Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Minister, de Nationale Bank van België (NBB) kreeg de opdracht een studie uit te voeren naar de economische impact van immigratie in ons land, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen immigranten van de eerste en van de tweede generatie en tussen immigranten die wel en niet afkomstig zijn uit de Europese Unie. De cijfers waarop men zich baseerde, dateren van de periode 2009-2016. Een belangrijke conclusie voor velen is dat er geen negatief effect van migratie is op tewerkstelling, loon of welvaart van autochtonen. Integendeel, in haar geheel draagt migratie bij tot de economie. Op vijf jaar tijd doet het bruto binnenlands product het 3,5 procent beter dankzij de toestroom van migranten. Nieuwkomers van binnen de EU tekenen voor 2 procentpunten, wie van buiten Europa komt voor 1,5 procentpunten. De analyse wijst erop dat de nettobijdrage van eerstegeneratie-immigranten aan de overheidsfinanciën lager is dan het gemiddelde, terwijl de nettobijdrage van de tweede generatie hoger is dan het gemiddelde en hoger dan de nettobijdrage van autochtonen.
België heeft een van de laagste werkgelegenheidsgraden voor eerstegeneratie-immigranten in de EU, na Griekenland en Frankrijk. Dat is een oud zeer. In 2019 was 61 procent van hen tewerkgesteld, wat bijna 12 procentpunten lager is dan voor wie in België is geboren. De analyse voor de tweede generatie wijst op een verbetering van de arbeidsmarktintegratie in vergelijking met die eerstegeneratie-immigranten.
Desondanks blijft de kloof groot, met een achterstand in werkgelegenheidskansen van maar liefst 10 procentpunten en een achterstand in arbeidsmarktparticipatiekansen van 5 procentpunten in vergelijking met autochtonen. Uit onze ramingen blijkt dat personen die migreren via de kanalen van gezinshereniging of internationale bescherming 30 procentpunten minder vaak werk hebben dan arbeidsmigranten en 34 procentpunten minder vaak toetreden tot de arbeidsmarkt. Uit de resultaten blijkt opnieuw dat scholing een voorname verklarende factor is voor de verschillen in werkgelegenheid en arbeidsmarktparticipatie tussen eerstegeneratie-immigranten en autochtonen, maar het is niet de enige factor. Activeringsbeleid om mensen aan het werk te krijgen en de algemene ondersteuning voor een vlottere toegang tot de arbeidsmarkt hebben de neiging de verschillen in werkgelegenheid en participatie tussen immigranten en autochtonen te versterken. Dergelijke beleidsmaatregelen bereiken immigranten immers zelden, tenzij ze specifiek op die groep zijn gericht, terwijl ze efficiënt zijn voor autochtonen, die er bijgevolg ook voordeel uit halen. Om de arbeidsmarktsituatie van immigranten aanzienlijk te verbeteren zijn gerichte beleidsmaatregelen vaak veel efficiënter. Taal is daarbij essentieel: wie de streektaal spreekt, Frans of Nederlands in ons land, heeft 19 procent meer kans op tewerkstelling.
De toegang tot scholing wordt aanzienlijk en positief geassocieerd met de arbeidsmarktintegratie van immigranten in vergelijking met autochtonen, en dit resultaat geldt voor alle soorten immigranten. Ook de ontwikkeling van specifiek op migranten gericht opleidingsbeleid is gunstig. Beleidsmaatregelen die migranten moeten aanmoedigen om voor langere tijd in het land te blijven, verkleinen vaak de verschillen in werkgelegenheid en arbeidsmarktparticipatie ten opzichte van autochtonen. Migratie is dus beter duurzaam om succesvol te zijn. Tot slot zijn antidiscriminatiemaatregelen efficiënt om het verschil in arbeidsmarktintegratie tussen migranten en autochtonen te reduceren wanneer we alle eerstegeneratie-immigranten in aanmerking nemen.
Minister, er zijn dus heel wat raakvlakken met het Vlaamse beleid. Vandaar ook een aantal vragen. Hoe kijkt u naar de bevindingen van de studie van de Nationale Bank? Op welke manier kunt u daar in uw beleid aan tegemoetkomen?
