Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de reaffectatie van leerkrachten
Vraag om uitleg over de rechtspositie van de beginnende leerkracht
Vraag om uitleg over de werking van de Vlaamse reaffectatiecommissie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Minister, leerkrachten die vastbenoemd zijn, kunnen hun opdracht geheel of gedeeltelijk verliezen, bijvoorbeeld door een daling van het aantal leerlingen in de school. Als dat gebeurt, dan kan die betrokken leerkracht ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking (tbsob) voor een gedeelte of voor alle uren van zijn of haar vaste benoeming. Leerkrachten kunnen voor deze uren een reaffectatie of een wedertewerkstelling krijgen.
Sinds 1 september 2015 was de werking van de Vlaamse reaffectatiecommissie opgeschort voor scholen van het buitengewoon en gewoon basis- en secundair onderwijs die tot een scholengemeenschap behoren. In september 2019 werd ook de werking voor de centra voor volwassenenonderwijs opgeschort. Maar op 1 september 2020 traden de Vlaamse reaffectatiecommissie en de reaffectatiecommissies van de scholengroepen na een besluit van de Vlaamse Regering weer volop in werking.
Deze reaffectatiecommissies hebben niet alleen een impact op de betrokken vastbenoemde leerkrachten, ook directies en jonge leerkrachten krijgen met de werking van deze commissies te maken. Vooral tijdelijke personeelsleden die voor doorlopende duur aangesteld zijn, ondervinden vaak een impact als gevolg van hun beslissingen.
Ik heb hierover twee pertinente vragen, minister. Kunt u toelichten waarom de reaffectatiecommissie Vlaanderenbreed opnieuw werd opgestart? U kondigde al aan dat er een snellere benoemingsprocedure voor leerkrachten zal komen. Welke impact zal die beslissing hebben op de werking van de reaffectatiecommissies?
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Collega’s, ook ik ontving vanuit het werkveld heel veel ongeruste mails, brieven en telefoons. Ik zal twee korte citaten geven om mijn vraag in te leiden. Het eerste: “Ik vraag geen dienstbetoon om ons dossier te begunstigen, hoe hallucinant ons voorbeeld ook is. Deze hele regelgeving is fout. Ik hoop dat iemand wakker genoeg is om ze aan de kaak te stellen en op te schorten, want het is niet wat het werkveld wil.”
Tweede quote die ik wil citeren: “Reaffectatie in deze fase van het schooljaar is nefast voor de kwaliteit van het onderwijs. Elke planning valt in het water. Lesroosters worden op pedagogisch onverantwoorde manier overhoopgegooid, met als enige criterium organiseerbaarheid. Een theoretisch hoog vak zal bijvoorbeeld noodgedwongen vijf uur op een dag georganiseerd moeten worden.” Dat zijn twee quotes, minister, die ik krijg van ongeruste leerkrachten uit het werkveld. Zoals collega Grosemans ook al heeft geduid, konden scholen vroeger vastbenoemde leerkrachten die bij de start van het schooljaar niet volledig in de personeelspuzzel van de school meer pasten, een andere opdracht geven binnen de school of scholengemeenschap. Lukte dat niet, dan kon de school de extra uren van de leerkracht vrij besteden. Nu kan dat niet meer. De opnieuw heropgerichte Vlaamse reaffectatiecommissie wijst sindsdien de opdrachten toe aan deze vastbenoemde leerkrachten. Hierdoor komen deze leerkrachten, die vaak al op het einde van hun carrière zitten, in nieuwe posities terecht waarbij de lesinhoud helemaal niet overeenkomt met hun voorgaande onderwijservaring.
Naast de gereaffecteerde leerkrachten die door deze nieuwe regeling geen vat hebben op waar ze terecht gaan komen, zijn ook de nieuwe jonge leerkrachten de dupe van dit nieuwe systeem. Zij moeten vaak plaats ruimen voor de gereaffecteerde leerkrachten, terwijl ze potentieel een betere match met de job hebben dan de gereaffecteerde leerkracht. Scholen hebben zelf geen invloed meer op wie uiteindelijk hun team hierdoor komt versterken en zij hebben dus ook geen zeggenschap meer over of deze onderwijzers de juiste mensen op de juiste plek zijn. Ik heb het dan ook weer over dat beleidsvoerend vermogen, waar ik nochtans een groot voorstander van ben.
Naar aanleiding van dit neveneffect ondertekenden een honderdtal directeurs de open brief om de Vlaamse reaffectatiecommissie tijdelijk op te schorten, terwijl er gezocht wordt naar een oplossing voor deze situatie. Op theoretisch vlak is dit een logische maatregel, maar op menselijk vlak onhoudbaar en in de praktijk zo goed als niet organiseerbaar.
Ik heb volgende vragen, minister. Hebt u al geantwoord op de brief van de directeurs? Wat zult u doen om dit neveneffect aan te pakken? Zult u de opdracht van de reaffectatiecommissie aanpassen en bijsturen? Zult u ervoor zorgen dat er meer overleg wordt gepland met de school en de gereaffecteerde leerkrachten om samen te bekijken wat de beste optie voor hen is? Op welke manier zult u een betere werkzekerheid bieden aan jonge leerkrachten die plaats moeten ruimen voor deze gereaffecteerde leerkrachten?
De heer Danen heeft het woord.
Ik heb soortgelijke vragen, maar ik zou het wat ruimer willen trekken, namelijk over de rechtspositie van beginnende leerkrachten. Die positie is niet benijdenswaardig. Er is het nieuws over de honderden leerkrachten die dit schooljaar al te horen kregen dat ze hun job verliezen omdat ze plaats moeten maken voor een vastbenoemde collega uit een andere school.
