Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Collega’s, het stelsel van 'wijk-werken' is jullie allemaal bekend. Werkzoekenden met een gebrek aan recente werkervaring die nog niet meteen in het gewone arbeidscircuit terechtkunnen, kunnen hiermee tijdelijk werkervaring opdoen in een laagdrempelige werkomgeving dicht bij huis. Ze voeren enkele uren per week klusjes uit en worden daarvoor vergoed met wijk-werkcheques. Mensen kunnen slechts tijdelijk actief zijn binnen wijk-werken, maar diegenen die al werkten met een PWA-arbeidsovereenkomst (plaatselijk werkgelegenheidsagentschap) kunnen voor onbepaalde duur actief blijven in deze nieuwe maatregel ‘wijk-werken’.
Het aantal uren dat wijk-werkers en PWA’ers kunnen werken, is beperkt. Ze krijgen een vergoeding van 4,10 euro per uur. Meestal is dit voor de voormalige PWA’ers en de wijk-werkers een noodzakelijke aanvulling op een uitkering die in de meeste gevallen ver onder de armoedegrens ligt. Vaak zijn mensen ook in het plaatselijk werkgelegenheidsagentschapstelsel van wijk-werk gesukkeld door medische redenen of door productiviteitsverlies vanwege hun leeftijd. De vergoeding werd al heel lang niet meer aangepast. Mijn vraag is of het niet aangewezen is om de vergoeding voor wijk-werkers te actualiseren. Ik geef hiermee een voorzet aan u, minister. Ik hoop dat u hierop kunt ingaan.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega, voor deze interessante suggestie. Jullie kennen natuurlijk het stelsel van wijk-werken dat door mijn voorganger werd ingevoerd. Het exacte bedrag van 4,10 euro per verdiende wijk-werkcheque is wettelijk vastgelegd in het decreet van 2017. Dat bedrag is ook van toepassing in Wallonië en Brussel.
De doelstelling van die vergoeding is niet om een extra compensatie te zijn voor het levensonderhoud. Daarvoor dient de uitkering. De hoofddoelstelling is om via korte klusjes werkervaring en arbeidsritme op te doen. Op die vergoeding wordt ook geen belasting betaald, ze is cumuleerbaar met de uitkering.
Het is ook niet zo eenvoudig om hieraan iets te wijzigen, want een eventuele aanpassing van de vergoeding voor wijk-werkers kan ook belangrijke financiële gevolgen hebben: ofwel zorgt dit voor een verhoogde aanschafprijs van een wijk-werkcheque voor de gebruiker, ofwel voor een verlaging van het bedrag dat de wijk-werkorganisator krijgt om zijn werking draaiende te houden. Dat zijn financiële gevolgen waar we niet licht overheen mogen gaan.
Ik duid nog even waarover we spreken. De nominale waarde van een wijk-werkcheque bedraagt tussen de 5,95 euro en 7,45 euro, waarvan 4,10 euro voor de wijk-werker en 1 euro voor VDAB en waarvan 0,5 euro voor de uitgiftemaatschappij. Het restbedrag, van 0,85 euro tot 2,35 euro, is voor de wijk-werkorganisatie.
Ik denk dus dat we binnen het huidige systeem wijk-werkers vooral extra moeten stimuleren om bijkomende opdrachten uit te voeren. Hier is nog heel wat progressie mogelijk. Zo stel ik vast dat het gemiddeld aantal gewerkte uren per wijk-werker in 2019 24 uur per maand was. Dat kan dus echt beter, want een wijk-werker mag tot 60 uur per maand werken.
Ik blijf wel gevoelig voor uw argument dat de huidige situatie voor sommige wijk-werkers tot gevolg heeft dat hun inkomen dicht bij de armoedegrens ligt. Daarom heb ik er tijdens de eerste lockdown, bij het wegvallen van heel wat taken, voor gezorgd dat er in een compensatie voor de wijk-werkers werd voorzien voor gemiste inkomsten. Samen met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) hebben we wijk-werkorganisaties ook opgeroepen om van de crisis een opportuniteit te maken en wijk-werkers in te zetten voor coronataken, bijvoorbeeld als steward op de dijk, op de wekelijkse markt, in een winkelstraat, bij het verdelen van mondmaskers of als hulp bij de oogst. Ik deel zeker uw bezorgdheid over dat inkomen, maar uw suggestie om dit op te lossen is niet zo evident, gelet op de aandachtspunten die ik meegaf.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik begrijp inderdaad de complexiteit van het systeem. Het systeem is een opvolger van dat van het PWA, dat de problematiek inzake armoede ook niet volledig kon oplossen. Dit systeem kampt met hetzelfde probleem. Ik heb wat opzoekwerk verricht, en bij mijn weten werd de vergoeding per gepresteerd uur, die in 1987 werd ingevoerd, nog nooit geïndexeerd. Zoals u weet, heeft de inflatie wel zijn ding gedaan, wat inhoudt dat de vergoeding de facto is afgenomen.