Scholing en taalondersteuning zijn dé maatregelen om migranten te activeren op de arbeidsmarkt, doch er zijn verschillen tussen die eerstegeneratie-immigranten en de tweedegeneratie-immigranten. Hoe zult u die beide groepen benaderen en activeren of heractiveren? Het is op dit moment mogelijk de taal te leren via instrumenten zoals NT2 (Nederlands als tweede taal), individuele beroepsopleiding met taalcoaching (IBO-T) en dergelijke meer. Er is een duidelijke nood om eerst die taal te leren en zich dan te richten op de arbeidsmarkt, of om dit simultaan, geïntegreerd te doen. Dat vraagt veel van de werkgever en de werknemer. We weten echter dat een op de vijf werkzoekenden in Vlaanderen het Nederlands niet of nauwelijks machtig is. Hoe kunnen we dat taalbeleid versterken en tot een sluitende aanpak komen voor anderstaligen, zowel voor het aanvatten van een job als tijdens de job? Hoe kunt u ook de werkgevers daar nog meer dan vandaag bij betrekken?
Scholing is nog zo’n onderdeel. Voornamelijk voor de tweedegeneratie-immigranten is dat bijzonder belangrijk. Op welke manier kunnen we die generatie betere opleidingsmogelijkheden bieden, met arbeidsperspectief? Hoe betrekt u de werkgevers daarbij?
Het is duidelijk dat economische arbeidsmigratie positieve gevolgen heeft voor de arbeidsmarkt en voor de migrant zelf. Op welke manier en via welke ingrepen kunnen we de economische migratie beter organiseren en aanmoedigen?
Via welke ingrepen zal VDAB zich nog meer richten op de groep van migranten, zodat zij actief of actiever kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt?
Antidiscriminatiebeleid werkt ook, zo blijkt uit de studie. Deze regering heeft daaromtrent heel duidelijke ambities. Welke stappen heeft men tot nu gezet, en wat wordt er op dat vlak nog gepland?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, dank u wel voor de interessante vragen. Het is ook een interessante studie. Er is één element dat eigenlijk niet echt wordt belicht in het rapport van de Nationale Bank en dat ik ook even wil meegeven, namelijk de migratiegrond. Er is migratie om humanitaire redenen, bijvoorbeeld omdat iemand internationaal beschermd is, maar er is ook economische migratie, met migranten die hier zijn om economische redenen, dus om te werken. Het is dan ook vrij logisch dat hun aanwezigheid een positieve impact heeft op onze economie. Daar kom ik straks nog op terug.
Hoe kijk ik naar de bevindingen? Zoals u terecht aanhaalt, is migratie op zich een positief element voor onze economie. Wat de maatregelen betreft, gaf u eigenlijk zelf al een beetje het antwoord. Het rapport leert ons dat 41 procent van de migranten binnenkomt door gezinshereniging en 21 procent via internationale bescherming. Net bij die categorieën moeten we heel sterk inzetten op integratie, zodat die mensen met een per definitie humanitaire migratiegrond ook een economische bijdrage kunnen leveren. We zien dat 27 procent met het oog op werk naar België migreert. Daarbij moeten we een onderscheid maken tussen Europese en niet -Europese migranten, omdat niet-Europese migranten een single permit nodig hebben om überhaupt naar hier te mogen komen. U weet dat wij ook inzetten op een aantrekkingsbeleid voor hoogopgeleid toptalent en talent dat essentieel is om de tekorten op onze arbeidsmarkt te helpen opvangen.
Scholing en de kennis van het Nederlands zijn voor mij hét fundament van een solide loopbaan. Een achterstand op de arbeidsmarkt wordt gevoed door een taalachterstand en een achterstand in de onderwijsloopbaan. We zien echter dat tweedegeneratiemigranten sterker vertegenwoordigd zijn bij vroege en vroegtijdige schoolverlaters, en ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs. We hebben het daar in deze commissie eigenlijk ook al vrij uitgebreid over gehad, naar aanleiding van een vraag die de heer Annouri op 6 februari 2020 stelde. Uiteraard zal ik dat nu niet herhalen.