De Standaard had daar vorige week aandacht voor, met artikels zoals ‘Vastbenoemden duwen jonge leerkrachten naar uitgang’ en ‘Onderwijs duwt jonge leerkrachten naar de uitgang’. Reaffectaties liggen en lagen sowieso altijd al zeer gevoelig, maar de nieuwe richtlijnen die sinds dit schooljaar van kracht zijn door de herstarte Vlaamse reaffectatiecommissie roepen wel heel veel vragen op. Een casus waarvan sprake betreft bijvoorbeeld een reaffectatie die zich zal voltrekken midden in het huidige schooljaar, waardoor een goed geïntegreerde enthousiaste leerkracht mag vertrekken. De vraag om de werking van de Vlaamse reaffectatiecommissie tijdelijk op te schorten en de reaffectatiewetgeving te actualiseren, wordt door honderden directeurs gesteund. Die brief hebt u allicht ook gekregen.
Het probleem met de reaffectaties past echter in een veel ruimere problematiek van de rechtspositie van het Vlaamse onderwijspersoneel. Onderwijsjuriste Evelien Timbermont, die onderzoek deed naar de rechtspositie van het onderwijspersoneel, heeft het over een draak van een regelgeving. De rechtspositie is geregeld via een decreet dat dertig jaar oud is en weliswaar af en toe werd bijgestuurd, maar au fond toch een achterhaalde kijk op de zaken toont. Ik breng u even in herinnering waar het over gaat. Zo start elke leerkracht met een tijdelijke aanstelling van bepaalde duur (TABD), dus tijdelijke contracten. Daarna krijgt de leerkracht een aanstelling van doorlopende duur (TADD). Lees opnieuw: tijdelijke contracten. Er wordt met deze statuten minstens twee jaar gewerkt vooraleer er kan worden overgegaan tot een vaste benoeming. En zoals u weet, wordt er met tijdelijke contracten nogal wat geschoven en krijgen mensen vlak voor ze in aanmerking zouden komen voor een en ander, geen verlenging of aanstelling meer. Maar het is heel goed mogelijk dat die leerkracht nog jaren moet wachten vooraleer hij of zij benoemd wordt. Jarenlang moeten werken met tijdelijke contracten, heeft een niet te onderschatten negatieve invloed op het leven van de jonge leerkracht, die daardoor vaak versneld afhaakt. Telkens een nieuwe school, nieuwe leerlingen, nieuwe collega’s, qua leerstof van voren af aan moeten beginnen enzovoort: u zou kunnen zeggen dat dit hoort bij het begin van een loopbaan, maar ook op privévlak heeft een job met structureel tijdelijke contracten zijn impact. Zo krijg je geen lening bij de bank als je een huis wilt kopen.
De hele regelgeving is niet alleen achterhaald, ze is ook in strijd met de Europese regels die stellen dat een werkgever niet structureel met tijdelijke arbeidsovereenkomsten mag werken. De onderwijsjuriste stelt dat Vlaanderen in dezen in overtreding is.
En als klap op de vuurpijl is deze problematiek extra pijnlijk als we bedenken dat er al jaren een acuut lerarentekort heerst dat zijn piek nog moet bereiken. Dat de Vlaamse overheid er niet in slaagt om beginnende leerkrachten werkzekerheid te bieden in een context van een lerarentekort, is schrijnend en vraagt dringend actie. We weten dat u de vaste benoeming nu al mogelijk maakte vanaf één jaar. Maar het is duidelijk dat dit geen oplossing is voor het geschetste probleem. Ook nu zijn leerkrachten vaak na vele jaren nog niet vastbenoemd. Het probleem zit dus niet in het feit dat er maar na twee jaar een benoeming mogelijk was.
Daarom heb ik volgende vragen. Wat is uw visie op deze problematiek van de rechtspositie van de Vlaamse leerkracht, in het bijzonder de langdurige periode van tijdelijke arbeidsovereenkomsten? Wat is uw visie op de problematische werking van de reaffectatiecommissie? U maakte al duidelijk dat u vanaf juli 2021 leerkrachten sneller zult benoemen, en dat de evaluatieprocedure herzien zal worden. Zou u daarnaast ook een grondige denkoefening willen starten over een andere structuur van de rechtspositie van leerkrachten? Want als u aan een radertje draait in deze tanker, dan vallen er elders dingen af. Kunnen we leren van hoe de rechtsposities in andere landen wordt georganiseerd?
Wat is uw visie op reaffectatie midden in het lopende schooljaar? Wilt u de werking van de Vlaamse reaffectatiecommissie tijdelijk opschorten? Wilt u meer generiek de reaffectatiewetgeving herbekijken?
De heer Laeremans heeft het woord.
Op 1 december ontvingen de commissieleden een open brief uitgaande van de heer Pollefoort, de directeur van het Brugse Instituut Mariawende-Blydhove. Hierin waarschuwt hij voor de negatieve gevolgen van de reaffectaties die nu op stapel staan.
Afgelopen zomer hebt u de Vlaamse reaffectatiecommissie gereactiveerd. Dat is een commissie die in de loop van het schooljaar de vastbenoemde personeelsleden voor wie er in de eigen school onvoldoende werk is, uitzendt en toewijst. Dit systeem houdt echter geen rekening met de vaste les- en examenperiodes en doet zijn werk tegenwoordig het hele schooljaar door en Vlaanderenbreed. Reaffecteren kan tot 60 kilometer van de eigen woonplaats en los van de inhoud die tot dan door de gereaffecteerde gegeven werd. Hierdoor ontstaan absurde situaties zoals in de school van de heer Pollefoort, namelijk dat ze op 23 november een melding kregen dat een gedreven beginnende leraar tegen 5 december plaats moet ruimen voor een andere vastbenoemde. De jonge leerkracht wordt opnieuw gedwongen om midden in het jaar, net voor een examenperiode terug te vallen op het bijeen puzzelen van andere nog vrije uurtjes, die vaak verspreid zijn over verschillende scholen en campussen. Zeker in scholen of een scholengroep waar de leerlingenpopulatie achteruitgaat, waar men het merendeel van de uren al moet besteden om alle vastbenoemden werk te geven en er dus weinig uren over zijn voor tijdelijken, leidt dit ertoe dat de startende leraar gewoonweg op niks terugvalt.
