organiseert onder andere lotgenotencontact via praatgroepen, wandelingen, ontmoetingsdagen en chatsessies, en er is ook een forum. Over deze hulp voor nabestaanden heb ik nog vragen. Hoe evalueert u het huidige aanbod voor nabestaanden van zelfdoding? Is er voldoende aanbod voor elke doelgroep, zowel voor weduwen als voor kinderen? Bereikt de werkgroep ‘Verder’ voldoende mensen? Acht u het nuttig om naast de Zelfmoordlijn ook nog eens de werkgroep te promoten?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dit zijn zeer terechte vragen. Ik zal er inhoudelijk niet meer te diep op ingaan, omdat ik uitkijk naar het plan volgend jaar en de doelgroepenfocus daarin. We kunnen het beleid nog wendbaarder en sterker maken.
Ik wil iets herhalen bij dit punt naar aanleiding van een vraag om uitleg een aantal weken geleden in deze commissie. Net in deze problematiek is traagheid echt onaanvaardbaar. We moeten sneller cijfers hebben. Het is zeer relevant dat we daar vragen over stellen. Het is zeer problematisch dat we dat altijd moeten doen op basis van cijfers uit 2017. Vandaag staan er in de pers cijfers van 2019 over de spreiding over de Vlaamse provincies. West- en Oost-Vlaanderen staan helaas bovenaan de lijst. Er zijn ook regionale verschillen.
Ik zou echt willen dat er in het plan werk wordt gemaakt van een snellere benadering en verzameling van betrouwbare cijfers en dat u echt prioriteit geeft aan academisch onderbouwde juiste cijfers.
Mevrouw Jans, we zetten misschien wel stappen, maar twee of drie jaar later zitten we misschien in een heel andere situatie dan in 2017 of 2018, en dat zijn nu de laatste officiële cijfers.
Minister Beke heeft het woord.
Collega Saeys, we gaan dit doen vlak na Kerstmis. Dat is besproken en daar is één voorname reden voor: de moeilijkste dagen vallen blijkbaar vlak na de feesten. Dat zijn de donkerste dagen. Het meest optimale is om dan in te grijpen. Eerst is er feest, er is De Warmste Week, er is veel activiteit, maar de dagen nadien zijn de moeilijkste.
We hebben de hulplijnen dit jaar versterkt, ook in het kader van het actieplan Mentaal Welzijn. We hebben de communicatie van de hulplijnen versterkt en gaan dat volgend jaar verderzetten dankzij het relanceplan en de middelen voorzien in dat plan. We gaan verder in overleg met de hulplijnen om te zien welke noden er precies zijn. We hebben dat al een eerste keer gedaan. We hebben niet alleen overleg gepleegd, we hebben toen ook onmiddellijk gehandeld. Vorige week heb ik daarnaar verwezen. Wegens blijvende verhoogde druk op de professionele hulpverleners bij de lijn 1712 hebben we onmiddellijk gezorgd voor tweeënhalve voltijdsequivalenten extra, zodat men het de baas kan. Dat is onder andere uit dat overleg voortgekomen.
We gaan in het traject naar het derde Vlaams Actieplan Suïcidepreventie ook de andere beleidsdomeinen betrekken, dus ook het domein Werk van minister Crevits.
De werkgroep ‘Verder’ is ingekanteld in de beheersovereenkomst met VLESP. VLESP gaat de activiteiten van de werkgroep meenemen in een evaluatie en naar het derde actieplan.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Inderdaad, minister, er zijn al zeer goede zaken op touw gezet. Ik vraag toch aandacht voor de andere hulplijnen. Het is heel goed dat 1712 al bijkomend personeel heeft gekregen. Ik blijf wel pleiten voor overleg met de andere hulplijnen om te zien welke noden daar nog zijn.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de bijkomende informatie.
Mijnheer Vaneeckhout, inderdaad, hoe sneller we kunnen beschikken over de cijfers, hoe korter we op de bal kunnen spelen. We zullen het daar bij de opmaak van het derde plan zeker over hebben.
U hebt verwezen naar de studie die vandaag is verschenen over de regionale verschillen en – ook interessant – de verklaringen daarvoor. West- en Oost-Vlaanderen liggen altijd wat vanboven ten opzichte van de andere provincies. Ik vind het positief dat we gestaafd worden met veel wetenschappelijk materiaal om wat we moeten doen, verder te zetten, en zo gericht mogelijk. Wordt vervolgd.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Voorzitter, ik heb geen verdere vragen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.