Scholing en kennis van het Nederlands zijn van belang. Ik kom op beide nog terug. Ze zijn eigenlijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is geen solide loopbaan mogelijk zonder een goede kennis van het Nederlands en zonder te beschikken over de juiste, technische, competenties. We zien bijvoorbeeld dat net op de IBO-trajecten, die het meest kans bieden op zo’n solide loopbaan, vandaag te weinig mensen met een migratieachtergrond instappen. En dat is spijtig. Dat is te wijten aan een grote afstand tot de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld net omdat ze de taal niet kennen. Daar zouden IBO’s met taalcoaching soelaas kunnen bieden.
Scholing is, ongeacht een eventuele migratieachtergrond, een zeer belangrijk aandachtspunt. Specifiek wat betreft de jongeren zet VDAB sterk in op de samenwerking met onderwijs. Schoolverlaters worden zo snel mogelijk vertrouwd gemaakt met het aanbod van VDAB, zodat de overgang van de schoolbanken naar de arbeidsmarkt vlot kan verlopen. VDAB heeft ook de jeugdgarantieregeling, een specifieke dienstverlening voor jongeren. En zoals al op 6 februari besproken, naar aanleiding van een vraag van collega Annouri, wil VDAB werkgevers ook stimuleren om inclusief te denken en te ondernemen vanuit een innovatiegedachte.
We hebben ook een ESF-oproep (Europees Sociaal Fonds) ‘inclusief ondernemen’ van 13 miljoen euro, waarbij werkgevers ondersteund worden om hun ondernemingen meer inclusief te maken. VDAB voorziet ook in ondersteuning van werkgevers om om te gaan met diversiteit op de werkvloer. Er zijn een pak initiatieven die ook deel uitmaken van het talenplan dat ik al enige tijd heb aangekondigd.
Dat brengt mij bij het punt van de kennis van het Nederlands. Het belang daarvan is bij de bespreking van de beleidsbrief ook zeer uitvoerig besproken. Er moet een correcte taalinschatting zijn en een aanklampende opvolging, zodat mensen die een traject Nederlands gevolgd hebben, hun kennis niet opnieuw verliezen zodra ze aan de slag zijn. Daarom zijn die geïntegreerde trajecten voor mij heel belangrijk, waarbij je op de werkvloer gaat werken en tegelijk de taal aanleert, en niet meer het ene op het andere laat volgen.
Voor mijn economisch migratiebeleid baseer ik mij op exclusiviteit. Dat klinkt niet alleen ‘fancy’, dat is het ook. Ik vind het belangrijk dat we ons focussen op het aantrekken van hoogopgeleid buitenlands toptalent en talent dat knelpuntberoepen kan invullen. We slagen daar ook in, collega’s. Dat wordt te weinig gezegd, maar meer dan 90 procent van de economische migranten is hoogopgeleid. Dat is een zeer indrukwekkend cijfer. Er komen ook economische migranten naar Vlaanderen om knelpuntberoepen in te vullen. Een heel klein aandeel daarvan is kortgeschoold. Zij worden enkel toegelaten als uit grondig onderzoek van VDAB blijkt dat er geen Vlaamse mensen te vinden zijn.
Voor het buitenlandse toptalent vind ik het wel van belang dat we ze aan Vlaanderen kunnen binden. Bij de beleids- en begrotingstoelichting (BBT) heb ik al gezegd dat ik de doorlooptijden van acht weken naar twee weken heb kunnen terugdringen. Dat is heel goed. In Leuven is er ook het International House, waar economische migranten terecht kunnen met allerhande vragen. Internationale toptalenten zijn klanten die we in de watjes moeten leggen.