In de brief worden dergelijke reaffectaties in deze fase van het schooljaar zeer terecht een menselijk drama genoemd, zowel voor de starter die op minder dan twee weken tijd zijn werk verliest, als voor het vastbenoemde personeelslid, dat toegewezen wordt, maar moet starten in een sfeer van afwijzing. Ook is een dergelijke maatregel slecht voor de leerlingen met wie de leerkracht de afgelopen maanden een band had opgebouwd, een band die tijdens de scholenlockdown vaak gemist moest worden, en nu ook met het deeltijds afstandsonderwijs in tweede en derde graad.
Ten slotte is dit vooral nefast voor de onderwijskwaliteit. Elke planning valt in het water. Lesroosters worden op pedagogisch onverantwoorde manier overhoopgegooid, met als enige criterium de organiseerbaarheid. Een zo plots van bovenaf opgelegde reaffectatie te midden van een les- of examenperiode zorgt alleen maar voor verloop binnen de leraarskamer, meer onzekerheid, meer planlast en meer verstoring van het schoolse leven en van het boeken van leerwinst.
Dit probleem beperkt zich niet tot enkele scholen, maar doet zich Vlaanderenwijd voor. De directeur in kwestie kreeg bij het aanschrijven van collega’s talrijke gelijkaardige voorbeelden binnen. De open brief werd dan ook ondertekend door een kleine honderd andere directieleden uit alle hoeken en segmenten van ons Vlaamse onderwijs. Ook in een artikel in de Standaard lazen we de kritiek van directeurs die geconfronteerd worden met dergelijke voorbeelden. De voorvallen worden dan ook bestempeld als “falend onderwijsbeleid” en de ondoorzichtige werking van de commissie als “een beerput die opengetrokken dient te worden”.
Ik heb nog een persoonlijke bedenking. Ik heb dat zelf aan den lijve ondervonden. In de tweede helft van de jaren 80 kwam Onderwijs naar Vlaanderen. Dan heeft men serieus gesnoeid. Vooral de jonge leerkrachten waren daar het slachtoffer van. Wij kregen jaar na jaar een reaffectatiegolf over ons heen. In een schooljaar of vier ben ik dertig uren kwijtgeraakt, anderhalve job. Ik kan u verzekeren dat dit bijzonder frustrerend is. Ik had gehoopt dat dit de jonge leerkrachten niet meer zou overkomen.
Ik heb volgende vragen. Hoe evalueert u de problemen die aangeklaagd worden in deze open brief? Zult u de werking van de reaffectatiecommissie aanpassen? Zult u zorgen voor meer transparantie over de procedure, zodat voor de betrokken leraren en directies duidelijk wordt waarop de commissie zich baseert bij het uitvoeren van een reaffectatie?
Zult u ervoor zorgen dat zulke reaffectaties in het midden van een les- of examenperiode opgeschort worden, zodat die kunnen geschieden op vaste data die meer in overeenstemming met de les-, examen- en vakantieperiodes worden ingericht? Zeker gezien de huidige onzekere coronatijden lijkt een tijdelijk moratorium op dit in het wilde weg reaffecteren een minimum minimorum. Als dat niet kan, zult u werk maken van compenserende maatregelen voor startende leraren die plaats moeten ruimen vanwege een reaffectatie en zo terugvallen op een onmogelijk uurschema verspreid over verschillende scholen of op helemaal niets?
Minister Weyts heeft het woord.
Voordat ik inga op een aantal aspecten die in de verschillende vragen aan bod komen, wil ik het aspect van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, met de welluidende afkorting tbsob of ‘boventalligheid’, reaffectatie en wedertewerkstelling even ruimer duiden. Soms doet men het voorkomen alsof het om iets totaal nieuws gaat, quod non. Het is al zo oud als de vaste benoeming zelve. Het is geen nieuw gegeven dat nu plots de werking van scholen zou verstoren in de loop van een schooljaar. De principes van tbsob, reaffectatie en wedertewerkstelling maken al van bij de start inherent deel uit van de rechtspositie van het onderwijspersoneel. Ze zijn immers onlosmakelijk verbonden met het principe van de vaste benoeming in onderwijs.
De vaste benoeming bij een schoolbestuur betekent voor een personeelslid financiële zekerheid, elke maand een salaris en werkzekerheid. Als overheid garanderen we die financiële zekerheid voor de duur van de vaste benoeming, ook als het schoolbestuur dat personeelslid op een bepaald ogenblik zelfs geen betrekking meer kan aanbieden omdat het onvoldoende omkadering heeft. In dat geval wordt een vastbenoemd personeelslid tbsob, maar behoudt hij wel de garantie op zijn volledige salaris.
Maar daartegenover, tegenover die financiële zekerheid, vragen wij als overheid dan wel een tegenprestatie van dat personeelslid, in de vorm van een tijdelijke tewerkstelling in een andere school of zelfs bij een ander schoolbestuur. En die andere tewerkstelling gebeurt binnen de afstanden en grenzen die de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) momenteel al hanteert voor de tewerkstelling van werklozen, namelijk binnen een straal van 60 kilometer van de woonplaats en binnen aanvaardbare reistijden, maximum twee uur. De ratio is dus loon naar werken. Ik denk ook dat we het ons niet kunnen permitteren, in het kader van het lerarentekort waar we momenteel mee worden geconfronteerd, om leerkrachten te betalen om niet les te geven. Dat is de ratio, het kader.