We hebben inderdaad in het verleden de suggestie gedaan om het maximale aantal werkuren per maand op te trekken. Nu u zegt dat het gemiddelde aantal gewerkte uren per maand slechts 24 bedraagt op een maximum van 60, dan moet er inderdaad wel gekeken worden naar de beschikbaarheid van de klusjes. Daarvoor is er een grote rol weggelegd voor lokale besturen om mensen die in een kwetsbare positie zitten en moeten rondkomen met een uitkering toe te leiden naar wijk-werken om zo hun inkomen aan te vullen en werkervaring op te doen. Ik vrees dat in de huidige context en met de huidige vergoeding voor veel mensen het sop de kool niet meer waard is en dat het systeem zijn attractiviteit dreigt te verliezen voor de mensen die het goed kunnen gebruiken.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik denk dat een correcte semantiek hier belangrijk is. Wijk-werk is niet hetzelfde als het vroegere PWA, maar iets totaal anders. Vergeef me als ik nu wat kort door de bocht ga, maar eigenlijk was het vroegere PWA een weg voor mensen die al heel lang werkzoekend waren en van wie de overheid dacht ze niet meer aan werk te kunnen helpen. Daarom mochten ze levenslang in dat stelsel blijven zitten. Wij hebben in de vorige legislatuur gezegd dat we dat geen goed beleid vonden. We moeten blijven geloven in mensen. We moeten erin blijven geloven dat we de afstand van mensen tot de arbeidsmarkt kunnen dichten.
We hebben ook aangegeven dat er in het vroegere PWA-systeem goede elementen zaten, zoals het laagdrempelig opdoen van werkervaring. We hebben toen gezegd: nieuwe instromers zullen geen PWA’ers meer zijn maar wijk-werkers. Wijk-werken zou een van de vele instrumenten zijn waarover VDAB beschikt om mensen werkervaring te laten opdoen en de kloof met de arbeidsmarkt te dichten, net zoals opleidingen of stages dat zijn.
Er wordt hier nu gepleit voor het verhogen van de vergoeding voor wijk-werkers. Ik vind dat eigenlijk een unfair pleidooi. Wij vinden wijk-werken namelijk een van de vele trajecten voor werklozen, een tijdelijk traject. Eigenlijk pleit collega Gennez hier voor het verhogen van de werkloosheidsuitkering. Vindt ze dit dan een voorkeurstraject, en acht ze wijk-werkers meer waard dan andere mensen in werkloosheid, die vandaag een opleiding volgen, een stage doen of in een ander traject zitten? Ik vind dit dus eigenlijk niet zo correct. Ik vind dat we het wijk-werken moeten voorstellen zoals het is, namelijk een instrument voor mensen om de afstand tot de arbeidsmarkt te dichten. Ik denk dat de minister dat ook gezegd heeft. Het is geen job die ze uitvoeren, het is eigenlijk een soort van opleiding, die trouwens in de tijd beperkt is tot zes maanden. Ik weet niet hoe het zit tijdens deze coronatijd, maar we zagen wel dat de cijfers qua uitstroom naar werk vrij goed zaten.
Ik hoop trouwens ook dat het contingent van wijk-werkers federaal zal worden aangepast. Voorzitter, ik herinner me dat dat ook een belangrijk element was in de fameuze jobsdeal.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik heb eigenlijk niet zoveel aanvullingen. Ik ken de geschiedenis van het tot stand komen van wijk-werken, want ik was toen ook viceminister-president, zij het met een andere bevoegdheid. College Gennez, het klopt dat het bedrag overgenomen werd bij de federale hervorming. Voor mij is het echt van belang dat we – zoals u zelf al aanstipte – bekijken hoe we mensen meer kansen kunnen geven om dingen te doen of hen meer kunnen stimuleren om dat ook effectief te doen. Als het gemiddelde 24 uur is, terwijl men er 60 mag doen, dan weet je dat daar nog een zee van ruimte is.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik wil nogmaals mijn algemene oproep herhalen. Ofwel moeten de uitkeringen – maar dat is een federale bevoegdheid – boven de armoedegrens opgetild worden, zoals al jaren in alle regeerakkoorden staat. Ofwel moet deze vergoeding toch op zijn minst geïndexeerd worden, wat resulteert in een iets rechtmatiger aandeel en een stimulus. Ik ga ervan uit dat dit ongetwijfeld vervolgd wordt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.