Naast het inzetten op taalverwerving en scholing, werden het voorbije jaar een aantal initiatieven opgestart om anderstaligen met een migratieachtergrond te begeleiden naar een job, zoals mentoring naar werk, loopbaanoriëntatie en jobhunting voor hoogopgeleide anderstaligen. Ik verwijs ook naar het vernieuwde inburgeringsbeleid, waar ik samen met collega’s Somers en Weyts aan werk. Een belangrijke vernieuwing is dat inburgeraars zich bij de start van het inburgeringstraject verplicht moeten inschrijven als werkzoekende bij VDAB. Daardoor zal VDAB, in tegenstelling tot vandaag, weten wie inburgeraar is en hen bijgevolg sneller kunnen toeleiden naar de arbeidsmarkt.
Over antidiscriminatie hebben we het vorige week ook uitgebreid gehad. Ik heb aan de drie arbeidsmarktexperten, Stijn Baert, Miet Lamberts en Pieter-Paul Verhaeghe, de opdracht gegeven om een monitoringinstrument vorm te geven. Dat wordt nu met alle sectoren besproken. Het is de bedoeling om dat instrument te integreren in onze sectorconvenanten.
Bedankt voor uw uitgebreide antwoord, minister. Het was ook een uitgebreide vraag, geef ik toe. Het is ook een bijzonder belangrijke problematiek. Werkzoekenden die de taal niet machtig zijn, van wie een heel deel al vele jaren ingeschreven zijn bij VDAB, maar geen of weinig vooruitgang boeken inzake taalbeheersing, laat staan in de participatie op de arbeidsmarkt, dat is een grote uitdaging.
Eigenlijk stelt de studie van de Nationale Bank een belangrijk uitgangspunt van VDAB enigszins in vraag. VDAB is onlangs overgeschakeld van een doelgroepgerichte benadering naar een algemene benadering, waarbij mensen worden ingeschat op basis van afstand tot de arbeidsmarkt. En daar wordt dan een dienstverlening tegenover gezet. Op zich valt er heel veel te zeggen voor die redenering, alleen stelt de Nationale Bank in zijn studie heel uitdrukkelijk dat die doelgroepgerichte benadering, specifiek inspelend op de kenmerken van een bepaalde groep inzake scholing en taalbeheersing en dergelijke meer, net een essentiële succesfactor is om het verschil te maken in het beleid. Dus misschien moet VDAB op dat vlak een klein beetje de uitgangspunten gaan herzien.
Vooral de aantallen mensen die in de dienstverlening van VDAB worden inbegrepen, moeten naar omhoog. Als één op de vijf van de werkzoekenden de taal niet of nauwelijks machtig is, en je kijkt naar het aantal werkzoekenden dat effectief bijvoorbeeld een IBO met taalchoaching volgt, is dat nog altijd net iets te weinig om te zeggen dat we daar het verschil in maken. Dus misschien moeten we die instrumenten doorlichten, bijvoorbeeld op hun aantrekkelijkheid voor werkgevers, om daarmee aan de slag te gaan.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Er is inderdaad heel wat te zeggen over de studie van de Nationale Bank. Die is ook aan bod gekomen in de commissie Algemeen Beleid en de commissie Binnenlands Bestuur. Maar zeker hier is het ook op zijn plaats om er eens dieper op in te gaan.
Ik heb, net zoals de minister, wel wat bedenkingen bij de methodologie, en ook inhoudelijke bedenkingen. Er zijn namelijk heel wat categorieën niet meegenomen in de studie. Zo hebben we het bijvoorbeeld niet over de kostprijs van een inburgeringstraject, de kostprijs van integratie en de kostprijs van het onderwijs van die nieuwkomers. het zou natuurlijk wel interessant zijn, als we het kostenplaatje van migratie willen kennen, dat dat er ook wel degelijk in wordt opgenomen. Ik hoorde de minister zeggen dat het eigenlijk maar normaal is dat economische migratie, de mensen die hier komen om te werken en die daar ook de toestemming voor gekregen hebben, ook wel oplevert. Het zou al te gek zijn, als dat niet zo was.
Ik had in die studie ook graag de kostprijs gezien van illegale migratie en ongecontroleerde migratie, en zeker de kostprijs van transmigratie, omdat dat natuurlijk ook wel een kost betekent voor onze economie en onze firma's. Ik vraag me af of de minister er zicht op heeft wat dat nu aan onze bedrijven kost, zeker ook aan onze Zeebrugse bedrijven in de haven. Want als je alles optelt, de extra beveiliging, bewaking en dergelijke meer, maar ook de boetes die ze krijgen als er mensen in geklommen zijn, denk ik dat dat toch wel oploopt. Het zou interessant zijn om een objectivering te maken van de hele problematiek.