Wat nu specifiek de Vlaamse reaffectatiecommissie betreft: de werking van de Vlaamse reaffectatiecommissie is sinds dit schooljaar aangepast, zodat ze opnieuw toewijzingen kan doen in alle onderwijsniveaus. Tot en met vorig schooljaar was die werking ten aanzien van scholengemeenschappen in het basis- en secundair onderwijs en ten aanzien van de centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s) tijdelijk opgeschort. Sinds dit schooljaar is die opschorting beëindigd, zoals we ook opgenomen hebben in het Vlaams regeerakkoord en ook in mijn beleidsnota is opgenomen. Het is dus niet iets wat plots uit de lucht komt gevallen. Sinds dit schooljaar werkt de Vlaamse reaffectatiecommissie dus weer net als voorheen en kan ze binnen bepaalde voorwaarden en grenzen weer reaffectaties en wedertewerkstellingen toewijzen in alle onderwijsniveaus.
Die reaffectaties en wedertewerkstellingen gaan inderdaad ten koste van tijdelijke personeelsleden. Dat houdt in de praktijk in dat het gaat om tijdelijke personeelsleden die minder dan 2 schooljaren aan de slag zijn en binnen die termijn nog geen 580 dagen aan prestaties hebben verworven. Ook dat is geen nieuw gegeven, want het hangt samen met het generieke principe van een vaste benoeming, dat ik eerder heb toegelicht.
Vanwege de volgorde van alle verplichtingen rond reaffectaties en wedertewerkstellingen kan de Vlaamse reaffectatiecommissie haar werkzaamheden pas in de loop van de maand oktober opstarten. Daarvoor moeten er immers eerst reaffectaties en wedertewerkstellingen gebeuren op het niveau van het schoolbestuur en daarna op het niveau van de scholengemeenschap. Dat is consecutief. Die opeenvolgende stappen op vaste data zijn ook niet nieuw.
Voor scholen die niet tot een scholengemeenschap behoren en voor de instellingen van het deeltijds kunstonderwijs (dko), het volwassenenonderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) is dit daarenboven al heel lang een jaarlijks gegeven en kent de Vlaamse reaffectatiecommissie in november en uiterlijk december toewijzingen toe.
Wat natuurlijk wel enigszins nieuw is – en dat verklaart misschien sommige reacties –, is het feit dat men het in het basis- en secundair onderwijs in de scholengemeenschappen niet meer gewoon is om nog toewijzingen te krijgen vanuit de Vlaamse reaffectatiecommissie, gelet op die tijdelijke opschorting, die in 2015 is ingegaan. Waarschijnlijk is dat voor sommige directeurs zelfs een compleet nieuw gegeven, omdat zij directeur geworden zijn tussen 2015 en 2019 en de situatie van voor de opschorting dus niet kennen.
Maar compleet onverwacht kan dit toch ook weer niet zijn, want alles is ook voorwerp geweest van onderhandelingen met de sociale partners en is zo opgenomen in de regelgeving, in een besluit van de Vlaamse Regering (BVR), in het regeerakkoord en in mijn beleidsnota. De wijzigingen aan die regelgeving zijn trouwens ook voor de start van vorig schooljaar gecommuniceerd aan alle onderwijsinstellingen en inrichtende machten. Men was dus wel degelijk op de hoogte van wat er op komst was.
Bij de goedkeuring van de aanpassingen aan de regelgeving heeft de Vlaamse Regering ook beslist om de impact van deze maatregel te monitoren. Dat gaan we ook doen. Dat gebeurt op basis van het jaarlijkse rapport dat de Vlaamse reaffectatiecommissie opstelt. Dat verslag volgt na de beëindiging van de werkzaamheden, die nu nog bezig zijn. Ik wil dan ook wachten tot alles volledig afgerond is, voordat ik conclusies trek met het oog op volgend schooljaar. Het zou wat kort door de bocht zijn om nu al in te grijpen. De Vlaamse reaffectatiecommissie beëindigt haar werkzaamheden sowieso deze maand.
Dan kom ik bij de vragen over de versnelling van de vaste benoeming en eventuele maatregelen rond werkzekerheid voor tijdelijke personeelsleden. Die oefening heeft natuurlijk ook wel consequenties voor die reaffectatie. De maatregelen betreffende de versnelling van de vaste benoeming, die bespreek ik momenteel met de sociale partners; ik denk dat we daarover een akkoord zullen kunnen bereiken. Dat akkoord zal kaderen binnen de bestaande rechtspositieregeling, met inbegrip van de principes van de tbsob, de reaffectatie en de wedertewerkstelling.
Het gaat bij deze gesprekken trouwens niet enkel over een versnelde vaste benoeming, maar ook over een versnelling van de voorrang van tijdelijke aanstelling, namelijk het sneller verwerven van het recht op de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Het ene hangt immers samen met het andere: eerst moet een tijdelijk personeelslid zeker zijn van zijn TADD en dan pas kan hij of zij in aanmerking komen voor een vaste benoeming. U weet ook dat die TADD een vrijstelling verleent voor die reaffectatie, een bescherming ertegen.
Een absolute zekerheid op tewerkstelling kunnen we niet geven. De start van een onderwijsloopbaan gaat immers dikwijls gepaard met een opeenvolging van beperkte tijdelijke aanstellingen. Dat hangt dan samen met het feit dat het heel dikwijls gaat om vervangingen van afwezige personeelsleden. Want ook die problematiek heeft een antwoord nodig. Dat maakt dat onderwijs een tamelijk unieke plaats inneemt in de tewerkstellingssector.
Maar om terug te komen op de oorspronkelijke problematiek: door de versnelling van de vaste benoeming en de versnelling van de voorrang van tijdelijke aanstelling, die nu het voorwerp zijn van de lopende gesprekken, zal de groep van mensen die plaats moeten ruimen door die reaffectaties, kleiner worden. Voor die groep levert dit dus een winst op.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Minister, bedankt voor de toelichting. Ik heb vooral onthouden dat u de impact van de werking van de reaffectatiecommissie heel goed gaat monitoren. Ik denk dat iedereen dat alleen maar kan waarderen.
Mijnheer Laeremans, ik ben helaas ook zelf ervaringsdeskundige: ik weet wat het inhoudt om lesuren te verliezen als je net je eerste kleine autootje aan het afbetalen bent en ook een klein appartementje huurt. Is dat leuk? Neen, dat is niet leuk. Is dat onmenselijk, zoals het hier door een aantal collega’s wordt uitgedrukt? Ik denk dat dat nogal straf uitgedrukt is, want de meeste mensen die ik ken, zijn meestal ook weer heel snel aan de slag kunnen gaan.
Dit heeft natuurlijk ook een andere zijde. We hebben het systeem van die vaste benoemingen. We willen mensen werkzekerheid bieden en bieden hun dat ook, maar dat betekent ook dat we voor de overtallige personeelsleden op zoek moeten naar een andere job, uiteraard binnen de mogelijkheden van het betrokken personeelslid. Als we dat niet deden, dan zouden we twee leerkrachten moeten betalen, terwijl een van hen geen of slechts een gedeeltelijke opdracht heeft. Ik denk dat dat geen goed bestuur is en allesbehalve wenselijk in tijden van het lerarentekort.
Wat ik ook positief vind, is dat u een versneld perspectief biedt op een vaste benoeming. Dat zal er ook zeker voor zorgen dat de uitstroom van jonge of startende leerkrachten beperkt blijft.
Ik heb één kleine bijkomende vraag. U had het ook over de mogelijkheden van het professionaliseringstraject. U zou dat traject verruimen. Kunt u daar wat meer toelichting bij geven?
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw uitleg, maar ik blijf wat een aantal zaken betreft nog wat op mijn honger zitten. Ik ben blij met uw visie, maar ik wil me toch aansluiten bij wat collega Danen zei, namelijk dat we dit in een iets ruimer perspectief bekijken. Ik vind dat ook wel.
We zitten vandaag met een groot lerarentekort – dat weten we – en we zullen daar de volgende jaren nog meer mee geconfronteerd worden. Ik vind dat er een discrepantie zit tussen wat u hier nu uitlegt enerzijds en de opvang van het lerarentekort, de onzekerheid en het gevaar dat er heel veel mensen uit het onderwijs uitstromen en misschien wel nooit meer terugkomen, anderzijds. Ik mis daar een rechtlijnige visie van uw kant. Mijn bijkomende vraag is dan ook hoe de beslissingen of de visie die u zonet hebt toegelicht, correleren met het grote lerarentekort waar we vandaag mee worden geconfronteerd en waarvoor u ook naar de toekomst absoluut nog grote knopen zult moeten doorhakken.
Een tweede punt is het beleidsvoerend vermogen van een school. Ik vind dat een groot stuk van het beleidsvoerend vermogen van een school met dit stuk, het hr-verhaal, tenietgedaan wordt, en dat vind ik wel een groot probleem. Ik ga dat ook weer onderbouwen met een kort citaat van een directeur, die zegt: “De leerkracht die aan onze school werd toegewezen, betreft een leerkracht Bouw die enkel leservaring heeft in de derde graad bso Bouw. Hij komt bij ons terecht in de eerste graad voor de vakken Techniek en de keuzepakketten, waarin vooral STEM (Science Technology, Engineering and Mathematics), Mechanica, Elektriciteit en Hout aan bod komen, maar geen Bouw. Hoe dit kan, weet ik niet, maar vermoedelijk heeft dit te maken met de titel ‘leerkracht nijverheidstechnieken’. Dan wordt blijkbaar verondersteld dat je elk technisch vak kan onderwijzen in de eerste graad. Uit de eerste contacten blijkt dat de leerkracht weinig tot geen voeling heeft met de eerste graad en dat de op onze school aangeboden keuzepakketten voor hem zeker niet evident zijn. Hij zal dan de plaats innemen van een nieuwe, pas afgestudeerde collega, die na een schitterende studieloopbaan, via bso Lassen over een bacheloropleiding Mechanicatechniek naar een masteropleiding Pedagogische Wetenschappen, binnen de kortste keren perfect geïntegreerd was binnen onze eerste graad en in amper twee maanden voor onze school een duidelijke meerwaarde betekende. Kortom, na jaren zoeken, de geknipte persoon voor deze job.”
Dat is een citaat dat ik u niet wilde onthouden, van een directeur die al heel lang in de praktijk staat. En dat staat lijnrecht tegenover wat u zegt over het beleidsvoerend vermogen, over scholen de kans geven om zelf de juiste mensen op de juiste plaats te zetten, over een goed hr-beleid. Daar knipt u – om het symbolisch uit te drukken – de vlerken van de directeurs.
U hebt ten slotte niet duidelijk gereageerd – ofwel heb ik het niet gehoord – wat betreft de communicatie met het werkveld. Hebt u nu al geantwoord op de brieven van die directeurs? Bent u in overleg getreden met die directeurs? Want als ik u bezig hoor, dan hoor ik een enorm schisma tussen wat u hier in de commissie naar voren brengt en uw overtuiging dat u de juiste visie op het beleid hebt enerzijds en wat er op het werkveld gebeurt anderzijds. Daar bestaat nog een heel groot schisma tussen. Ik vraag mij af: hoe zult u dat dichten? Hebt u al overleg gehad met de directeurs? Op welke manier is dat gebeurd? En hoe zult u dat in de toekomst aanpakken?
De heer Danen heeft het woord.