Wat we ook met minister Somers besproken hebben en wat ik wel een goed uitgangspunt vind, is om in te zetten op robuuste projecten, over de beleidsdomeinen heen, projecten die wel degelijk werkelijk het verschil maken. Een mooi voorbeeld daarvan zijn de zomerscholen. Het is belangrijk dat jongeren daar de kans krijgen om onze taal volledig onder de knie te krijgen. Taalverwerving, scholing en toeleiding zijn zeer belangrijk. Het vernieuwde inburgeringsbeleid is dat ook.
Minister, ziet u binnen de studie nog punten waar u niet aan gedacht had en waar extra op moet worden ingezet? Of zegt u dat u in het regeerakkoord toch heel wat punten ziet staan waaraan tegemoet wordt gekomen? Of ziet u punten die u nog niet had opgemerkt en waar nu volledig op moet worden ingezet?
De heer Ongena heeft het woord.
De studie van de Nationale Bank is intussen goed bekend. Ze bevestigt voor een deel wat we allemaal wel al aanvoelden. Migratie kan een voordeel zijn voor onze samenleving. Voor de krappe arbeidsmarkt die we in Vlaanderen kennen, zal migratie een van de antwoorden moeten zijn – maar dan wel een slimme en doeltreffende migratie, voor alle duidelijkheid. Maar we weten ook dat er groepen zijn die extra kwetsbaar zijn en die het extra moeilijk hebben om op onze arbeidsmarkt te raken. De studie bevestigt dat ook. Dat zijn vooral de echte nieuwkomers, mensen die via de asielprocedure of via gezinshereniging naar ons land komen. Die hebben het dus duidelijk heel moeilijk om op de arbeidsmarkt te raken. We moeten hen daar ook echt bij helpen.
Het is daarom goed dat het nieuwe inburgeringsbeleid ook veel meer de focus legt op werk. De minister heeft dat ook aangehaald. De taal leren is belangrijk, onze waarden en normen zijn belangrijk, maar ervoor zorgen dat die mensen heel snel ook werkervaring opdoen, is zeker zo belangrijk. Het is dus goed dat dat in het regeerakkoord is opgenomen. We hebben dus eigenlijk al die les getrokken voordat de studie van de Nationale Bank bekend was, namelijk dat we nog veel meer moeten inzetten om die mensen naar de arbeidsmarkt te krijgen.
Ik geloof dan ook heel sterk in die geïntegreerde trajecten. Ik heb er in het verleden in deze commissie, maar ook in de commissie Binnenlands Bestuur, altijd al op gewezen dat we moeten stoppen met dat hokjesdenken: ze eerst Nederlands leren, dan onze waarden en normen, en dan eens kijken of we ze aan het werk krijgen. We moeten dat zoveel mogelijk integreren. Dat is natuurlijk een samenwerking tussen u, minister, en anderen, onder andere minister Somers. Hoe zit het met de uitrol van die geïntegreerde trajecten? Hebt u er al wat meer zicht op wanneer dat in gang zal worden gezet?
Als we die mensen aanmoedigen, en eigenlijk verplichten, om aan de slag te gaan en te integreren, moeten we hun nadien natuurlijk ook de kans geven om op de arbeidsmarkt te raken. Daarom steun ik u ook helemaal, minister, in uw ambitie om racisme en discriminatie, die er ook zijn op onze arbeidsmarkt, aan te pakken. Ik kijk samen met u uit naar de initiatieven die genomen worden door de professoren en die u mee in de sectorconvenanten gaat stoppen. Als we het hebben over rechten en plichten, en daar hebben we het altijd over, dan moeten we dat in al zijn vormen meenemen.
Minister Crevits heeft het woord.