Ik heb een aantal bijkomende vragen.
Eerst en vooral, die werking van die Vlaamse reaffectatiecommissie is indertijd niet zomaar opgeschort. Een van de redenen daarvoor waren natuurlijk de ongewenste neveneffecten. Ik vind het daarom vreemd dat u zegt dat die neveneffecten zijn wat ze zijn en dat we daar weinig aan kunnen doen. Ik zou u toch willen vragen om te proberen een aantal neveneffecten weg te werken. Midden in het jaar moeten schuiven, lijkt me bijvoorbeeld bijzonder onaangenaam. Is het niet mogelijk om naar een vast moment te gaan? Of twee vaste momenten, het liefst zoveel mogelijk in het begin van het jaar? Want dit heeft toch wel bijzonder vervelende uitwassen op het terrein.
Erkent u ook, minister, dat er problemen zijn met deze manier van werken? Dat komt de onderwijskwaliteit toch niet ten goede? De heer Vandenberghe gaf één voorbeeld, maar zo zijn er honderden gevallen.
Ik wil ook nog even oproepen om dit in een ruimer kader te bekijken. U begint met het principe van loon naar werken: als we betalen, dan moet daarvoor gewerkt worden. Iedereen is het daarmee eens, zonder twijfel. Maar hoe concreter het wordt, zeker in het onderwijs, met al die statuten, des te meer neveneffecten er zijn. Hoe gaat u voorkomen dat er, als u aan één radertje draait – want u wilt de komende jaren een aantal statuten aanpassen –, op andere plaatsen zaken van afgedraaid worden?
Dat waren een paar bijkomende vragen.
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, dank u voor het opfrissen van ons geheugen. Dat van toen zit me toch nog altijd hoog. Ik begrijp dat men een oplossing zoekt voor leerkrachten wanneer zij hun job verliezen omdat er op hun school geen uren meer zijn. Dat is zeer goed te begrijpen, dat is perfect te verdedigen, en ik begrijp ook dat men de nieuwe en de oude leerkracht in dat geval niet allebei een heel schooljaar gaat betalen voor hetzelfde werk, terwijl een van de twee niks te doen heeft. Dat kan niet.
Nu hebt u zelf termijnen gezet. Die Vlaamse reaffectatiecommissie was eind oktober en november werkzaam, enzovoort. Uit de brief van die directeur is gebleken dat ze iemand begin december moesten wegjagen en iemand anders in de plaats zetten. Dat lijkt me dus een bijzonder slecht moment om dat uit te voeren. De timing om dat voor te bereiden lijkt me goed, nadat de schoolbesturen en zo aan zet zijn geweest, maar het zou toch veel logischer zijn dat men, als men dat dan doet, dat begin januari laat ingaan. Dan hebben die beginnende leerkrachten ten minste dat trimester gehad, ook om de examens op te stellen, te verbeteren enzovoort. Het zal op die paar weken niet aankomen voor die persoon, maar wel voor de school zelf en voor de leerkracht.
De oplossingen zoals ze op dit ogenblik functioneren, zijn toch erg bot. Dat is heel top-down: van bovenaf beslist men en de school moet uitvoeren, en of die leerkracht zich in die klassen thuisvoelt, of hij met die leeftijden wil omgaan, want het is toch vaak een ander vak en zo, of hij dat ziet zitten, dat is allemaal niet belangrijk. Ik vind dat toch wel heel belangrijk om mee te nemen als het gaat over de persoon die in de plaats komt. Men moet goed bekijken waar men die naartoe kan sturen. Eventueel zou men die bijvoorbeeld een tweetal mogelijkheden kunnen geven. Men moet meer tijd nemen om dat dossier voor te bereiden, zeker voor jonge leerkrachten. Men moet hun ook een perspectief bieden, want er zijn er al zoveel te kort. Dan moet men samen met die jonge leerkracht onderzoeken waar ze zouden kunnen lesgeven. Ze zijn nog maar pas aan de slag en zijn nog jong en zullen dat nog wel kunnen doen, maar anders, als je dat niet begeleidt, dan ben je die jonge leerkracht misschien wel kwijt. Mevrouw Grosemans zei daarstraks dat een aantal van haar collega’s dat ook hebben meegemaakt, en dat die dan toch wel op hun pootjes zijn terechtgekomen en opnieuw aan de slag zijn geraakt. Dat zal wel, maar hoe dan ook is het zeer demotiverend als je dat te horen krijgt en er geen begeleiding is. We zien toch dat er een grote uitstroom is, vooral bij die jonge leerkrachten. Om die te blijven motiveren, moet je toch ook laten voelen dat je dat wel mee voor hen zult helpen oplossen.
Minister, vandaar mijn vraag: kunt u niet eens bekijken, voor volgend jaar dan toch, of men dat pas kan laten ingaan op 1 januari, en of men de garantie kan bieden dat men die leerkrachten niet verloren laat gaan en mee helpt te zoeken naar een andere school?
Minister, ik had daar graag nog iets aan toegevoegd, namelijk de link met het honoreren van de anciënniteit en de ervaring van de zijinstromers. Ik vroeg me af of er ook geen conflict ontstaat als we zijinstromers willen aantrekken en die ook willen honoreren voor de extra anciënniteit die ze kunnen meenemen. Hoe ziet men dat dan? Zijn er cijfers over zijinstromers die zouden worden verdrongen door die reaffectatie?
Aansluitend daarop: het is niet evident om zowel het lerarentekort te verminderen en de zijinstroom aantrekkelijk te maken, als de werkzekerheid van beginnende leerkrachten te vergroten via allemaal aparte, punctuele initiatieven. Volgens onze fractie is het dan toch wel een idee om werk te maken, zoals trouwens ook in het regeerakkoord staat, van een pact met de stakeholders om de lerarenloopbaan opnieuw aantrekkelijker te maken, zonder dat dat over alles moet gaan, zonder dat we de kar overladen, maar er zou toch een echt pact moeten zijn waarin alle maatregelen tegen elkaar zijn afgewogen en met elkaar zijn verbonden en samengebracht.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat natuurlijk vrij uniek is aan het onderwijs, is dat er iemand voor de klas moet staan. In andere beroepssectoren, in andere beroepen kunnen de lasten en het werk een beetje worden verdeeld. Dat kan bij het onderwijs natuurlijk niet. Er moet wel iemand voor die klas staan. Aangezien er toch heel wat afwezigheden zijn, want je spreekt over 160.000 leerkrachten, moeten die mensen, die al dan niet langdurig ziek zijn, worden vervangen. Dat maakt dus dat we ingewikkelde systemen op poten moeten zetten. Het is natuurlijk aanlokkelijk om klagers snel gelijk te geven, maar dan moet u eens stilstaan bij het alternatief. Ik denk niet dat we het ons kunnen permitteren om leerkrachten voltijds te betalen om maar deeltijds te werken, en dus te betalen om geen les te geven, en dat in een realiteit waarin er een groot lerarentekort bestaat. Dat maakt dat we die reaffectatie toch moeten hanteren.
Er is natuurlijk wel een problematiek. Door die opschorting zijn sommigen niet meer vertrouwd met het systeem en denken sommigen dat het een totaal nieuwe uitvinding is, quod non. Je ziet dat de problematiek, zoals de heer Vandenberghe aanhaalde, soms ook een beetje te maken heeft met miscommunicatie tussen de school en de reaffectatiecommissie. Ik ken bijvoorbeeld een situatie van een school die aanduidde dat een STEM-vak werd gedoceerd door een leerkracht wiskunde. Die was natuurlijk ook bekwaam wat alle andere STEM-gerelateerde vakken betreft, zoals fysica, maar die vacature werd aangeduid als zijnde een vacature voor een leerkracht wiskunde. Vervolgens stuurde men een leerkracht wiskunde, maar die bleek dan een STEM-vak te moeten doceren, dus niet alleen wiskunde, maar ook fysica en andere vakken, terwijl men geen kaas bleek te hebben gegeten van wiskunde. Dat zijn zo van die heel concrete gevallen waaruit blijkt dat die communicatie toch nog wat moet worden gefinetuned, waaruit we absoluut lering kunnen trekken.
Collega Grosemans, wat uw vraag over professionalisering betreft: dat klopt. In het Reaffectatiebesluit is ingeschreven dat gereaffecteerden betaald bijscholing mogen volgen voor een jaar. Als ze dan worden geconfronteerd met het gegeven dat ze een vak moeten geven dat mogelijk een andere invulling heeft of gericht is op een ander doelpubliek, bijvoorbeeld een andere leeftijd, een ander leerjaar, dan hebben ze wel een jaar de tijd om zich bij te scholen en worden ze daarvoor betaald, zodat ze dat vak goed zullen kunnen geven. Ik denk echter dat u gelijk hebt en dat misschien niet iedereen weet dat die mogelijkheid bestaat in het kader van het Reaffectatiebesluit. Dat lijkt me dus al zeker een weg die we moeten bewandelen.
Grosso modo zullen we natuurlijk lering moeten trekken op basis van de rapportering van de Vlaamse reaffectatiecommissie zelve. Je voelt echter heel goed aan dat het complex is, dat het niet simpel is en dat, als je oplossingen suggereert, je al gauw met jezelf wordt geconfronteerd.
Ik geef het voorbeeld van de heer Laeremans. Hij zegt dat we die termijn moeten verkorten. We willen zeker bekijken in welke mate men al probeert te anticiperen. Dat is misschien een mogelijkheid. Hij zegt echter ook dat we meer keuzemogelijkheden moeten bieden aan de gereaffecteerden. Als je dat doet, en die betrokkene krijgt een keuzemogelijkheid, dan wil dat echter zeggen dat bepaalde vacatures open blijven staan en later dus nog moeten worden ingevuld. Voor die openstaande vacatures schuif je dat dus op in de tijd. Dat zijn allemaal praktische problemen waarmee je wordt geconfronteerd. Dit is geen simpele zaak.
Mevrouw Vandromme, dat geldt inderdaad ook voor de zijinstromers. Dat was een terechte opmerking. Die kunnen daar ook het slachtoffer van worden.
Al bij al is er echter een positief gegeven. Ik verwijs naar onze huidige werkzaamheden. We zijn de procedure en de termijn voor vaste benoeming aan het verkorten. Daaraan gekoppeld verkorten we ook de termijn voor de tijdelijke aanstellingen van doorlopende duur. Dat zal de facto leiden tot het vrijwel halveren van de huidige groep mensen die in aanmerking komen om plaats te moeten ruimen. Op dat vlak is er dus zeker een zeer grote winst te boeken. Dat effect is dan misschien niet onmiddellijk bedoeld, maar het is wel een positief bijkomend effect van onze werkzaamheden in het kader van de vaste benoeming.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Er was een ding dat me stoorde toen ik alle vragen om uitleg aan het lezen was. Ik vond dat de vraagstelling eigenlijk heel zwart-wit en nogal kort door de bocht was. In die vragen waren de jonge leerkrachten altijd de gedreven leerkrachten. Er was sowieso een betere match met de job, die hadden sowieso een beter contact met de leerlingen. Bij één vraag leek het zelfs alsof men plots midden in de les bij de haren naar buiten werd gesleurd. Daartegenover stonden dan de vastbenoemde leerkrachten: die zouden jobs inpikken, zouden sowieso uitgeblust zijn, kwamen sowieso niet op de juiste plek terecht. Dat was eigenlijk de boze heks, die sowieso ook niet werd geaccepteerd in de nieuwe school. Eerlijk gezegd, toen ik die vragen las, vond ik dat er een karikatuur werd gemaakt. Ik denk dat we op die basis geen eerlijk debat kunnen voeren.