Bedankt, collega's, voor alle aanvullingen. Collega De Vreese, het klopt dat een aantal zaken niet meegenomen zijn in de studie. Ik heb bij de aanvang al een aantal elementen vermeld. Wat u meegeeft, klopt natuurlijk ook. Dat de kost van illegale migratie niet is meegenomen, is absoluut een feit. Maar de studie focust nu natuurlijk wel net op de mogelijke potenties. Men heeft geen onderscheid gemaakt in de migratiegronden, namelijk de reden waarom men naar hier komt. Economische migranten zijn mensen die net om economische redenen naar hier komen. Het is logisch dat daar een grote bonus op zit. Maar ik vind ook dat we daar fors in moeten blijven investeren, als de open Vlaamse regio die wij zijn.
De diverse collega's hebben gewezen op de nood om tot geïntegreerde trajecten te komen. Dat moet voor mij het uitgangspunt worden in de toekomst, waarbij je heel goed de combinatie gaat maken van een technische en een talenopleiding. Dat is functioneel ook interessant. Je leert een taal, maar je leert ook onmiddellijk waarom je die taal leert, namelijk om je functie of job te kunnen uitoefenen. Ik vind dat een logica, die natuurlijk de oude logica doorbreekt dat het eerst de taal is en dan het werk. Voor mij is het echt van belang dat we daar heel fors op inzetten. Maar we moeten ook werkgevers overtuigen dat dat belangrijk is en dat er mogelijkheden zijn om het op deze wijze te doen.
Collega De Vreese, het klopt dat mensen inburgeren en opleiden geld kost. Het zou ook logisch zijn dat dat in de studie opgenomen is. Maar het is natuurlijk wel een feit dat als je inburgert en opleidt, dat dubbel en dik oplevert. Dat is zoals bij onderwijs. Als we fors investeren in onderwijs bij onze kinderen, levert dat ook heel veel winst op in de toekomst. De toekomstrendementen staan meer dan in verhouding tot die kost.
Ik heb ook nog wel wat opmerkingen te maken over de methodologie van het onderzoek, maar het is natuurlijk geen onderzoek dat door mij besteld is, collega's. Het is een onderzoek dat door de Nationale Bank is gebeurd.
Wat de economische migratie betreft: dat is het meest gecontroleerde aspect van de Vlaamse inspectie. Bij zwartwerk of illegale verblijven gaan wij echt heel streng sanctioneren, in samenwerking met de Dienst Vreemdelingenzaken. En dat moet zo blijven natuurlijk, om die economische migratie een relevante voedingsbodem te geven.
Hadden we dit onderzoek zelf besteld, dan zouden we misschien een aantal extra hefbomen meegenomen hebben, collega's, maar dat wil niet zeggen dat je met deze studie niet vooruit kunt en dat het niet van belang is om daar ook een aantal interessante zaken uit te halen.
Dan om ik tot de beschouwingen van collega’s De Vreese en Ongena. Eigenlijk zou je kunnen stellen dat het regeerakkoord voorloopt op de studie. We hebben namelijk niet gewacht op de studie om een aantal elementen op te nemen in ons regeerakkoord, zoals de geïntegreerde trajecten, die standaard moeten worden. Ik weet wel dat dat niet voor iedereen zal lukken. Collega Somers bereidt het decreet inburgering voor, met daarin het luik inzake de directe inschrijving van inburgeraars bij VDAB. Ik vermoed dat dit begin volgend jaar voor de eerste keer aan de regering zal worden voorgelegd. We mogen daar ook geen tijd mee verliezen. Voor de regering is dat een heel belangrijk decreet, dat goed doorwrocht aan het parlement moet worden voorgelegd.
Collega Bothuyne, het is niet omdat we bij VDAB niet meer werken met doelgroepen, dat we niet op maat werken. Zeker voor mensen met een migratieachtergrond met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, wordt gezocht naar een zeer maatgericht aanbod. Zoals ik al zei – en dat was ook de teneur van uw tussenkomst –, moeten die geïntegreerde trajecten een uitgangspunt zijn, geen uitzonderlijke mogelijkheid maar een startpositie. Enkel als het niet kan, moeten we het op een andere manier aanpakken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.