Verder heb ik heel wat kritiek gehoord, maar geen oplossingen. De enige oplossing kwam eigenlijk van de minister, die zegt dat dit samenhangt met de vaste benoeming, dat hij werkzekerheid wil aanbieden, maar dat hij dat wel verantwoord wil doen in deze tijden, met loon naar werken. Hij zal geen twee leerkrachten betalen als maar een ervan de opdracht uitvoert. Het doet mij alvast plezier dat zowel Groen als het Vlaams Belang zich daar ook wel in konden vinden.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Collega Grosemans, ik denk dat bij beleid, zeker qua onderwijs, de zaken, de puzzelstukjes met elkaar gelinkt zijn. Dat is nu eenmaal zo. Ik denk dat de problematiek van de reaffectatie en de problematiek van het lerarentekort op korte, middellange en lange termijn in één beleidsvisie moet worden bekeken. Ik neem het niet persoonlijk, maar vind het nogal kort door de bocht dat u zegt dat er geen oplossingen worden aangeboden. Ook in de vorige legislatuur heeft onze fractie al diverse plannen, voorstellen, totaalplannen, oplossingen aangeboden, na overleg met het werkveld op allerhande niveaus. Ik stel voor dat u die eens opnieuw leest. In de commissie worden er natuurlijk losse vragen gesteld, maar in een beleid hangen alle stukjes nu eenmaal aan elkaar, moet men zaken met elkaar verbinden.
Ten slotte, wat de communicatie met de directeurs betreft: ik heb ondertussen al een aantal sms’en binnengekregen van directeurs van die honderd die die brief hebben geschreven, en zij bevestigen dat er nog geen overleg is geweest. Dat zal er echter wellicht nog komen. Voor het overige zullen wij dit verder opvolgen, met een duidelijke oproep om dat beleid in zijn totaliteit te bekijken. Men moet de zaken aan elkaar koppelen. Men kan dat niet als allemaal losse puzzelstukjes bekijken. Voorzitter, minister, wij hebben ons daar altijd constructief in opgesteld.
De heer Danen heeft het woord.
Waar we het over eens zijn, denk ik, is loon naar werken. Maar hoe concreter dat wordt, hoe moeilijker het natuurlijk wordt en hoe meer vragen je kunt stellen bij de uitwerking van dat principe, naar de manier waarop dat wordt gehanteerd.
Nu, wat concrete oplossingen betreft, het is natuurlijk niet simpel, maar er zijn wel oplossingen. Het probleem is dat die wat geld kosten. Men zou degene die wordt weggeduwd door de gereaffecteerde bijvoorbeeld een paar maanden of een half schooljaar in de school kunnen houden voor andere taken, om opleiding te volgen, om collega’s bij te staan, weet ik veel. Er zijn zeker oplossingen mogelijk, maar dat kost gewoon geld. Dat is natuurlijk de kwestie.
Minister, wat ik u op korte termijn zou willen vragen, is het volgende. Nu is het van de regen in de drop, in die zin dat de gereaffecteerde komt en de andere wegduwt. Ik heb nooit gesproken over uitgebluste leerkrachten aan de ene kant en gemotiveerde aan de andere, helemaal niet – ik weet niet of ik daarnet geviseerd werd door collega Grosemans –, maar het is alleszins een feit dat de gereaffecteerde de andere wegduwt. Dat is botweg zo. Mijn vraag is om daar misschien op een iets menselijkere manier mee om te gaan, bijvoorbeeld door degene die weg moet, toch nog een paar maanden in de school te houden en daar andere taken te laten doen. In een school is er altijd werk genoeg en zijn er handen te kort.
Het is misschien ook een idee om overleg te plegen tussen de doelschool en de commissie. Dat is geen overbodige luxe, want soms wordt iemand inderdaad geplaatst op een plek waar die helemaal niet thuishoort. Het zou wel een match moeten zijn, maar soms is dat niet het geval en dat is voor niemand goed. Dus meer overleg is op dat vlak geen overbodige luxe en ik heb het idee dat dat overleg er vandaag niet is, of slechts in beperkte mate.
Dat zijn twee suggesties die de maatregel iets minder bot kunnen maken op de korte termijn. Op de lange termijn is de vraag om de maatregel grondig te herbekijken, samen met de rest van de rechtspositieregeling van het personeel.
De heer Laeremans heeft het woord.
Ik wil concluderen dat het natuurlijk positief is dat er werk wordt gemaakt van een snellere benoeming; zekerheid voor jonge leerkrachten, daar staan wij absoluut achter. Ik wil ook vragen dat u bij de evaluatie van het reaffectatiesysteem – dat toch niet loopt zoals het moet lopen, denk ik dan als ik die directies hoor – een aantal directies betrekt, zodat de reaffectatiecommissie niet zichzelf hoeft te evalueren.
Ik blijf ervoor pleiten dat men meer oplossingen zoekt voor de jonge leerkrachten die plaats moeten ruimen en dat men zo’n reaffectatie niet zomaar plomp midden in een periode doorvoert, maar bijvoorbeeld na een vakantie, de herfstvakantie of de kerstvakantie. Het is namelijk zoals de heer Danen zegt: je kunt de leerkracht die overtallig is, zolang die geen nieuwe school heeft, toch wel nuttig inzetten op een school, bijvoorbeeld om iemand te vervangen, bijvoorbeeld om bijscholing te volgen. Dat zijn zaken die bekeken moeten worden, want het kan niet zijn dat die persoon maanden met zijn vingers zit te draaien. Ik neem aan dat de directies dat ook niet zullen laten gebeuren.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.